ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5528

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/38890
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oeigoerse eiseres en spionage door Chinese autoriteiten

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 november 2012 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oeigoerse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze was door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Chinese autoriteiten Oeigoeren in Nederland bespioneren, wat door zowel een Oeigoerse organisatie als de AIVD is bevestigd. De rechtbank oordeelt dat de informatie van de AIVD meer gewicht moet krijgen dan het thematisch ambtsbericht, omdat deze informatie concreter is en meer inzicht biedt in de spionageactiviteiten van de Chinese autoriteiten. De rechtbank heeft de minister verweten dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij twijfelde aan de aannemelijkheid dat de Chinese autoriteiten op de hoogte zijn van de activiteiten van de eiseres in Nederland. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten heeft toegewezen aan de eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de bescherming van asielzoekers, vooral in het licht van de risico's die zij lopen bij terugkeer naar hun land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/38890
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen:
[naam eiseres] ,
geboren op [geboortedatum] 1986, van Chinese nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. S. Sewnath, advocaat te Amsterdam Zuidoost,
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. H.D. Streef, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 13 maart 2011 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Op 1 december 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. I. Boon. Ook was ter zitting aanwezig K. Abas als tolk in de Oeigoerse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van een voor de zaak relevante uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in een andere procedure.
Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig G. Wubuli-Abas als tolk in de Oeigoerse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Asielrelaas
Eiseres heeft het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres is Oeigoerse en liep stage in het Volksziekenhuis in [plaats] . Toen zij op 6 juli 2009, de dag na de grote Oeigoerse demonstraties, op haar stageplaats verscheen, zag zij dat er gewonde Oeigoeren en Han-Chinezen binnen werden gebracht. De Oeigoeren werd medische hulp onthouden, terwijl de Han-Chinezen wel werden geholpen. Enige dagen later werd eiseres geïnstrueerd door haar leidinggevende om drie patiënten te helpen, dit waren Han-Chinezen. Aangezien deze patiënten voldoende medische hulp kregen is eiseres een Oeigoerse patiënt gaan helpen. Nadat haar leidinggevende hierachter kwam, verweet hij haar dat ze tegen zijn aanwijzingen in toch de Oeigoerse patiënt had geholpen en dat dit tegen het beleid van het ziekenhuis inging. Oeigoerse patiënten dienden namelijk niet geholpen te worden. Eiseres werd na dit voorval door drie personen van de veiligheidsdienst drie dagen lang ondervraagd in een hotel. Zij beschuldigden haar ook van het lekken van staatsgeheimen. Na deze ondervraging werd haar een wekelijkse meldplicht opgelegd en tijdens haar stage mocht ze alleen nog de vervelende klusjes doen. Na afloop van haar stage ging ze op zoek naar werk, maar niemand wilde haar aannemen. Door een persoon op het bureau waar eiseres zich moest melden, werd haar een voorstel gedaan. Eiseres zou een baan krijgen in een ziekenhuis en in ruil daarvoor moest zij informatie over Oeigoeren geven die kritiek op het regime hadden. Eiseres heeft als antwoord gegeven dat ze hierover na zou denken en is na overleg met haar ouders gevlucht.
Overwegingen
1. In het bestreden besluit heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiseres onvoldoende reis- en identiteitspapieren en stukken ter onderbouwing van haar asielaanvraag heeft overgelegd. Verweerder heeft dan ook artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 tegengeworpen. Van het asielrelaas gaat volgens verweerder geen positieve overtuigingskracht uit. Niet is gebleken dat eiseres bij terugkeer naar China het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder.
2.1. Op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de minister bevoegd een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd af te wijzen.
2.2. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan – voor zover hier van belang – een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
2.3. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.5. Uit paragraaf C2/2.6 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 volgt dat een persoon die geen vervolging had te vrezen op het moment dat hij zijn land van herkomst verliet, maar op een later tijdstip tijdens zijn verblijf buiten het land van herkomst vluchteling wordt, refugié sur place heet. Eén mogelijke omstandigheid die iemand refugié sur place maakt is de mogelijkheid dat iemand ten gevolge van zijn eigen activiteiten buiten het land van herkomst, bijvoorbeeld door het deelnemen aan demonstraties gericht tegen het eigen regime, gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging als hij naar dat land zou terugkeren. Voor het verlenen van een vergunning op deze grond geldt als voorwaarde dat de autoriteiten in het land van herkomst van de hier bedoelde activiteiten op de hoogte zijn of kunnen geraken.
3.1 Eiseres heeft geen gronden gericht tegen het oordeel van verweerder dat zij onvoldoende documenten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft overgelegd.
