ECLI:NL:RBSHE:2002:AE6269

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/25 WAO
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen WAO-besluit door gemeente Sint-Michielsgestel

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 25 april 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel (eiser) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). De zaak betreft de herbeoordeling van de WAO-uitkering van mevrouw X, waarbij verweerder heeft medegedeeld dat zij in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 0 tot 15% blijft. Eiser is van mening dat de gemeente als belanghebbende moet worden aangemerkt en dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om bezwaar en beroep aan te tekenen. Eiser verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin het college wel ontvankelijk werd geacht.

De rechtbank overweegt dat de gemeente Sint-Michielsgestel als belanghebbende moet worden aangemerkt en niet het college. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift niet door het juiste bestuursorgaan is ingediend, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank wijst erop dat artikel 6:6 van de Awb niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van herstel van een vormverzuim. Eiser heeft niet aangetoond dat hij namens de gemeente handelde, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaart. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is en dat er geen termen zijn voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het indienen van bezwaar en beroep, en bevestigt dat de gemeente als geheel belanghebbende is bij WAO-besluiten, niet het college van burgemeester en wethouders. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
AWB 01/25 WAO
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel, eiser,
gemachtigde mr. R.P.B.M. Brekelmans,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Amsterdam, verweerder,
gemachtigde F. van Dam, werkzaam bij het UWV te Heerlen.
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het bestuur van het Lisv.
Bij besluit van 24 mei 2000 heeft verweerder aan mevrouw X meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) opnieuw is beoordeeld en dat zij ingedeeld blijft in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 0 tot 15%.
Bij brief van 29 mei 2000 heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar verweerder bij besluit van 30 november 2000 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Eiser heeft beroep tegen dit besluit ingesteld en gevorderd het bestreden besluit te vernietigen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting, waar eiser zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als mede-gemachtigde is opgetreden W.P.J. de Kort. Tevens is de gemachtigde van verweerder verschenen.
II. OVERWEGINGEN
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit van 30 november 2000 in rechte kan standhouden.
Aan het besluit van verweerder ligt het standpunt ten grondslag dat als belanghebbende bij het WAO-besluit de werkgever kan worden aangemerkt. Het bezwaarschrift is ingediend door het college van burgemeester en wethouders. Naar verweerders opvatting is het college niet aan te merken als belanghebbende. Voorts wijst verweerder op artikel 164 van de Gemeentewet en de mogelijkheid die de Gemeentewet schept om de bevoegdheid om de beslissing over het instellen van beroep of het maken van bezwaar te delegeren aan het college. Deze regelingen “verschuiven” volgens verweerder echter niet het “belanghebbende zijn” van de gemeente naar het college van burgemeester en wethouders.
Eiser is van mening dat, uitgaande van het in de jurisprudentie gevormde begrip “processuele connexiteit”, het college van burgemeester en wethouders, waaraan bevoegdheden zijn toegekend zoals benoeming, bevordering en ontslag ten aanzien van het gemeentepersoneel, wel degelijk de bevoegdheid toekomt om in deze kwestie bezwaar en beroep aan te tekenen.
Eiser wijst er voorts op dat de rechtbank het beroep van het college in een eerdere procedure betreffende een WAO-uitkering van mevrouw X (bij de rechtbank bekend onder nummer AWB 99/4539) wel ontvankelijk heeft geacht.
Tevens stelt eiser dat verweerder hem in kennis had moeten stellen van zijn gedragswijziging en hem de gelegenheid had moeten geven het gestelde verzuim te corrigeren. Artikel 6:6 van de Awb legt immers de verplichting op gelegenheid te geven tot verzuimherstel. Dit verzuimherstel beperkt zich niet tot vormverzuim, maar strekt zich uit tot bevoegdheidsverzuim. Eiser stelt bovendien dat het past in het algemene stelsel van het procesrecht dat het door een onbevoegde namens een rechtspersoon aanwenden van een rechtsmiddel tijdens de daardoor aangevangen instantie kan worden bekrachtigd door het bevoegde orgaan van de rechtspersoon, zonder dat daarbij op straffe van niet-ontvankelijkheid een bepaalde termijn in acht genomen behoeft te worden.
Ter zitting heeft eiser gewezen op artikel 125 van de Grondwet en artikel 108 van de Gemeentewet. Daaruit blijkt dat het college van burgemeester en wethouders ook deel uitmaakt van het bestuur van de gemeente en dit college derhalve ook de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente heeft. Eiser heeft zich ten slotte afgevraagd wat het maatschappelijk belang is om het college in casu niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 7:1 van de Awb dient degene aan wie dit beroepsrecht is toegekend, alvorens tegen een besluit beroep in te stellen, daartegen bezwaar te maken.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Krachtens het tweede lid van dit artikel worden ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
Een werkgever moet worden aangemerkt als belanghebbende bij een WAO-besluit betreffende een van zijn werknemers. Werkgever van mevrouw
X is de gemeente Sint-Michielsgestel. Derhalve is het de gemeente Sint-Michielsgestel wier belang rechtstreeks bij het WAO-besluit is betrokken en niet dat van eiser. Ook anderszins is niet gebleken dat het bestreden besluit aan eiser toevertrouwde belangen raakt.
Het beroep op artikel 108 van de Gemeentewet en artikel 125 van de Grondwet kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, nu eiser niet namens de gemeente, maar op eigen titel bezwaar tegen het primaire besluit heeft aangetekend.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet gehouden was op grond van artikel 6:6 van de Awb eiser in kennis te stellen van het feit dat niet het college van burgemeester en wethouders, maar de gemeente Sint-Michielsgestel bezwaar tegen het primaire besluit had moeten aantekenen. De omstandigheid dat niet het juiste bestuursorgaan bezwaar heeft gemaakt, is geen vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. Tijdens de bezwaartermijn immers moet vaststaan dat een belanghebbende bezwaar wil indienen. In casu was daarvan geen sprake, nu eiser op geen enkele wijze heeft aangegeven dat hij handelde namens de gemeente. Zou verweerder de gemeente alsnog in de gelegenheid hebben gesteld bezwaar te maken, dan zou daardoor de bezwaartermijn voor de gemeente verlengd zijn, zonder dat sprake is van verschoningsgronden in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
De rechtbank ziet voorts in het feit dat de rechtbank eiser in een eerdere zaak heeft ontvangen in zijn beroep, geen reden, in weerwil van het hierboven overwogene, eisers bezwaar ontvankelijk te achten.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden eiser niet-ontvankelijk in zijn bezwaar heeft verklaard. Zij zal daarom het beroep ongegrond verklaren.
Hetgeen overigens door eiser naar voren is gebracht, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als rechter in tegenwoordigheid van
mr. F.M.S. Broekmeulen-Requisizione als griffier en uitgesproken in het openbaar d.d. 25 april 2002.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden: