ECLI:NL:RBSGR:2012:BY8759

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12-1030
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielprocedure en rechtmatig verblijf van vreemdeling met reguliere verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 november 2012 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vreemdeling. De eiser had op 30 december 2011 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, terwijl hij op dat moment een reguliere verblijfsvergunning had die was ingetrokken. De rechtbank stelde ambtshalve de vraag of eiser belang had bij de asielprocedure, gezien zijn lopende reguliere procedure. De rechtbank oordeelde dat eiser geen rechtmatig verblijf had tijdens de bezwaarprocedure tegen de intrekking van zijn reguliere verblijfsvergunning, waardoor hij wel degelijk belang had bij de asielprocedure. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormden. De rechtbank vernietigde het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en droeg verweerder op om opnieuw een besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Meervoudige kamer
Zaaknummer: Awb 12/1030
Uitspraak in het geschil tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1981,
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. D. de Vries, advocaat te Leeuwarden,
en
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL,(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.D. Albarda, ambtenaar ten departemente.

1.Ontstaan en loop van het geschil

1.1.
Op 30 december 2011 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 9 januari 2012 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2.
Op 10 januari 2012 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Op 31 januari 2012 zijn de gronden van beroep ingediend.
1.3.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 18 september 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 20 september 2012. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

