ECLI:NL:RBSHE:2002:AF0232

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
80568 FA RK 02-1787
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning van het vaderschap van een minderjarige in het kader van familierechtelijke betrekkingen

In deze zaak verzoekt de verzoeker de rechtbank om de ontkenning van het vaderschap van een minderjarige, omdat hij niet de biologische vader is. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, dat op 28 februari 2002 ter griffie is ingekomen, en van het verslag van de bijzondere curator, gedateerd 19 juni 2002. De zitting vond plaats op 2 juli 2002, waarbij de verzoeker en de moeder niet verschenen, maar de bijzondere curator en de biologische vader wel aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat verzoeker, hoewel hij op de hoogte was van de geboorte van de minderjarige, geen verzoek tot ontkenning van het vaderschap heeft ingediend binnen de daarvoor geldende termijn. Echter, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de biologische vader en de moeder in gezinsverband hebben samengeleefd, oordeelt de rechtbank dat het verzoek gegrond is en dat de ontkenning van het vaderschap moet worden toegewezen. De rechtbank verklaart het verzoek gegrond en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door rechter Y.J. Klik en openbaar uitgesproken op 10 september 2002.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
BESCHIKKING
Zaaknummer : 80568 / FA RK 02-1787
Uitspraak : 10 september 2002
Beschikking betreffende afstamming in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
woonplaats gekozen hebbende te '[gekozen woonplaats],
verder te noemen: verzoeker,
procureur mr. I.H.M. Mooren-van Weereld.
Belanghebbenden zij[woonplaats]
verder te noemen: de moeder,
procureur mr. I.H.M. Mooren-van Weereld,
en
mr. H.A.M. Goijer-Janssen,
advocaat en procureur, kantoorhoudende te Schaijk,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderja[voornaam minderjarige]e:
[naam], geboren te [geboorteplaats] op [ge[geboortedatum],
en als zodanig benoemd bij beschikking van deze rechtbank van 14 mei 2002.
Andere wiens verklaring van belang is:
[biologische vader]
wonende te [woonplaats]
verder te noemen: de man,
procureur mr. I.H.M. Mooren-van Weereld.
De procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift, voor het eerst ter griffie ingekomen op 28 februari 2002, alsmede van het verslag van de bijzondere curator, gedateerd 19 juni 2002, en de brief van de procureur van verzoeker, gedateerd 23 mei 2002 (met bijlage).
De zaak is behandeld ter zitting van 2 juli 2002. Verschenen zijn mr. I.H.M. Mooren-van Weereld en [biologische [de biologische vader]. Alhoewel behoorlijk opgeroepen zijn verzoeker en de moeder niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De beoordeling
Verzoeker vraagt de rechtbank de ontkenning van het vaderschap van voornoemde minderjarige, verder te noemen [voornaam minderjarige], gegrond te verklaren op grond van het feit dat hij niet de biologische vader is van voornoemde minderjarige.
De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat het verzoek in het belang van [voornaam minderjarige] kan worden toegewezen.
De rechtbank zal Nederlands recht toepassen op het verzochte, onder meer omdat dit recht ook is toegepast in de beschikking van de arrondissementsrecht te Arnhem van 28 september 1998, waarbij de verbetering van de geboorteakte van [voornaam minderjarige] is gelast met de vermelding van verzoeker als vader.
Uit de inhoud van de overgelegde stukken blijkt dat [voornaam minderjarige] binnen 306 dagen na ontbinding van het huwelijk tussen verzoeker en de moeder is geboren. Ingevolge het ten tijde van de geboorte van [voornaam minderjarige] toepasselijke recht is verzoeker derhalve de juridische vader van [voornaam minderjarige].
Op grond van artikel 1:203 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat gold van 1 april 1995 tot 1 april 1998, kon een man een verzoek tot ontkenning van het vaderschap slechts indienen binnen zes maanden nadat te zijner kennis was gekomen dat de moeder het kind ter wereld had gebracht. Verzoeker heeft destijds geen verzoek tot ontkenning van het vaderschap ingediend, hoewel hij - zo blijkt uit het verslag van de bijzondere curator - op de hoogte was van de geboorte van [voornaam minderjarige] en hij circa éénmaal per jaar naar Nederland bij de moeder en [voornaam minderjarige] op bezoek kwam.
Ingevolge het thans geldende recht, zoals neergelegd in artikel 1:200 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek, dient een verzoek tot ontkenning van het vaderschap door de vader te worden ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind.
De rechtbank constateert dat de termijn waarbinnen verzoeker het verzoek tot ontkenning van het vaderschap had moeten indienen is verstreken. Immers, uit het verslag van de bijzondere curator blijkt dat verzoeker van meet af aan op de hoogte was van het feit dat hij niet de biologische vader is van [voornaam minderjarige]. Het verzoek is derhalve te laat ingediend.
De rechtbank is echter gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval van oordeel dat aan niet-ontvankelijkverklaring moet worden voorbij gegaan en dat het verzoek gegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van de feiten is het volgende gebleken. Verzoeker en de moeder leefden vanaf begin 1996 al niet meer samen. Op [1996] is hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. De biologische vader en de moeder hadden de bedoeling nog voor de geboorte van [voornaam minderjarige] met elkaar in het huwelijk te treden, doch doordat [voornaam minderjarige] eerder dan verwacht werd geboren kon dit niet worden gerealiseerd en zijn zij - kort na de geboorte van [voornaam minderjarige] op [geboortedatum] - op [in 1997] met elkaar getrouwd.
