ECLI:NL:RBSGR:2012:BY6025

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11205343 RL EXPL 12-25223
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en loonvordering in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 november 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de rechtsgeldigheid van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. [eiser] was sinds 16 juli 2006 in dienst bij [gedaagde] als ober. Na een periode van afwezigheid wegens familieomstandigheden, die begon op 11 augustus 2012, keerde [eiser] op 13 september 2012 terug naar Nederland. [gedaagde] stelde dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig was beëindigd, omdat [eiser] niet op de afgesproken datum was teruggekeerd en er mondelinge afspraken waren gemaakt over onbetaald verlof.

De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] nimmer rechtsgeldig was beëindigd. Er was geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van [eiser] dat hij ontslag wilde nemen, en de afspraken die [gedaagde] stelde te hebben gemaakt, waren niet voldoende om de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter concludeerde dat [eiser] recht had op loon, aangezien hij zich beschikbaar hield voor werk.

De vordering van [eiser] om achterstallig salaris te ontvangen over de weken 37-40 van 2012 werd toegewezen. De kantonrechter veroordeelde [gedaagde] tot betaling van € 1.425,50 bruto aan achterstallig salaris, en daarnaast het salaris van € 1.596,56 per vier weken vanaf week 41 van 2012 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de zijde van [eiser]. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie 's-Gravenhage
CK
Rolnr.: 11205343 RL EXPL 12-25223
19 november 2012
Vonnis ex artikel 254 Rv in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. N.E.P. Gustings,
tegen
de buitenlandse vennootschap: Antilliaanse naamloze vennootschap
[X] N.V. h.o.d.n. INDISCH RESTAURANT [GEDAAGDE],
gevestigd te [plaats],
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door: [A].
Partijen worden aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
1 Procedure
1.1 De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 8 oktober 2012 met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de op 5 november 2012 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn verschenen [eiser] tezamen met zijn gemachtigde, alsmede [A] namens [gedaagde].
2 Feiten
2.1 [eiser] is met ingang van 16 juli 2006 op grond van een arbeidsovereenkomst (hierna: de arbeidsovereenkomst) bij [gedaagde] in dienst getreden. De functie van [eiser] betreft thans die van ober.
2.2 Wegens familieomstandigheden heeft [eiser] op 11 augustus 2012 een vlucht geboekt naar Suriname. Op 13 september 2012 landde [eiser] weer in Nederland.
2.3 Op 22 augustus 2012 zond [gedaagde] [eiser] een brief waarin - voor zover hier relevant - het volgende staat:
[...]"Indien u op zondag 26 augustus 2012 niet aanwezig bent gaan wij ervan uit dat u uw dienstverband per die datum wenst te beëindigen."[...]
2.4 Bij brief van de gemachtigde van [eiser] d.d. 18 september 2012 heeft [eiser] aangegeven nog altijd in dienst te zijn van [gedaagde] en zich beschikbaar te houden voor het verrichten van de bedongen arbeid.
3 Vordering en grondslag
3.1 [eiser] vordert, na eiswijziging, dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van het achterstallig salaris over de periode van de weken 33-40 van het jaar 2012 ad € 1.917,52 bruto, alsmede het salaris van
€ 1.596,56 bruto per vier weken vanaf week 41 van het jaar 2012 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband, voornoemde bedragen te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging en wettelijke rente en voorts de betreffende salarisspecificaties te verstrekken binnen één week na het te wijzen vonnis, alsmede een bedrag van € 287,63 wegens buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2 [eiser] legt aan zijn vordering voormelde vaststaande feiten ten grondslag alsmede - zakelijk weergegeven - de navolgende stellingen.
3.3 De arbeidsovereenkomst is nimmer rechtsgeldig beëindigd. [eiser] heeft op geen enkel moment een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring afgegeven dat hij zelf ontslag zou willen nemen. Evenmin is er sprake geweest van gedragingen waaruit een ontslag van [eiser] zou kunnen volgen. De afspraken zoals beschreven in de brief van [gedaagde] d.d. 22 augustus 2012 (toen [eiser] nog in Suriname was) worden betwist.
3.4 Het gemiddelde salaris van [eiser] bedraagt € 1.596,56 bruto per vier weken, derhalve een gemiddeld uurloon van € 10,23. Over de weken 33-36 heeft [eiser] een bedrag ad € 492,02 bruto te weinig aan loon ontvangen, bestaande uit een ten dele onbetaald gelaten bedrag aan salaris en uitkering van 7,5 restende vakantiedagen.
3.5 Over de weken 37-40 heeft [eiser] geen loon ontvangen. Vanaf 13 september 2012 heeft [eiser] zich weer beschikbaar gesteld voor het verrichten van de bedongen arbeid en dient hij loon te ontvangen. Derhalve vordert [eiser] over deze periode een bedrag aan salaris van € 1.425,50 bruto.
3.6 [eiser] heeft een spoedeisend belang bij de voorlopige voorziening omdat hij inkomsten nodig heeft om zijn lasten te betalen.
4 Verweer
4.1 [gedaagde] heeft - kort zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het navolgende verweer gevoerd.
4.2 Het bruto uurloon van [eiser] bedraagt € 9,70 en niet € 10,23.
