ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3892

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-610126-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeerszaak na ongeval met fietser

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, stond de verdachte terecht voor het ten laste gelegde feit dat hij op 12 juni 2010 als bestuurder/inzittende van een auto, geparkeerd aan de Beeklaan in 's-Gravenhage, een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet als bestuurder van een voertuig heeft gehandeld, maar enkel als inzittende in een geparkeerde auto. Hierdoor kon een essentieel bestanddeel van de tenlastelegging niet worden bewezen, wat leidde tot vrijspraak van de verdachte. De rechtbank overwoog dat de gedragingen van de verdachte, hoewel onvoorzichtig, niet als roekeloos of aanmerkelijk onoplettend gekwalificeerd konden worden. De uitspraak werd gedaan op 8 november 2011, waarbij de rechtbank het vonnis heeft gewezen in aanwezigheid van de griffier. De verdachte was niet verschenen en had schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om ter terechtzitting te verschijnen. De raadsvrouw van de verdachte was aanwezig, maar verklaarde niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om de verdachte te verdedigen. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante jurisprudentie en de omstandigheden van het geval, en heeft geconcludeerd dat de gevolgen van het verkeersgedrag van de verdachte niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/610126-10
Datum uitspraak: 8 november 2011
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
is niet verschenen en heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om ter terechtzitting te verschijnen.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 juli 2010, 13 juli 2010 en 25 oktober 2011.
Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr N. Stolk, advocaat te Naaldwijk. De raadsvrouw verklaart niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De officier van justitie mr R. van Geloven heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van 2 jaar.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is - na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2010 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder/inzittende van een motorrijtuig (auto), geparkeerd aan
(de rechterzijde van) de weg, de Beeklaan zich zodanig heeft gedragen dat een
aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als
volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen, immers heeft hij bij
het openen en/of geopend houden van het portier niet (voldoende) in zijn
binnenspiegel en/of (linker)buitenspiegel en/of over zijn (linker)schouder
gekeken en/of (vervolgens)
- bij het openen en/of geopend houden van het portier een links naast, althans
links achter hem rijdende fietser de vrije doorgang heeft belemmerd, (mede)
tengevolge waarvan die fietser tegen het geopende portier is gebotst en
vervolgens ten val is gekomen, waardoor een ander (genaamd [X]) zwaar
lichamelijk letsel, te weten een ingeklapte long en/of longletsel, of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, (tengevolge waarvan die [X] op 23 juli
2010 is overleden) (dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan);
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2010 te 's-Gravenhage als bestuurder van een
voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Beeklaan, als volgt heeft
gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen, immers heeft hij bij
het openen en/of geopend houden van het portier niet (voldoende) in zijn
binnenspiegel en/of (linker)buitenspiegel en/of over zijn (linker)schouder
gekeken en/of (vervolgens)
- bij het openen en/of geopend houden van het portier een links naast, althans
links achter hem rijdende fietser de vrije doorgang heeft belemmerd, (mede)
- bij het openen en/of geopend houden van het portier een links naast, althans
links achter hem rijdende fietser de vrije doorgang heeft belemmerd, (mede)
tengevolge waarvan die fietser tegen het geopende portier is gebotst en
vervolgens ten val is gekomen, waardoor een ander (genaamd [X]) zwaar
lichamelijk letsel heeft bekomen (tengevolge waarvan die [X] op 23 juli 2010
is overleden), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2010 te 's-Gravenhage
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig
een portier van een auto geopend, waardoor het aan zijn schuld te wijten is
geweest dat [X](die als fietser tegen het portier is gebotst en daardoor
ten val is gekomen) zwaar lichamelijk letsel, te weten een ingeklapte long
en/of longletsel, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat
daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts-
of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
art 308 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er valt niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid en dus van schuld ex artikel 6 van de WVW 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan (HR 1-6-2004, NJ 2005, 252, LJN: AO5822). Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994.
De enkele fataal uitpakkende verkeerde verkeersgedragingen van verdachte, te weten het niet kijken in de linkerbuitenspiegel en het daardoor niet waarnemen van de hem van achteren naderende fietser en het vervolgens openen van het portier zonder daarbij (via een blik over de schouder alsnog) acht te slaan op die naderende fietser kunnen - hoewel daarmee naar het oordeel van de rechtbank alleszins op de grens van art. 6 WVW 1994 wordt gebalanceerd - op grond van bestendige jurisprudentie in feitelijke aanleg noch als roekeloos noch als aanmerkelijk onvoorzichtig noch als aanmerkelijk onoplettend in de zin van artikel 6 WVW 1994 worden gekwalificeerd (zie bijv. Rechtbank Middelburg, LJN AV 6017, en Rechtbank Dordrecht LJN BB 1479).
Voorts heeft de Hoge Raad (arrest van 28-10-2008, NJ 2008, 571) in het verlengde hiervan in het bijzonder overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte de verkeersdeelnemer (in die casus: de motorrijder) aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien - hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest (en de verdachte zijn rijgedrag daarop moet hebben kunnen afstemmen) - niet kan volgen dat verdachte zich "aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen" als bedoeld in art. 6 WVW 1994.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat het aan verdachtes schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 te wijten is dat de fietser ten val is gekomen, zoals aan verdachte onder primair is tenlastegelegd, met de voor hemzelf en zijn naaste familieleden ernstige gevolgen.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastgelegde overweegt de rechtbank dat uit het dossier kan worden opgemaakt dat verdachte niet "als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg", is opgetreden, zoals tenlastegelegd, aangezien hij enkel optrad als inzittende in een geparkeerde auto. Hierdoor kan een essentieel bestanddeel van het onder subsidiair tenlastgelegde niet worden bewezen zodat verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder meer subsidiair tenlastgelegde verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder primair is overwogen. Ook ten aanzien van artikel 308 Wetboek van Strafrecht geldt dat de aan verdachte te wijten schuld - ten minste - hierin bestaat dat aan verdachte kan worden verweten dat deze hoogst/aanmerkelijk/zeer onvoorzichtig dan wel onoplettend dan wel onachtzaam heeft gehandeld. Nu hiervan te dezen geen sprake is, zoals hiervoor is overwogen,volgt ook ten aanzien van dit (meer subsidiaire) feit vrijspraak.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr A.S.I. van Delden, voorzitter,
mrs M. van Seventer en I.J.K. van der Meer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.B. Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2011.
Mrs M. van Seventer en I.J.K. van der Meer zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.