ECLI:NL:RBSGR:2012:BV1735

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/40629
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit van de bewaring van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het verlengingsbesluit van de bewaring van eiseres, een vreemdeling van Chinese nationaliteit. Eiseres is op 22 juni 2011 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder beroepen tegen de oplegging en voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard. Eiseres heeft op 16 december 2011 beroep ingesteld tegen het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel tot verlenging van de bewaringstermijn. Ze vorderde opheffing van de maatregel en schadevergoeding.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het zicht op uitzetting moet worden getoetst, ook bij de voortzetting van de bewaring na zes maanden. De rechtbank oordeelt dat de stelling van verweerder, dat het zicht op uitzetting niet aan de orde kan komen, niet wordt gevolgd. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit, wat het zicht op uitzetting in stand houdt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter onderbouwing van haar oordeel.

De rechtbank oordeelt verder dat er geen grond is voor de verlenging van de bewaring op basis van het wachten op documentatie uit derde landen, aangezien er geen concrete aanwijzingen zijn dat deze documentatie op korte termijn zal arriveren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, en is openbaar uitgesproken op 10 januari 2012. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/40629
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [1988], van (gestelde) Chinese nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht,
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 22 juni 2011 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 16 december 2011 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 december 2011 tot verlenging van de bewaringstermijn. Daarbij heeft zij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 3 januari 2012. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
G. Wubuli-Abas, als tolk in de Chinese taal.
Overwegingen
1. Het onderhavige beroep is een beroep tegen het verlengingsbesluit. De rechtbank dient te beoor¬delen of de voortgezette toepassing van de bewaring na zes maanden gerechtvaardigd is te achten.
2.1 De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat het zicht op uitzetting in deze procedure niet aan de orde kan komen. De bewaring kan immers slechts opgelegd worden met het doel de vreemdeling uit te zetten. Daarvan kan alleen sprake zijn als er zicht op uitzetting is. Dit dient dus ook bij het voortduren van de bewaring na een verlengingsbesluit nog aanwezig te zijn.
2.2 Eiseres stelt dat er geen zicht op uitzetting is nu de aanvraag om afgifte van een laissez passer (LP) niet in behandeling is genomen omdat eiseres te weinig informatie heeft verstrekt. Dat betekent dat het aan eiseres is om met informatie te komen. Onder verwijzing naar de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) van
8 oktober 2009, Mikolenko tegen Estland (LJN: BK9153) en 27 juli 2010, Massoud tegen Malta (LJN: BN6225) stelt eiseres zich op het standpunt dat het zicht op uitzetting niet enkel afhankelijk kan zijn van de vreemdeling zelf.
2.3 De rechtbank overweegt dat uit het verslag van het vertrekgesprek van 16 december 2011 blijkt dat de autoriteiten hebben gezegd dat eiseres zich tot de Public Security of de politie in haar geboortestad of provincie dient te wenden om aan documenten te komen, dat verweerder eiseres heeft aangeboden haar te helpen bij het zoeken naar een adres en dat zij niet op dit aanbod is ingegaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van de situatie dat het zicht op uitzetting geheel afhankelijk is van de vreemdeling zelf. Nu uit het dossier blijkt dat eiseres niet haar volledige medewerking verleent bij het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit, wordt het zicht op uitzetting aanwezig geacht. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2005, LJN: AU6710.
3. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval niet aan de verlenging van de bewaring ten grondslag kan worden gelegd dat de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten. In beginsel bevindt immers bijna iedere vreemdeling die nog niet is uitgezet zich in die situatie, terwijl de bewaring na zes maanden slechts in beperkte mate verlengd kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank dient artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 (nieuw) dan ook in die zin te worden gelezen dat er concrete aanwijzingen dienen te zijn dat het een kwestie van niet al te lange tijd is dat de nodige documentatie uit derde landen zal arriveren. De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval geen sprake is van wachten op documentatie uit derde landen, nu de ambassade van China de LP-aanvraag van eiseres niet in behandeling heeft genomen. De stelling van verweerder dat er mogelijk wel een LP verstrekt zal worden wanneer eiseres meewerkt, kan niet worden gevolgd, nu dit niet leidt tot een concrete aanwijzing dat de nodige documentatie over niet al te lange tijd zal worden verkregen.
4. Verweerder heeft voorts aan de verlenging ten grondslag gelegd dat eiseres niet meewerkt aan de vaststelling van haar identiteit en nationaliteit. Volgens verweerder heeft eiseres haar LP-aanvraag niet volledig ingevuld en heeft zij tijdens het laatste vertrekgesprek op
16 december 2011 aangegeven niets te zullen ondernemen om aan de benodigde documenten te komen. Bovendien heeft zij in het verleden meerdere aliassen gebruikt, waardoor zij zich extra zal moeten inspannen om aan te tonen wie zij werkelijk is. De rechtbank constateert dat eiseres geen activiteiten heeft ondernomen om haar identiteit en nationaliteit met stukken te onderbouwen. Verweerder heeft dan ook aan het verlengingsbesluit ten grondslag kunnen leggen dat eiseres niet meewerkt.
5. Na beoordeling van de door of namens eiseres naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
6. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2012.
De griffier is buiten staat te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: WdJ
Coll: HH
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.