RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. E.C. Joosten, werkzaam bij FNV Ledenservice te Weert,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), gevestigd te Amsterdam, verweerder,
gemachtigde mr. G. Koopman, werkzaam bij het UWV-Cadans te Zeist.
Bij besluit van 30 juli 2002 heeft verweerder geweigerd eiser met ingang van 4 september 2002 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Het hiertegen door eiser ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 24 januari 2003 ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft verweerder opgeroepen bij een bezwaararbeidsdeskundige. Bij brief van 18 juni 2003 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat het niet mogelijk is gebleken ter zitting bij bezwaararbeidsdeskundige te verschijnen.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 juni 2003, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden met ingang van 4 september 2002 aan eiser een WAO-uitkering heeft geweigerd.
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als servicemedewerker voor 32 uur per week. Op 8 oktober 2001 heeft hij deze werkzaamheden moeten staken wegens rugklachten.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder vastgesteld dat eiser ondanks zijn beperkingen in staat moet worden geacht de functies confectie-/meubel-/dekkleden-naaister, sorteerder/controleur (aardappelsorteerder) en samensteller metaalwaren te verrichten. Met dergelijke gangbare arbeid kan eiser een dusdanige verdiencapaciteit realiseren dat hij na afloop van de wettelijk voorgeschreven wachttijd voor minder dan 15 % arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
Eiser heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat verweerder zijn belastbaarheid heeft overschat. Hij heeft onder meer bestreden dat hij 40 uur per week kan werken. Hij heeft voorts aangevoerd dat zijn opleidingsniveau te hoog is vastgesteld. Eiser acht geen van de geduide functies passend.
Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Onder arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken in de zin van de WAO dient te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid, resulterend in een relevant inkomensverlies ten opzichte van het inkomen van de zogeheten maatman of maatvrouw.
Hieruit volgt dat bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is, twee factoren van belang zijn, te weten:
- of de betrokkene medische beperkingen heeft;
- of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is zich met daarvoor in aanmerking komende arbeid een inkomen te verwerven.
Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft verweerder gebruik gemaakt van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (hierna: CBBS). Het CBBS vervangt het Functie Informatiesysteem (FIS). Daarbij is onder andere de Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) in de plaats gekomen van het FIS-belastbaarheidsprofiel. De FML bestaat uit zes rubrieken: 1. Persoonlijk functioneren; 2. Sociaal functioneren; 3. Aanpassing aan omgevingseisen; 4. Dynamische handelingen; 5. Statische houdingen; 6. Werktijden. Elke rubriek bevat normaalwaarden en maximaal vier gradaties van beperkingen. De normaalwaarden zijn gelijk aan het niveau van functioneren van een gezond persoon van 16 tot 65 jaar (de beroepsbevolking).
Bij het vastleggen van de functionele mogelijkheden binnen de FML geeft de verzekeringsarts impliciet te kennen dat incidentele piekbelastingen boven de aangegeven niveaus van functioneren eveneens zijn toegestaan. Als incidentele piekbelastingen bij bepaalde items niet tot de mogelijkheden van de betrokkene behoren, moet de verzekeringsarts dat uitdrukkelijk vermelden.
Nadat de verzekeringsarts de FML heeft ingevuld, vindt de arbeidskundige beoordeling plaats. De arbeidsdeskundige beschikt over een bestand van functies dat een zekere afspiegeling vormt van algemeen gangbare arbeid op de Nederlandse arbeidsmarkt. De informatie over functies in het functiebestand wordt vastgelegd in functiebeschrijvingen. Daarbij wordt onder andere de belasting van een functie weergegeven aan de hand van 55 beoordelingspunten.
De arbeidsdeskundige zoekt door middel van een voorselectie alle functies in het bestand die voldoen aan de waarden die zijn ingebracht, namelijk de FML, leeftijd, arbeidspatroon, opleidingsniveau en opleidingsrichting. De arbeidsdeskundige onderzoekt vervolgens de geselecteerde functies op geschiktheid voor de belanghebbende. Daarbij kan er sprake zijn van signaleringen. Het kan dan met name gaan om overschrijding van de normaalwaarde, overschrijding van de waarde die de verzekeringsarts op dat beoordelingspunt aangeeft (minder dan de normaalwaarde) en signalering bij de niet gematchte punten, dat wil zeggen beoordelingspunten in de FML die niet kunnen worden vergeleken met de beoordelingspunten van de functie. Dit laatste komt vooral voor in de rubrieken 1 en 2 van de FML. Bij een signalering beoordeelt de arbeidsdeskundige of er aanleiding is de functie te laten vervallen, de functie op te nemen in de lijst van te duiden functies zonder dit punt specifiek voor te leggen aan de verzekeringsarts of de functie met een vraag aan de verzekeringsarts voor te leggen.
De rechtbank stelt voorop dat zij het CBBS op zichzelf niet in strijd acht met de bepalingen van de WAO of het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Ook anderszins is er geen reden om aan te nemen dat verweerder geen gebruik had mogen maken van het CBBS om de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vast te stellen.