2.Rechtsoverwegingen

Feiten en standpunten van partijen
4.1.
Bij besluit van 9 maart 2011 heeft verweerder aan eiser met ingang van 11 februari 2011 een verblijfsvergunning regulier verleend, geldig tot 11 februari 2012, onder de beperking ‘aanvullende examens met het oog op studie aan [naam school] te [vestigingsplaats]’. Op 30 juni 2011 heeft eiser zich per direct afgemeld voor zijn studie. Op 1 juli 2011 is eiser teruggekeerd naar Iran. Op 27 juli 2011 is eiser vanuit Iran weer naar Nederland gereisd. Bij besluit van 28 oktober 2011 heeft verweerder de reguliere verblijfsvergunning van eiser met ingang van 30 juni 2011 ingetrokken. Hiertegen heeft eiser op 23 november 2011 bezwaar gemaakt.
4.2.
Ter onderbouwing van zijn asielaanvraag van 30 december 2011 heeft eiser het volgende aangevoerd.
Tijdens zijn verblijf in Nederland als student is eiser eind juni 2011 lid geworden van de Iraanse Communistische Arbeidspartij. Op 20 juni 2011 heeft hij deelgenomen aan een demonstratie in Amsterdam. Op 3 december 2011 heeft eiser een artikel geschreven en op 4 december 2011 is dit gepubliceerd op de site van de Communistische Arbeidspartij. Op 6 december 2011 is de vader van eiser in Iran door de inlichtingendienst opgeroepen voor verhoor in verband met de activiteiten van eiser. De vader is verteld dat eiser moest stoppen met de politieke activiteiten. Op 12 december 2011 heeft de inlichtingendienst een huiszoeking gedaan bij de ouders van eiser waarbij onder meer de computer en mobiele telefoons zijn meegenomen. Tegen eisers vader is gezegd dat eiser terug moest komen en zich moest melden bij het Openbaar Ministerie. Op 13 december 2011 heeft eisers vader dit telefonisch aan eiser verteld, aldus eiser.
4.3.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de verklaringen van eiser over problemen met de autoriteiten van Iran niet geloofwaardig worden geacht.
4.4.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij aangemerkt dient te worden als refugié sur place.
Ontvankelijkheid
4.5.
Ambtshalve stelt de rechtbank de vraag aan de orde of eiser belang heeft bij de onderhavige asielprocedure nu hij ten tijde van zijn asielaanvraag een reguliere procedure had lopen die ten tijde van de sluiting van het onderzoek nog niet was afgesloten.
4.6.
Voor zover relevant luidt artikel 30, eerste lid, Vw 2000 als volgt:
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien:
. (…);
. de vreemdeling reeds rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l;
. de vreemdeling eerder een aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning heeft ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist en hij op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 onder f, g en h.
4.7.
De in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b en c, Vw 2000 bedoelde situaties zijn die waarin de vreemdeling al een verblijfsvergunning heeft of een procedure heeft lopen terzake van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning of een bezwaarprocedure tegen afwijzing van de aanvraag.
In de parlementaire geschiedenis van de wet is opgenomen: “Onderdeel b van artikel 28 komt overeen met artikel 15b, onder e, van de huidige wet. Ten opzichte van de huidige wet is alleen een verwijzing naar artikel 8, onder m, toegevoegd. Uitgangspunt van deze bepaling is dat zolang een vreemdeling met een verblijfsvergunning in Nederland verblijft hij beschermd is tegen uitzetting. Mocht zijn verblijfsvergunning niet worden verlengd of worden ingetrokken, dan kan hij op dat moment alsnog om asiel vragen. Op dat moment heeft hij immers een concreet belang om tegen uitzetting beschermd te worden en zal worden beoordeeld of hij die bescherming ook daadwerkelijk behoeft. Daarbij kan worden meegewogen of de vreemdeling een refugié sur place is” (TK, vergaderjaar 199-2000, 26732, nr. 7, p. 140), alsmede:
“Het nieuwe onderdeel c leidt ertoe dat een aanvraag wordt afgewezen indien een vreemdeling op grond van een procedure over de (afwijzing van) een eerdere aanvraag rechtmatig in Nederland verblijft. Zolang de vreemdeling de uitkomst van deze procedure in Nederland mag afwachten verblijft hij rechtmatig in Nederland en is hij beschermd tegen uitzetting” (TK, vergaderjaar 1998-1999, 26732, nr. 3, p. 39).
4.8.
De situatie die in de voorliggende zaak aan de orde is, te weten een bezwaarprocedure tegen de intrekking van een eerder verleende reguliere verblijfsvergunning, is niet in artikel 30 Vw 2000 opgenomen. De rechtbank komt tot de slotsom dat eiser gedurende deze reguliere bezwaarprocedure geen rechtmatig verblijf heeft, zodat hij belang heeft bij de nu voorliggende asielprocedure.
De rechtbank vindt bevestiging voor deze opvatting in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 april 2010 (LJN: BM2310) en van 26 oktober 2010 (LJN: BO2095). In deze zaken werd geoordeeld dat de vreemdelingen geen belang hadden bij hun asielberoepen omdat zij een reguliere vergunning hadden. De Afdeling merkt op dat dit belang alsnog kan ontstaan als de reguliere vergunning wordt ingetrokken.
Inhoudelijk
4.9.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlenen vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken.
4.10.
Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
4.11.
Bij het nader gehoor heeft eiser, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij voor vervolging te vrezen heeft, veertien stukken overgelegd. Het betreft grotendeels uitdraaien van internetpagina’s die blijkbaar zijn opgesteld in de Iraanse taal Farsi. Verweerder heeft eiser tijdens het nader gehoor van 3 januari 2012 niet gevraagd de relevante passages aan te wijzen en, door tussenkomst van de tolk, van een mondelinge vertaling voorzien. Evenmin heeft verweerder nadien, voor het nemen van het besluit op 9 januari 2012, aan eiser om een vertaling gevraagd. Het dossier bevat dan ook geen vertaling in het Nederlands van deze stukken. Hierdoor is bijvoorbeeld ook niet nagegaan in hoeverre de uitingen van eiser op Facebook worden gevolgd door belangstellenden.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd gesteld dat, voor zover hem bekend is, medewerkers van verweerder geen kennis hebben genomen van de inhoud van de in het Farsi gestelde stukken.
4.12.
Doordat verweerder geen kennis heeft genomen van de inhoud van de in het Farsi gestelde stukken, heeft verweerder zich er niet van vergewist of deze een rechtsgrond vormen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Dit klemt temeer nu verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen dat de uitdraaien van internetpagina's inzake de uitingen van eiser onvoldoende onderbouwing vormen voor de door eiser gestelde vrees.
Dit betekent tevens dat de rechtbank niet kan beoordelen of eiser zich in beroep terecht op het standpunt stelt dat op basis van deze stukken een verblijfsvergunning asiel dient te worden verleend. De rechtbank is daarbij van oordeel dat niet op voorhand reeds vaststaat dat de inhoud van de stukken voor de beoordeling van de aanvraag niet relevant is. Verweerder heeft daarom, naar het oordeel van de rechtbank, niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het nemen van het besluit vergaard.
4.13.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:2 van de Awb
.
4.14.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op opnieuw een besluit te nemen op de aanvraag van 30 december 2011 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzitter, en mr. A.W. Wassink en mr. P. Mendelts, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2012.
de griffier de voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen
binnen vier wekenna de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb), één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.
Afschrift verzonden op: