ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6844

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/5780
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor persoonsgebonden budget in Zwitserland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 15 augustus 2012 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Verzoekster, die in Zwitserland woont, had op 10 juli 2012 een aanvraag ingediend voor een pgb op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De minister heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat hij zich onbevoegd achtte om hierover te beslissen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de primaire beslissing van de minister een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het gaat om een oordeel van een bestuursorgaan over de bevoegdheid tot het nemen van een besluit. De rechter heeft overwogen dat, hoewel verzoekster mogelijk aanspraak zou kunnen maken op een pgb, de bevoegdheid om hierover te beslissen ligt bij het College voor zorgverzekeringen (CVZ). De voorzieningenrechter heeft de uitleg van verzoekster over de toepasselijkheid van de Europese verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EG) nr. 883/2004 niet gevolgd, en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om aan het standpunt van de minister te twijfelen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven na bezwaar. De rechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en de uitspraak is openbaar gedaan. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5780
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2012 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoekster], te [plaats] (Zwitserland),
(gemachtigde: mr. M. de Boorder),
tegen
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder
(gemachtigde: mr. A.G. Bloemheuvel).
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2012 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een persoonsgebonden budget op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) niet in behandeling genomen.
Tegen dit besluit is namens verzoekster bij brief van 18 juni 2012 bezwaar gemaakt. Bij brief van 12 juli 2012 is namens verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het verzoek is op 7 augustus 2012 ter zitting behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
2. Verzoekster woont met haar ouders in Zwitserland. Zij heeft al eerder een procedure gevoerd over de vraag of zij, met toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 in verbinding met artikel 8, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondstaat over het vrij verkeer van personen en bijlage II, artikel 1, eerste lid, van deze overeenkomst, aanspraak kan maken op prestaties ingevolge de Nederlandse wetgeving, inhoudende verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb). De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 13 april 2012 (LJN: BW 3331) geoordeeld dat verzoekster niet verzekerd is omdat zij in Zwitserland woont en dat zij krachtens genoemde overeenkomsten geen aanspraak kan maken op prestaties ingevolge de Nederlandse wetgeving. Verzoekster heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld.
3. In 2004 is in werking getreden verordening (EG) nr. 883/2004. Verzoekster heeft er op gewezen dat deze verordening per 1 april 2012 ook van kracht is geworden voor Zwitserland en verweerder onder verwijzing naar de artikelen 16 en 24 van deze verordening verzocht aan haar alsnog een pgb te verstrekken. Bij het in geding zijnde besluit heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat pgb-aanvragen niet door hem in behandeling worden genomen.
4. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de nieuwe verordening op de hier van belang zijnde onderdelen niet verschilt van de oude verordening, dat dat ook niet de bedoeling is geweest en dat de uitleg van de van belang zijnde bepalingen door verzoekster niet juist is.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de toelichting, de artikelen 16 en 24 van Vo. 883/2004 geen wijziging bevatten ten opzichte van Vo. 1408/71. Beide verordeningen zorgen ervoor dat iemand die in zijn woonland (in dit geval: Zwitserland) geen (wettelijk) recht op medische zorg heeft dat recht in zijn woonland wel heeft als hij in het "pensioenland" (Nederland, in dit geval op grond van het pensioen van de vader van verzoekster) een wettelijk recht zou hebben op medische zorg als hij daar zou wonen. Hij ontvangt dan de medische zorg in zijn woonland alsof hij daar verzekerd is. Ter zitting is bevestigd dat verzoekster in Zwitserland zorg verstrekt krijgt. De voorzieningenrechter volgt de uitleg niet die verzoekster aan artikel 24 van Vo. 883/2004 geeft. Die komt er concreet op neer dat verzoekster aanspraak zou hebben op een Nederlands PGB omdat Zwitserland geen PGB als verstrekking kent, zodat zij geen aanspraak zou hebben op verstrekkingen als bedoeld in die bepaling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet deze bepaling echter zo worden gelezen dat alleen kan worden teruggevallen op aanspraken op Nederlandse zorg als in het woonland geen aanspraak op zorg bestaat, hetgeen dus niet aan de orde is in het geval van verzoekster. Er bestaat daarom voorshands geen aanleiding om aan het inhoudelijk standpunt van verweerder te twijfelen.
6. Ter zitting is gebleken dat, als verzoekster wel aanspraak zou maken op een pgb, de bevoegdheid ligt bij het College voor zorgverzekeringen (CVZ), welk college in de AWBZ wordt aangewezen voor de uitvoering van het in die wet geregelde voor zover niet anders is bepaald. Gelet hierop heeft verweerder zich op goede gronden onbevoegd geoordeeld om op de aanvraag van verzoekster te beslissen. De voorzieningenrechter wijst er echter op dat het nemen van een besluit over de bevoegdheid tot het nemen van een specifiek besluit door een bestuursorgaan is gericht op rechtsgevolg en dus een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De door verweerder aangekondigde niet-ontvankelijkverklaring van verzoeksters bezwaar is dan ook niet juist. Het bezwaar tegen de buiten-behandelingstelling en doorzending behoort ongegrond te worden verklaard.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat naar verwachting na bezwaar het bestreden besluit tot buiten-behandelingstelling en doorzending zonder onrechtmatigheid in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Hollestelle, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.