Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
geboren op [1977], van Palestijnse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
gemachtigde: mr. D.S. Asarfi, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 29 februari 2012 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten.
Op 5 maart 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2012. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 27 april 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verschaffen. Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 4 mei 2012 geïnformeerd. Eiser heeft bij brief van 9 mei 2012 gereageerd.
1. De rechtbank stelt voorop dat aan eiser geen inreisverbod is uitgereikt. Voor zover het beroep is gericht tegen het inreisverbod, is dit dan ook niet ontvankelijk.
2. Met betrekking tot het terugkeerbesluit heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat het beroep niet ontvankelijk is omdat aan eiser voor de datum van het terugkeerbesluit reeds eerder meerdere keren – te weten in 2006, 2010 en 2011 – de maatregel van bewaring is opgelegd. Bij de opheffing van de maatregel op 26 oktober 2011 is aan eiser aangezegd Nederland binnen zeven dagen te verlaten. Deze aanzegging moet volgens verweerder worden aangemerkt als terugkeerbesluit. Dat heeft tot gevolg dat eiser geen belang heeft bij het beroep tegen het onderhavige terugkeerbesluit. Bovendien is aan eiser op 16 december 2010 een terugkeerbesluit uitgereikt en heeft eiser zelf in een gehoor van 23 september 2009 verklaard dat hem in 2006 is aangezegd Nederland te verlaten.
2. Eiser heeft betwist dat de aanzegging van 26 oktober 2011 en het terugkeerbesluit van 16 december 2010 aan hem zijn uitgereikt. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat een mondelinge aanzegging of een eerdere bewaring niet kan worden aangemerkt als terugkeerbesluit.
3.1 Een terugkeerbesluit is in artikel 3, vierde lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn) gedefinieerd als de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
3.2 Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover hier van belang, wordt het terugkeerbesluit schriftelijk uitgevaardigd en vermeldt het de feitelijke en rechtsgronden, alsook informatie over rechtsmiddelen die openstaan.
3.3 Op grond van artikel 20 van de Terugkeerrichtlijn had de richtlijn uiterlijk op 24 december 2010 moeten zijn geïmplementeerd in de lidstaten. De implementatie heeft in Nederland plaatsgevonden op 31 december 2011.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 21 maart 2011 (LJN: BP9280) uitgemaakt dat uit de Terugkeerrichtlijn volgt dat het terugkeerbesluit de start van de terugkeerprocedure markeert.
5. Bij de beantwoording van de vraag of eiser procesbelang heeft bij het onderhavige beroep, acht de rechtbank allereerst van belang of aan hem reeds eerder een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Ook is van belang of de terugkeerprocedure jegens eiser is aangevangen voorafgaand aan het einde van de implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn en derhalve voordat op grond van die richtlijn bij de start van de terugkeerprocedure een terugkeerbesluit was vereist.
6.1 De rechtbank stelt vast dat de aanzegging Nederland te verlaten van 26 oktober 2011 een document is waarin de Commandant der Koninklijke Marechaussee verklaart dat hij op genoemde datum eiser heeft aangezegd Nederland te verlaten. Nu niet is gesteld of gebleken hoe dit is gebeurd, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat het een mondelinge aanzegging betreft. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke mondelinge aanzegging op grond van artikel 12, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, niet kan worden aangemerkt als terugkeerbesluit.
6.2 Eiser heeft voorts gemotiveerd betwist dat het eerdere terugkeerbesluit van 16 december 2010 aan hem is uitgereikt. In het dossier bevindt zich geen uitreikingsblad van dit terugkeerbesluit. Bovendien blijkt uit het terugkeerbesluit niet door wie het is opgelegd en is het ook niet ondertekend. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank uit de enkele (voorgedrukte) mededeling in het terugkeerbesluit dat het onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt, niet worden afgeleid dat dit daadwerkelijk is gebeurd.
6.3 De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat eiser in 2006 en 2010 eerder in bewaring heeft gezeten maakt dat het onderhavige terugkeerbesluit onverplicht is genomen. Hieruit volgt immers dat de terugkeerprocedure van eiser is aangevangen vóór het einde van de implementatietermijn van de Terugkeerrichtlijn. Op dat moment was het voor het aanvangen van de terugkeerprocedure nog niet noodzakelijk dat eerst een terugkeerbesluit werd uitgevaardigd. De omstandigheid dat de bewaring tussentijds is opgeheven, betekent voorts niet dat daarmee ook de terugkeerprocedure zou zijn geëindigd. Eiser was immers nog steeds verplicht het land te verlaten, terwijl hij zich blijkens het proces-verbaal van gehoor van 23 september 2009 ook bewust was van deze verplichting. Niet is gebleken dat eiser aan deze verplichting heeft voldaan of dat sprake is geweest van tussentijds rechtmatig verblijf, zoals in de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2012 (LJN: BW3971). Verweerder was dan ook niet gehouden ten aanzien van eiser een terugkeerbesluit te nemen, waarbij hem (opnieuw) een termijn voor vrijwillig vertrek zou moeten worden geboden. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in onder andere de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2011 met nummer 201101710/1/V3 (www.raadvanstate.nl), waarin een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats met dezelfde overwegingen kennelijk ongegrond is verklaard.
7 Het voorgaande betekent dat het opgelegde terugkeerbesluit geen verandering in eisers rechtspositie teweeg heeft gebracht. Evenmin valt in te zien dat eiser door het nemen van het terugkeerbesluit schade zou hebben geleden en dat hij om die reden procesbelang zou hebben bij het beroep. Gesteld noch gebleken is dat eiser anderszins belang heeft bij de beoordeling van het beroep.
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep vanwege het ontbreken van procesbelang niet ontvankelijk zal worden verklaard.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.S. Soylu, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.