Ten aanzien van de medische onderbouwing van het bestreden besluit overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de beschikbare medische gegevens is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van eiser de juiste functionele mogelijkheden zijn vastgesteld. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts eisers functionele mogelijkheden heeft vastgesteld onder andere op basis van een door hem bij eiser verricht lichamelijk onderzoek en een brief aan eisers huisarts van orthopaedisch chirurg dr. M.A.P. Kooijman en assistent orthopaedie A.J.F. Hosman d.d. 28 mei 2002. De rechtbank ziet geen aanleiding aan te nemen dat de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden aangegeven functionele mogelijkheden zijn overschat. Die aanleiding ziet de rechtbank met name niet in het door eiser overgelegde rapport van de indicatiecommissie WSW, nu daarin op geen enkele wijze de in dit rapport aangegeven organisatorische aanpassingen (waaronder een aanpassing van werktempo van 50-75%) medisch zijn onderbouwd. Ook de door eiser ter zitting overgelegde brief van fysiotherapeut S. van Rijen van 5 juni 2003 kan de rechtbank niet tot een ander oordeel brengen. Indien de fysiotherapeut zou worden gevolgd in zijn stelling dat gezien de nek-, schouder-, heup- en beenklachten aangepast werk en aangepaste werktijden een “must” zijn, zou een onvoldoende geobjectiveerde en derhalve onjuiste uitleg worden gegeven aan het begrip arbeidsongeschiktheid.
Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt allereerst vast dat zij geen reden heeft aan te nemen dat de arbeidsdeskundige van een onjuist opleidingsniveau is uitgegaan. De arbeidsdeskundige heeft het opleidingsniveau van eiser vastgesteld op 3, waarbij hij onder andere in aanmerking heeft genomen dat eiser drie L.T.S.-diploma’s heeft en de chauffeursopleiding gevaarlijke stoffen met een certificaat heeft afgesloten. Het feit dat psycholoog Tjoen Tak Seu op basis van een onderzoek naar de intellectuele vermogens van eiser heeft gesteld dat een opleiding/functie op basisberoepsniveau, niveau 2, tot de mogelijkheden behoort, maakt dit niet anders.
Ondanks een verzoek daartoe van de rechtbank heeft verweerder de resultaten van de geautomatiseerde voorselectie niet overgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat deze resultaten gewoonlijk in het dossier zijn opgenomen, maar in dit geval waarschijnlijk niet zijn afgedrukt. De voorselectie was ook niet meer reproduceerbaar. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat de signaleringen niet in de geautomatiseerde voorselectie zijn opgenomen en gewoonlijk ook niet in het dossier worden opgenomen.
In het dossier bevindt zich het resultaat van een overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, naar de rechtbank aanneemt naar aanleiding van signaleringen. Daarbij gaat het in drie gevallen om items in de FML waarop eiser niet beperkt is geacht door de verzekeringsarts, maar de normaalwaarde is ingevuld. In de overige vijf gevallen gaat het om items waarop eiser wel beperkt is geacht.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting geen duidelijkheid kunnen scheppen over de vraag of er naast de signaleringen die zijn opgenomen in het overzicht van het resultaat van het overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, meer signaleringen zijn geweest. De rechtbank acht het echter niet onaannemelijk dat er meer signaleringen zijn geweest. Zo is eiser op de FML licht beperkt geacht voor klimmen (item 21): hij kan tenminste een huishoudtrap op en af. Bij de aangegeven belastingen in de functie van aardappelsorteerder wordt bij klimmen (item 7) aangegeven: “Dagelijks tijdens meer dan 4 werkuren: tijdens 4 werkuren 2 maal ongeveer 2,5 meters achtereen (Laddertje (4 treden) naar de leestafel.)”. Een ander voorbeeld waarbij de rechtbank niet kan uitsluiten dat er een signalering is geweest, is item 13 van de FML en het corresponderende functiebelastingsitem 29. Eiser is beperkt geacht ten aanzien van duwen of trekken: hij kan ongeveer tien kilo duwen of trekken (volle vuilniscontainer). Bij de functie stikker komt op dit punt een bijzondere belasting voor, namelijk “Glad trekken grote stukken leer of stof (lastig handelbaar). Komt dagelijks relatief weinig voor.”.
Indien inderdaad moet worden aangenomen dat er meer signaleringen zijn geweest dan zijn aangegeven op het overzicht van de resultaten van het overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, volgt daaruit dat de arbeidsdeskundige zelfstandig heeft beslist dat de betreffende functies, ondanks mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van eiser, passend voor eiser zijn. Enig inzicht in de beweegredenen van de arbeidsdeskundige om deze functies, ondanks de gesignaleerde mogelijke overschrijdingen, toch passend te achten, ontbreekt evenwel.
Nu een overzicht van de signaleringen ontbreekt, de rechtbank bovendien niet kan uitsluiten dat er meer signaleringen zijn geweest dan de signaleringen die zijn opgenomen in het overzicht van de resultaten van het overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige en, indien dit het geval is, de rechtbank geen inzicht heeft in de beweegredenen van de arbeidsdeskundige om de functies met deze overige signaleringen toch passend te achten voor eiser, stelt de rechtbank zich op het standpunt dat voor haar onvoldoende toetsbaar is of de geduide functies passend zijn voor eiser. Om deze reden kan het bestreden besluit dan ook niet in stand blijven.
De rechtbank wijst er voorts op dat in het meergenoemde overzicht van de resultaten van het overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige slechts door middel van het woord “accoord” is aangegeven dat de betreffende functies, ondanks de signaleringen, passend zijn voor eiser, met uitzondering van het laatste item. Enige motivering ontbreekt. De rechtbank is daarom onvoldoende overtuigd van de geschiktheid van eiser voor deze functies. Ook om deze reden kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke motivering en moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, omdat thans nog niet duidelijk is of er sprake is van niet of niet tijdig betaalde uitkering waardoor eiser schade heeft geleden.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
· 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
· 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
· waarde per punt € 322,00
· wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst af het verzoek tot schadevergoeding;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.T. Petersen als griffier op 10 juli 2003.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na
de datum van toezending hoger beroep instellen bij de
Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht