ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ9260

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380183 / HA RK 11-114
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure betreffende vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 juni 2011 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die in detentie verbleef en wiens vreemdelingenbewaring ter discussie stond. De wrakingskamer, die in nevenzittingsplaats Rotterdam bijeenkwam, behandelde het verzoek tot wraking van de rechter die in de onderliggende procedure had geoordeeld. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, omdat deze had verwezen naar het beleid van de Minister voor Immigratie en Asiel met betrekking tot voorlopige voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de enkele mededeling van de rechter over het beleid van de Minister geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverde. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en dat het wrakingsverzoek ongegrond was. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank ook de eerdere uitspraken in de procedure in overweging nam. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, NEVENZITTINGSPLAATS ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 24 juni 2011
Zaaknummer: 380183
Rekestnummer: HA RK 11-114
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
verblijvende in [plaats van detentie],
verzoeker,
strekkende tot wraking van [naam rechter], rechter in de rechtbank Rotterdam, in haar hoedanigheid van rechter-plaatsvervanger in de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, sector bestuursrecht, vreemdelingenkamer (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 1 juni 2011 is door de rechter behandeld het door verzoeker ingestelde beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Vorenomschreven procedure heeft als kenmerk AWB 11/14545 VRONTN R V1.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt:
- de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam van 11 mei 2011, waarbij het beroep van verzoeker tegen het voortduren van zijn bewaring ongegrond is verklaard;
- de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam van 26 mei 2011, waarbij het verzoek om herziening is toegewezen, de uitspraak van 11 mei 2011 vervallen is verklaard en is bepaald dat het beroep tegen het voortduren van de bewaring wordt behandeld ter zitting van 1 juni 2011;
- het proces-verbaal van de zitting van 1 juni 2011.
Verzoeker, zijn advocaat mr. E. Tamas, alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
De behandeling van het wrakingsverzoek heeft - na aanvankelijk te zijn gepland op 6 juni 2011, welke datum op verzoek van de advocaat van verzoeker is uitgesteld - plaats gevonden ter zitting van 17 juni 2011. Op die zitting zijn verschenen: verzoeker, zijn advocaat mr.drs. E. Tamas, alsmede de rechter.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Verzoeker is van mening dat de wrakingskamer in deze samenstelling - waarin alleen rechters uit de wrakingskamer in de rechtbank Rotterdam zitting hebben - niet bevoegd is over het verzoek tot wraking te oordelen. Weliswaar is in artikel 40 lid 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaald dat rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een rechtbank van rechtswege rechter-plaatsvervanger zijn in de overige rechtbanken, doch het Wrakingsprotocol van de Rechtbank 's-Gravenhage bepaalt dat verzoeken tot wraking worden behandeld door de vaste leden van de wrakingskamer van die rechtbank. De uitzondering die volgens dat protocol op die bepaling mogelijk is doet zich in de onderhavige zaak niet voor.
2.1.2
De procedures, welke ten aanzien van de vreemdelingenbewaring van verzoeker zijn en worden gevoerd, kennen een merkwaardig verloop. Op 20 april 2011 nam de Minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de Minister) ten aanzien van verzoeker een besluit tot verlenging van de bewaringstermijn, waarmee dan door de Minister is geoordeeld dat er sprake is van een geval als vermeld in artikel 15, lid 4 van Richtlijn 2008/115/EG (hierna: de Richtlijn). Tegen dat Besluit is beroep ingesteld, dat vervolgens is behandeld zonder dat verzoeker of diens gemachtigde zijn gehoord. Het beroep is bij uitspraak van 11 mei 2011 ongegrond bevonden, op grond dat verzoeker zijn in het beroepschrift aangevoerde grond niet had onderbouwd. Dat was niet juist, omdat van de zijde van verzoeker was gereageerd door middel van een faxbericht. Verzoeker had een bewijs van verzending van dat faxbericht. Het antwoord daarop was: uit de uitdraai blijkt niet van de ontvangst van het bericht. Als je een zo ingrijpende beslissing neemt, waarmee een jaar van vrijheidsbeneming is gemoeid, had dat niet buiten aanwezigheid van verzoeker en diens gemachtigde mogen worden toegewezen. Hierop is er een verzoek tot herziening gedaan, welk verzoek bij uitspraak van 26 mei 2011 is toegewezen. Dan komt alsnog de inhoudelijke behandeling van het beroep door de rechter, naar aanleiding van die toewijzing.
2.1.3
Ter toetsing was de vraag of de vreemdelingenbewaring van verzoeker kan worden gecontinueerd. Ter zitting is van de zijde van de Minister gesteld dat verzoeker zijn uitzetting frustreert omdat er door hem meerdere procedures zijn aangespannen. Dat valt niet onder één van de gevallen van artikel 15, lid 4 van de Richtlijn. Van de zijde van de Minister is gesteld dat in geval van een afwijzing van een aanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure, de betrokkene bij wijze van beleid nog niet wordt uitgezet en de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorzienig in Nederland mag worden afgewacht. Dat zou zo mogen zijn als dat vast beleid is en niet in de beschikking van 21 februari 2011, waarbij verzoekers aanvraag voor een verblijfs-vergunning met als doel het ondergaan van een medische behandeling is afgewezen, staat dat met de uitzetting zal worden doorgegaan. De beschikking is het brondocument en daarin staat: u moet Nederland onmiddellijk verlaten. Wat voor beleid de Minister heeft, weten wij niet; dat vind je nergens terug en is niet vastgelegd.