4.3 Op 11 augustus 2012 heeft [gedaagde] ingestemd met het vertrek van [eiser] naar Suriname waarbij de afspraak is gemaakt dat [eiser] voor eigen rekening (onbetaald) verlof kon opnemen met dien verstande dat [eiser] op 26 augustus 2012 zijn werkzaamheden diende te hervatten en dat als [eiser] niet zou verschijnen die dag, het door [gedaagde] als een eigen ontslagname zou worden aangemerkt. Bij brief van 22 augustus 2012 heeft [gedaagde] deze mondelinge afspraken aan [eiser] bevestigd.
4.4 [eiser] heeft niets meer te vorderen van [gedaagde] gelet op de eindafrekening die [gedaagde] [eiser] bij brief van 5 september 2012 heeft doen toekomen.
4.5 [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
5 Beoordeling
5.1 Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser], zoals hiervoor reeds aangegeven, zijn eis gewijzigd. De vordering tot wedertewerkstelling nadat de verhoudingen weer zijn verbeterd door middel van mediation wordt ingetrokken. Dit onderdeel van de vordering behoeft derhalve geen behandeling meer.
5.2 De kantonrechter is van oordeel dat gelet op de aard van de vordering, het spoedeisend belang daarbij voldoende aannemelijk is geworden. [gedaagde] heeft de spoedeisendheid ook niet betwist.
5.3 Voorop gesteld moet worden dat voor toewijzing van de vorderingen eerst plaats is indien er sprake is van een grote mate van waarschijnlijkheid dat die toewijzing in overeenstemming zal zijn met een oordeel in een bodemprocedure. De kantonrechter dient derhalve te beoordelen of de vorderingen van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop de toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
5.4 [eiser] heeft aan zijn vordering de arbeidsovereenkomst ten grondslag gelegd, stellende dat [gedaagde] hem een dienovereenkomstig salaris inclusief emolumenten verschuldigd is. [gedaagde] betwist dat en heeft aangevoerd dat er andere afspraken zijn gemaakt.
5.5 De wet kent een gesloten systeem van de wijzen waarop een arbeidsovereenkomst kan eindigen. Van een ontslag op staande voet is in het onderhavige geval geen sprake. Gesteld noch gebleken is een dringende reden die daartoe zou moeten leiden. Evenmin is aannemelijk dat [eiser] zelf ontslag heeft willen nemen. Van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring zijdens [eiser], gericht op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, is niet gebleken, zodat van wilsovereenstemming op dat punt geen sprake is, en derhalve ook niet van een beëindigingsovereenkomst. De brief van [gedaagde] van 22 augustus 2012 bevat slechts een veronderstelling ("[...] gaan wij ervan uit [...]") en bevat geen op beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerichte verklaring van [eiser]. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] dan ook nimmer rechtsgeldig beëindigd. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] nog steeds bestaat en dat [eiser], die zich, naar hij stelt, nog steeds beschikbaar houdt voor het verrichten van arbeid, uit dien hoofde aanspraak kan maken op loon.
5.6 De berekeningen die leiden tot de door [eiser] gevorderde bedragen zijn naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft tegen deze berekeningen geen onderbouwd verweer gevoerd, doch slechts in haar verweerschrift de opmerking gemaakt dat het bruto uurloon niet € 10,23 maar
€ 9,70 bedraagt. Voor zover [gedaagde] meent dat de vorderingen van [eiser] op een onjuiste grond berusten, had het op haar weg gelegen dit nader te onderbouwen zodat zijn verweer op dit punt wordt gepasseerd. Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden toegewezen, met dien verstande dat het gevorderde ter zake de resterende vakantiedagen conform het bepaalde in artikel 7:640 BW zal worden afgewezen nu de arbeidsovereenkomst (nog) niet is beëindigd. Over de weken 33-36 ligt derhalve voor toewijzing gereed een bedrag ad € 456,16, zijnde bruto loon. Gebleken is dat [gedaagde] reeds voldeed een bedrag van € 562,60 bruto, zodat [gedaagde] over voornoemde periode geen bedrag aan salaris meer is verschuldigd aan [eiser]. Voorts zal de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW worden gesteld op 10%. Aangezien het doel van de wettelijke verhoging is een prikkel voor de werkgever om het loon tijdig of zo tijdig mogelijk te betalen, dienen de percentages op dat doel te zijn afgestemd. In casu acht de kantonrechter, mede gelet op het gevoerde verweer, voornoemd percentage in dat kader passend.
5.7 [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser].
Beslissing
De kantonrechter, bij wege van voorlopige voorziening:
1. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.425,50 bruto aan achterstallig salaris over de periode week 37-40 van het jaar 2012;
2. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van het loon van € 1.596,56 per vier weken vanaf week 41 van het jaar 2012 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
3. sub 1 en sub 2 te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, gematigd tot 10%, en de wettelijke rente vanaf het moment dat de loonbetaling achterstallig is tot de dag van algehele voldoening;
4. veroordeelt [gedaagde] de betreffende salarisspecificaties aan [eiser] te verstrekken binnen één week na het wijzen van dit vonnis;
5. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 287,63 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
6. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot de dag van deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op een bedrag van € 699,17, waarin begrepen een bedrag van € 400,00 wegens salaris gemachtigde;
7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
8. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. van der Burg, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2012.