Gelet op het vorenstaande kan worden vastgesteld dat tussen [voornaam minderjarige] en de biologische vader, die tot voor kort steeds in gezinsverband hebben samengeleefd waarbij de biologische vader in de veronderstelling verkeerde dat hij ook de juridische vader was, een zodanige relatie bestaat dat deze moet worden beschouwd als "family life"in de zin van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), zodat zij over en weer in beginsel aanspraak erop hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Indien het vaderschap van de gewezen echtgenoot, ook als deze niet de biologische vader is, niet kan worden ontkend, heeft dit tot gevolg dat geen familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en de biologische vader kunnen ontstaan. Verder kan het blijven voortbestaan van door het huwelijk (in dit geval zelfs na ontbinding daarvan) ontstane familierechtelijke betrekkingen tussen de vader en het kind, indien blijkt dat deze familierechtelijke betrekkingen niet in overeenstemming zijn met de biologische realiteit en de vader zich daartegen verzet, als een inmenging in zijn privéleven als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM worden beschouwd.
In de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (onder meer de uitspraak van 27 oktober 1994, NJ 1995, 248) wordt als uitgangspunt gehanteerd dat het recht op respect voor "family life" als bedoeld in artikel 8 van het EVRM eist dat de biologische en de maatschappelijke werkelijkheid gaan boven een wettelijk vermoeden als ten aanzien van het vaderschap van de echtgenoot uit de Nederlandse wetgeving voortvloeit, wanneer dat vermoeden in flagrante botsing komt met zowel de vastgestelde feiten als met de wensen van de betrokkenen en niemand daarmee gebaat is.
De hiervoor weergegeven feiten brengen in het licht van dit uitgangspunt mee dat in het onderhavige geval van een inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM sprake is en dat daarvoor geen rechtvaardiging als bedoeld in het tweede lid kan worden gevonden. Verzoeker, die steeds wist dat hij niet de biologische vader was, heeft pas eind november 2001 vernomen dat hij - ondanks de eerdere erkenning door de biologische vader - toch als wettige vader van [voornaam minderjarige] wordt beschouwd, zodat er voor hem niet eerder een reden was een verzoek tot ontkenning van het vaderschap in te dienen. Dit heeft tot gevolg gehad dat hij niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijnen zijn verzoek heeft ingediend. Het resultaat daarvan is dat zijn op de wet berustende, doch in feite fictieve vaderschap blijft voortduren, hoewel hij kort na eind november 2001 alsnog een dergelijke vordering heeft ingesteld. De juridische vader en de moeder waren al van echt gescheiden ten tijde van de geboorte van het kind, de moeder is kort na die geboorte met de biologische vader gehuwd en zij hebben enkele jaren in gezinsverband samengeleefd, terwijl de biologische vader voornemens is het kind (nogmaals) te erkennen, wanneer de vordering tot ontkenning gegrond zal zijn verklaard.
Alle betrokken partijen - met inbegrip van de bijzondere curator - wensen dat het verzoek wordt toegewezen. Het biologische vaderschap staat buiten kijf, waarbij de biologische vader heeft verklaard [voornaam minderjarige] te willen erkennen en ook na de echtscheiding omgang met haar te willen behouden en een bijdrage te willen leveren in de kosten van haar verzorging en opvoeding. Niemand, ook de wettige vader niet, wenst de registratie van de wettige vader als wettige vader te handhaven en handhaving van het vermoeden dat een kind afstamt van de wettige vader dient niemands belang.
Niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding en daarmee het voortduren van het fictieve wettige vaderschap zou in casu dan ook in flagrante botsing komen met zowel de feiten als met de wensen van de betrokkenen en niemand - in het bijzonder ook het kind niet - is daarmee gebaat, terwijl de toepasselijke wettelijke bepaling juist het belang van het kind beoogt te beschermen.