3.2. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Eiseres verwijst naar een door haarzelf opgestelde (ongedateerde, maar op 6 december 2011 vertaalde) verklaring, waarin zij de gebeurtenissen in haar eigen woorden heeft weergegeven, en die zij in beroep heeft overgelegd.
3.3. Volgens paragraaf C14/2.4 van de Vc 2000 moet, indien zich een van de gevallen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet, van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht uitgaan. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling mogen in het relaas dan geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen.
3.4. De rechtbank stelt vast dat eiseres slechts in het algemeen heeft aangevoerd dat haar antwoorden en verklaringen uit hun verband zijn gehaald en ten onrechte als wisselend, vaag en niet consistent zijn beschouwd. Eiseres heeft geen concrete overweging van verweerder betwist.
3.5 De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eiseres wisselend, tegenstrijdig en niet geloofwaardig heeft verklaard. In dat verband overweegt de rechtbank dat eiseres heeft verklaard dat zij er tijdens het verhoor op de hotelkamer van werd beschuldigd staatsgeheimen te hebben gelekt. Eerst wist zij niet waar dit over ging, daarna heeft ze verklaard dat ze vermoedde dat dit ermee te maken had dat ze telefonisch aan haar vader had verteld dat tijdens de demonstraties op 5 juli 2009 een 11-jarige jongen door Chinese kogels om het leven was gekomen en weer later heeft zij verklaard dat ze niet meer weet of er tijdens de drie dagen op de hotelkamer over deze jongen is gesproken. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat dit bevreemding wekt, omdat dit een essentieel onderdeel van het asielrelaas betreft. Bovendien heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat niet valt in te zien hoe het vertellen over deze jongen door de Chinese autoriteiten kan worden opgevat als het lekken van staatsgeheimen. Verder heeft eiseres verklaard dat ze dit verhaal absoluut niet aan haar vader verteld zou hebben als ze had geweten dat haar telefoon werd afgeluisterd. Daar staat tegenover dat eiseres ook heeft verklaard dat de Chinese autoriteiten in alle Oeigoerse woningen afluisterapparatuur hadden geplaatst. Verweerder heeft het in redelijkheid inconsistent kunnen achten dat eiseres wel op de hoogte was van het afluisteren in woningen, maar geen vermoeden had van het afluisteren van telefoons.
3.6. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze inconsistenties en tegenstrijdigheden, verweerder zich reeds hierom in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van het relaas van eiseres geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
4.1. Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, enerzijds vanwege haar asielaanvraag in Nederland, anderzijds vanwege het feit dat zij in Nederland lid is geworden van de Oost-Turkistan Uyghurse Vereniging. Volgens eiseres zijn de Chinese autoriteiten op de hoogte van haar betrokkenheid bij en activiteiten voor de Oeigoerse beweging. Zij verwijst in dit verband naar de volgende stukken:
- het algemeen ambtsbericht over China van juni 2010;
- het thematisch ambtsbericht over Xinjiang van maart 2011;
- het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2010/16;
- het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) over 2010;
- het jaarverslag van de AIVD over 2011;
- een brief van Amnesty International van 4 oktober 2011;
- een notitie van VluchtelingenWerk Nederland van 28 november 2011, met bijlagen;
- een notitie van VluchtelingenWerk Nederland van januari 2012, met bijlagen;
- een brief van Amnesty International van 28 maart 2012;
- een artikel van Radio Free Asia (www.rfa.org) “De Vereniging Oeigoeren Nederland vraagt aan politieke asielzoekers hoe het gaat” van 20 december 2011;
- foto’s van een demonstratie waarop eiseres is te zien met [voorwerp] ;
- foto’s van een bijeenkomst waarop eiseres is te zien samen met [de persoon]
- een notitie van de Zweedse ambassade in Peking van 22 juni 2012.
4.2. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 31 mei 2012 met LJ-nummer BW7962 geoordeeld dat uit het thematisch ambtsbericht, de brief van Amnesty International van 4 oktober 2011 en de notitie van VluchtelingenWerk Nederland van 28 november 2011 niet blijkt dat een Oeigoer die langere tijd in het buitenland heeft verbleven of van wie de autoriteiten er van op de hoogte zijn dat in het buitenland om asiel is verzocht, bij terugkeer naar China reeds daarom een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook uit de andere stukken niet worden afgeleid dat de enkele asielaanvraag van eiseres leidt tot een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
4.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat Chinese autoriteiten op de hoogte zijn van de activiteiten van eiseres in Nederland. De enkele deelname aan een demonstratie, de ontmoetingen met [de persoon] en de foto’s bieden hiervoor in elk geval onvoldoende aanknopingspunten. Ook de omstandigheid dat in diverse stukken staat dat de Chinese autoriteiten spioneren in Nederland is onvoldoende concreet voor de individuele situatie van eiseres. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 juni 2012 met LJ-nummer BW9832.