2.1.4
Het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening in de procedure tot verkrijgen van een verblijfstitel op medische gronden heeft geen schorsende werking. In die afwijzende beschikking staat ook niet dat er schorsende werking wordt verleend. Daarin staat duidelijk dat er geen schorsende werking wordt verleend. De rechter gaat niet in op de inhoud van de beschikking, maar neemt het beleid van de Minister voor waar aan, zonder stukken van het beleid waaraan de Minister refereert op te vragen. De rechter neemt aanstonds het beleid van de Minister voor waar aan. Dat wekt de schijn van partijdigheid.
2.1.5
Een andere reden voor de twijfel aan de rechterlijke onpartijdigheid is dat ter zitting door de gemachtigde van verzoeker is gezegd dat de rechter moet oordelen op basis van de stukken. De rechter heeft - hoewel dit niet in het proces-verbaal van de zitting staat - gezegd: als verzoeker toch wordt uitgezet, dan gaat hij toch procederen tegen de feitelijke uitzetting. Als je als rechter gaat mee procederen ten nadele van de argumenten van verzoeker en ter versterking of aanvulling van de argumenten van de Minister, in de context van de beschikking, zijnde het brondocument, die de mogelijkheid biedt tot verder procederen, dan is de schijn van vooringenomenheid gewekt, ook in het licht van de behandeling van het beroep buiten aanwezigheid van verzoeker. Dat vooruitlopen op de uitkomst, in de context van die eerdere behandeling, met die aanvullende omstandigheden, om dan als rechter te zeggen: dan ga je toch procederen als je wordt uitgezet, dat levert de schijn van vooringenomenheid op.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Zij voert daarbij onder meer het volgende aan:
2.2.1
Verzoeker heeft gedurende zijn bewaring op 28 oktober 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met als doel 'beperking conform beschikking Minister'. Deze is door de Minister afgewezen, hiertegen is bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek om voorlopige voorziening is bij uitspraak van 26 januari 2011 afgewezen en de Haagse voorzieningenrechter heeft het bezwaar met toepassing van artikel 78 van de Vw 2000 ongegrond verklaard.
2.2.2
Daarna heeft verzoeker op 1 februari 2011 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling' (hierna: de aanvraag medisch) gedaan. Deze aanvraag is eveneens afgewezen en hiertegen is bezwaar gemaakt en wederom een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, dat op 18 mei 2011 bij de Haagse voorzieningenrechter is behandeld.
2.2.3
Ter zitting van 1 juni 2011 kwam de afwijzende beschikking van de aanvraag medisch ter sprake. De advocaat van verzoeker wees de rechtbank er (met stemverheffing) op dat volgens deze beschikking het indienen van bezwaar geen schorsende werking heeft en concludeerde dat verzoeker verwijderbaar is.
Ik heb uitgelegd dat met het indienen van bezwaar weliswaar geen schorsende werking aan de afwijzende beschikking wordt verleend (met andere woorden: verzoeker (her)krijgt hierdoor geen rechtmatig verblijf) maar dat de Minister het beleid hanteert dat de vreemdeling zijn eerste verzoek om een voorlopige voorziening hier te lande af mag wachten en dus niet kan worden uitgezet.
2.2.4
Anders dan verzoeker ben ik van mening dat hiermee geen sprake is van feiten of omstandigheden waardoor mijn rechterlijke onpartijdigheid schade heeft geleden.
De stelling dat ik aanstonds alles aanneem wat de Minister zegt, kan ik niet volgen. Bedoeld beleid van de Minister is algemeen bekend bij professionele partijen in het vreemdelingenrecht. Er was op dat moment geen enkele aanleiding om de Minister te verzoeken dit beleid aannemelijk te maken.
De stelling dat ik niet inhoudelijk op de afwijzende beschikking van de aanvraag medisch ben ingegaan, kan ik evenmin volgen. Onder het kopje 'rechtsgevolgen van deze beschikking' staat: Indien de betrokkene bezwaar maakt tegen dit besluit, worden de hier genoemde rechtsgevolgen niet opgeschort.
Onder het kopje 'rechtsmiddelen' staat: Tevens kunt u aan de rechtbank verzoeken door middel van een voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift is beslist. Indien een zodanig verzoek binnen 24 uur na uitreiking van een beschikking is ingediend, schort die indiening in het algemeen het vertrek op. Een tweede of volgende zodanig verzoek schort het vertrek niet op.
2.2.5
Vorenstaande heb ik verzoeker in korte bewoordingen voorgehouden. Niet valt in te zien dat ik hiermee inbreuk heb gemaakt op mijn rechterlijke onpartijdigheid. Het onderhavige verzoek is naar mijn mening dan ook ongegrond.
3. De beoordeling
3.1
Het Wrakingsprotocol van de rechtbank 's-Gravenhage voorziet niet in een regeling voor het geval als het onderhavige, waarin de wrakingskamer van die rechtbank zitting houdt in een nevenzittingsplaats. De wrakingskamer is in haar huidige samenstelling op grond van artikel 40, lid 2 van de Wet RO bevoegd het verzoek tot wraking te behandelen en daarop te beslissen.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat van het vorenstaande in dit geval geen sprake is. De enkele omstandigheid dat de rechter ter zitting heeft meegedeeld dat vast beleid van de Minister is dat wanneer voor de eerste keer een voorlopige voorziening is gevraagd ter zake van de weigering tot het verlenen van verblijfsstatus medisch - welke mededeling steun vindt in de paragraaf 'rechtsmiddelen' van de beschikking van de Minister van 21 februari 2011 - vormt geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Niet juist is de stelling van verzoeker dat het beleid van de Minister niet kenbaar is, want het wordt in de beschikking genoemd. Het ging om een eerste verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afwijzing van een verblijfstitel op medische gronden.
3.4
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van [naam rechter].
Deze beslissing is gegeven op 24 juni 2011 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. L.A.C. van Nifterick, rechters.
Deze beslissing is bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter door de jongste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting, in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en is door beide laatstgenoemden ondertekend.