[biologische vader], de biologische vader, heeft aangifte gedaan van de geboorte van [voornaam minderjarige] en hij heeft op [in 1997] [voornaam minderjarige] ook erkend, waarbij [voornaam minderjarige] de geslachtsnaam Van [de biologische vader] heeft gekregen.
Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 28 september 1998 is echter de verbetering van de geboorteakte van [voornaam minderjarige] gelast. Bij akte van inschrijving van een rechterlijke uitspraak, gedateerd 18 oktober 1999, is verzoeker vervolgens als vader op de geboorteakte vermeld. Desondanks bleven de moeder en [biologische vader] in de veronderstelling verkeren dat zij beide in juridische zin de ouders van [voornaam minderjarige] waren en er waren ook aanwijzingen die hen in die veronderstelling bevestigden. Eerst bij het opvragen van een uittreksel uit het geboorteregister in verband met de op hande zijnde echtscheiding bleek dat daarin verzoeker als vader is vermeld. Vast staat dat verzoeker eerst op 26 november 2001 op de hoogte werd gebracht van deze latere vermelding bij de geboorteakte.
Gelet op het vorenstaande kan worden vastgesteld dat tussen [voornaam minderjarige] en de biologische vader, die tot voor kort steeds in gezinsverband hebben samengeleefd waarbij de biologische vader in de veronderstelling verkeerde dat hij ook de juridische vader was, een zodanige relatie bestaat dat deze moet worden beschouwd als "family life"in de zin van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), zodat zij over en weer in beginsel aanspraak erop hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Indien het vaderschap van de gewezen echtgenoot, ook als deze niet de biologische vader is, niet kan worden ontkend, heeft dit tot gevolg dat geen familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en de biologische vader kunnen ontstaan. Verder kan het blijven voortbestaan van door het huwelijk (in dit geval zelfs na ontbinding daarvan) ontstane familierechtelijke betrekkingen tussen de vader en het kind, indien blijkt dat deze familierechtelijke betrekkingen niet in overeenstemming zijn met de biologische realiteit en de vader zich daartegen verzet, als een inmenging in zijn privéleven als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM worden beschouwd.
In de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (onder meer de uitspraak van 27 oktober 1994, NJ 1995, 248) wordt als uitgangspunt gehanteerd dat het recht op respect voor "family life" als bedoeld in artikel 8 van het EVRM eist dat de biologische en de maatschappelijke werkelijkheid gaan boven een wettelijk vermoeden als ten aanzien van het vaderschap van de echtgenoot uit de Nederlandse wetgeving voortvloeit, wanneer dat vermoeden in flagrante botsing komt met zowel de vastgestelde feiten als met de wensen van de betrokkenen en niemand daarmee gebaat is.
De hiervoor weergegeven feiten brengen in het licht van dit uitgangspunt mee dat in het onderhavige geval van een inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM sprake is en dat daarvoor geen rechtvaardiging als bedoeld in het tweede lid kan worden gevonden. Verzoeker, die steeds wist dat hij niet de biologische vader was, heeft pas eind november 2001 vernomen dat hij - ondanks de eerdere erkenning door de biologische vader - toch als wettige vader van [voornaam minderjarige] wordt beschouwd, zodat er voor hem niet eerder een reden was een verzoek tot ontkenning van het vaderschap in te dienen. Dit heeft tot gevolg gehad dat hij niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijnen zijn verzoek heeft ingediend. Het resultaat daarvan is dat zijn op de wet berustende, doch in feite fictieve vaderschap blijft voortduren, hoewel hij kort na eind november 2001 alsnog een dergelijke vordering heeft ingesteld. De juridische vader en de moeder waren al van echt gescheiden ten tijde van de geboorte van het kind, de moeder is kort na die geboorte met de biologische vader gehuwd en zij hebben enkele jaren in gezinsverband samengeleefd, terwijl de biologische vader voornemens is het kind (nogmaals) te erkennen, wanneer de vordering tot ontkenning gegrond zal zijn verklaard.
Alle betrokken partijen - met inbegrip van de bijzondere curator - wensen dat het verzoek wordt toegewezen. Het biologische vaderschap staat buiten kijf, waarbij de biologische vader heeft verklaard [voornaam minderjarige] te willen erkennen en ook na de echtscheiding omgang met haar te willen behouden en een bijdrage te willen leveren in de kosten van haar verzorging en opvoeding. Niemand, ook de wettige vader niet, wenst de registratie van de wettige vader als wettige vader te handhaven en handhaving van het vermoeden dat een kind afstamt van de wettige vader dient niemands belang.
Niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding en daarmee het voortduren van het fictieve wettige vaderschap zou in casu dan ook in flagrante botsing komen met zowel de feiten als met de wensen van de betrokkenen en niemand - in het bijzonder ook het kind niet - is daarmee gebaat, terwijl de toepasselijke wettelijke bepaling juist het belang van het kind beoogt te beschermen.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat verzoeker niet de biologische vader is van voornoemde minderjarige en ook aan de overige wettelijke vereisten is voldaan, zal het verzoek dan ook worden ingewilligd.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van de man van de minderjarige voornoemd;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y.J. Klik, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2002 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan -uitsluitend door tussenkomst van een procureur (advocaat)- hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.