4.4. Het thematisch ambtsbericht Xinjiang van maart 2011 bevat de volgende passage:
“China houdt volgens een Oeigoerse organisatie buiten China de activiteiten van Oeigoerse politieke activisten in het buitenland nauwlettend in de gaten. Ieder aspect van Oeigoers politiek activisme heeft Chinese aandacht. China tracht de financiële steun aan Oeigoerse organisaties van niet-politiek actieve Oeigoeren in het buitenland in kaart te brengen. Naast het afluisteren van telefoongesprekken en het volgen van websites maakt China volgens een Oeigoerse organisatie buiten China gebruik van informanten om op de hoogte te blijven van Oeigoers politiek activisme in het buitenland. De Chinese veiligheidsdiensten zijn volgens een Oeigoerse organisatie buiten China, in het buitenland actief betrokken bij de opsporing en repatriëring van Oeigoerse vluchtelingen en activisten.”
4.5. Het jaarverslag van de AIVD over 2010 vermeldt het volgende:
“Chinese spionage in Nederland vindt plaats op diverse terreinen. De Chinese inlichtingendiensten hebben met name belangstelling voor Chinese minderheden, economische informatie (bijvoorbeeld op het terrein van ontwikkeling van hoogwaardige technologie) en wetenschap. Hierbij wordt gebruik gemaakt van zowel de ‘klassieke’ spionagemethoden (de inzet van agenten en informanten) als digitale spionage vanuit China zelf.
Het Chinese inlichtingenapparaat wil zicht houden op de activiteiten van Chinese minderheden in Nederland. Met name groepen die zich inzetten voor een grotere onafhankelijkheid in China, zoals politiek actieve Oeigoeren, kunnen rekenen op heimelijke bemoeienis van de Chinese overheid. Deze personen worden onder druk gezet om hun activiteiten te staken, waarbij soms achtergebleven familie of vrienden als pressiemiddel worden gebruikt.”
4.6 In het jaarverslag van de AIVD over 2011 staat:
“De Chinese autoriteiten zijn ook geïnteresseerd in de Chinese minderheden in Nederland en houden deze nauwlettend in de gaten. Vooral Oeigoeren worden streng gecontroleerd en zelfs onder druk gezet om informatie over (contact)personen van de Oeigoerse gemeenschap te verzamelen. China probeert te infiltreren in Oeigoerse verenigingen in Nederland en is op detailniveau op de hoogte van het wel en wee binnen de organisaties. Het doel is grip en controle te krijgen en te houden op deze gemeenschap en te voorkomen dat de Oeigoerse gemeenschap zich effectief organiseert. De AIVD informeert zoveel mogelijk slachtoffers, belanghebbenden en samenwerkingspartners over dergelijke activiteiten van de Chinese autoriteiten. Enerzijds om te voorkomen dat de rechten van Nederlandse ingezetenen worden aangetast. Anderzijds om deze activiteiten te beëindigen. Dat de Chinezen in Nederland dergelijke activiteiten ontplooien is immers ongewenst.”
4.7. De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor opgenomen passages blijkt dat al langer bekend was dat de Chinese autoriteiten Oeigoeren in Nederland bespioneren. Dat nu echter niet alleen “een Oeigoerse organisatie buiten China” melding maakt van dergelijke spionageactiviteiten, maar ook de AIVD, die als gezaghebbende bron moet worden beschouwd, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat aan deze informatie meer gewicht moet worden toegekend. Bovendien is de informatie van de AIVD – zeker in het meest recente jaarverslag – veel concreter dan die in het thematisch ambtsbericht.
4.8. Tegen de achtergrond van de gedetailleerde informatie van de AIVD over de aard en omvang van de spionageactiviteiten van de Chinese autoriteiten en de mate waarin de Chinese autoriteiten op de hoogte zijn van het wel en wee binnen de Oeigoerse organisaties in Nederland, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres niet zonder nadere motivering heeft kunnen tegenwerpen dat niet aannemelijk is dat de Chinese autoriteiten op de hoogte zijn van de activiteiten van eiseres in Nederland. De rechtbank volgt dus niet het oordeel van de voorzieningenrechter in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 7 juni 2012.
5. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6.1. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1311,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
6.2. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1311,-- (zegge: dertienhonderd elf euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. El Markai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: SS
Coll.: AEM
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.