Parketnummer: 09/650011-11
Datum uitspraak: 9 juni 2011
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 mei 2011.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadslieden, mr. G.J. van Oosten en mr. K. Kasem, beiden advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. N.H. Vogelenzang heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair te vervangen door 90 dagen hechtenis.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 maart 2010 te Amsterdam en/of 's-Gravenhage en/of elders in Nederland G. Wilders heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een bericht op Twitter geplaatst met daarin de tekst "Rijkelijke beloning voor diegene die Wilders z'n keel doorsnijdt. Liefst van rechts naar link, maar van links naar rechts is ook ok!", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat:
hij op 3 maart 2010 te 's-Gravenhage G. Wilders heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een bericht op Twitter geplaatst met daarin de tekst "Rijkelijke beloning voor diegene die Wilders z'n keel doorsnijdt. Liefst van rechts naar link, maar van links naar rechts is ook ok!".
Nadere bewijsoverweging.
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat verdachte zich, door middel van het plaatsen van de tweet, slechts wilde mengen in het maatschappelijke debat en geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, om Wilders te bedreigen. Bovendien was het, gelet op de tekst van de tweet en de omstandigheden waaronder de tweet is geplaatst - het profiel van verdachte was voor iedereen zichtbaar - evident dat de tweet ironisch was bedoeld en heeft Wilders dit redelijkerwijs niet kunnen opvatten als een bedreiging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Voor bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 Wetboek van Strafrecht is, volgens bestendige jurisprudentie, voldoende dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de bedreiger daar ook op gericht was. Aldus ziet de rechtbank zich voor de vraag geplaatst of Wilders zich door de uitlating van de verdachte in redelijkheid bedreigd kan hebben gevoeld.
Uit de bewoordingen van de door de verdachte geplaatste tekst kan worden afgeleid dat deze naar zijn inhoud gericht is op de beëindiging van het leven van Wilders, te meer nu verdachte daarvoor zelfs een beloning uitlooft. Uit de tekst van de tweet volgt overduidelijk dat deze bij Wilders de angst kon opwekken dat hij het leven zou kunnen verliezen. De bedreiging was - objectief bezien - van zodanige aard dat zij geschikt was om de redelijke vrees voor inbreuk op de persoonlijke vrijheid van Wilders te bewerkstelligen. Nu de persoonlijke vrijheid het belang is dat artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht beoogt te beschermen en ook de tekst van dat artikel "met enig misdrijf tegen het leven gericht" daarvoor voldoende ruimte laat, valt genoemde bedreiging onder het bereik van genoemd artikel.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte mogelijk bedoelde ironie of de wens een maatschappelijke discussie uit te lokken, niet uit de aard van de tekst kan worden afgeleid. Ook ziet de rechtbank in het taalgebruik geen hyperbool, zoals door de verdediging is betoogd, te meer daar niet is gebleken van een specifieke context, die de bedreiging redelijkerwijs zou kunnen relativeren. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de tweet betrekking heeft op een met naam genoemd persoon en niet op een algemeen maatschappelijk onderwerp. De reacties van anderen op de tweet en het plaatsen van de tweede tweet door verdachte ter toelichting, omdat hij - naar eigen zeggen - verkeerd werd begrepen, bevestigen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een buitengewoon bedreigende uitlating.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de tweet als een bedreiging in de zin van artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij met de tweet geen opzet heeft gehad op een bedreiging, echter met de tekst van de tweet heeft verdachte op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans op het bedreigen bewust aanvaard, zodat hij geacht wordt ten minste het voorwaardelijk opzet tot het bedreigen van Wilders te hebben gehad.
De rechtbank acht derhalve het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van de politicus G. Wilders door op Twitter een bericht te plaatsen met de tekst: "Rijkelijke beloning voor diegene die Wilders z'n keel doorsnijdt. Liefst van rechts naar link, maar van links naar rechts is ook ok!". Aldus heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van Wilders. Feiten als het onderhavige zijn ernstig en verdachte had zich te allen tijde van het uiten van een dergelijke bedreiging dienen te onthouden. In een democratisch rechtssysteem moeten volksvertegenwoordigers hun werk kunnen doen. Bovendien brengt het openlijke karakter van het bewezenverklaarde feit het risico met zich dat derden worden geïnspireerd tot geweldpleging jegens politici en worden daardoor bovendien de heersende gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving versterkt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens een op zijn naam staand uittreksel Justitiële Documentatie van 3 mei 2011, niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Voorts laat de rechtbank meewegen dat verdachte ter zitting enig inzicht heeft getoond in het afkeurenswaardige van zijn handelen. Bovendien gaat de rechtbank ervan uit dat geen kans op herhaling bestaat, nu verdachte in verband met de media-aandacht de negatieve gevolgen van zijn handelen reeds heeft ondervonden.
Mede gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd, acht de rechtbank de door de officier geëiste straf te hoog en acht zij - alles afwegende - oplegging van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderd en twintig) UREN;
beveelt dat, als de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Renckens, voorzitter,
mr. B. Bastein en mr. S.M. Christiaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Verkijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juni 2011.
Mr. Renckens is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.