ECLI:NL:RBSHE:2001:AB0748
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - meervoudig
- mr. Bruggink
- mr. Kobussen
- mr. Droesen
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn in een strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 27 maart 2001 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte]. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging van verdachte, omdat het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was geschonden. De zaak was aanhangig gemaakt op 20 december 2000, maar de termijn voor vervolging en berechting was met vijf jaar overschreden. De rechtbank overwoog dat de ingewikkeldheid van het onderzoek en de houding van de verdediging bijdroegen aan deze overschrijding. De rechtbank benadrukte dat de overschrijding van de termijn niet alleen de verdachte benadeelde, maar ook de waarheidsvinding ter terechtzitting ernstig aantastte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor de behandeling van de zaak begin april 1994 was aangevangen, maar dat de uitspraak aanvankelijk gepland was voor 13 april 2001. De rechtbank concludeerde dat de cumulatie van minder voortvarend handelen van de verschillende bevoegde autoriteiten had geleid tot een aanzienlijke vertraging. De rechtbank weegt de belangen van de gemeenschap en de verdachte tegen elkaar af. Hoewel de gemeenschap belang heeft bij normhandhaving, was de aard van de tenlastegelegde feiten niet van zeer ernstige aard. De rechtbank concludeert dat de geschonden belangen van de verdachte, mede door de publiciteit, evident zijn en dat de aanzienlijke vertraging in de procedure niet gerechtvaardigd kon worden. Daarom werd de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging van verdachte.