ECLI:NL:RBSHE:2004:AP6189

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
95783 / HA ZA 03-1033
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Groepsaansprakelijkheid en eigen schuld bij mishandeling in café

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 16 juni 2004 uitspraak gedaan in een civiele procedure over groepsaansprakelijkheid en eigen schuld na een vechtpartij in café 'Het Hart van Drunen'. Eiser, die letsel had opgelopen, vorderde schadevergoeding van meerdere gedaagden, die hij aansprakelijk stelde voor de onrechtmatige daad van mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en de gedaagden in het café aanwezig waren en dat er een woordenwisseling en vervolgens een vechtpartij ontstond. Eiser heeft aangevoerd dat de gedaagden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor zijn letsel op grond van artikel 6:166 BW, dat groepsaansprakelijkheid regelt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een bewust gezamenlijk optreden van de gedaagden, waardoor de toepassing van artikel 6:166 BW niet aan de orde was. De rechtbank heeft de individuele aansprakelijkheid van de gedaagden beoordeeld en vastgesteld dat gedaagde sub 1 eiser daadwerkelijk had geslagen, terwijl gedaagde sub 2 en sub 3 hem hadden geschopt terwijl hij op de grond lag. De rechtbank heeft de eigen schuld van eiser in de gebeurtenissen erkend, maar ook de buitenproportionele reactie van de gedaagden op de provocatie van eiser in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de schadevergoeding vastgesteld, waarbij eiser voor 5% aansprakelijk werd geacht en de gedaagden voor respectievelijk 25% en 35%. De rechtbank heeft eiser in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde sub 4 en sub 5, terwijl gedaagde sub 1, sub 2 en sub 3 in de proceskosten van eiser zijn veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
VONNIS
Zaaknummer: 95783 / HA ZA 03-1033
Datum uitspraak: 16 juni 2004
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser],
eiser,
procureur mr. J.L. Brens,
tegen:
[gedaagde sub 1],
gedaagde sub 1,
procureur mr. J.W. Weehuizen,
[gedaagde sub 2],
gedaagde sub 2,
procureur mr. P.E.F. Domevscek,
[gedaagde sub 3], gedaagde sub 3,
procureur mr. R.M. Kerkhof,
[gedaagde sub 4],
gedaagde sub 4,
procureur mr. A.P.M.A. Laeyendecker,
[gedaagde sub 5],
gedaagde sub 5,
procureur mr. C.C.E. Wilschut.
De procedure
Het verloop van het geding blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de dagvaarding;
- de akte overlegging produkties;
- de conclusies van antwoord van gedaagden;
- de conclusie van repliek;
- de conclusies van dupliek van gedaagden.
Partijen hebben vonnis gevraagd.
De conclusies van partijen
De vordering van eiser (hierna: [eiser]) strekt ertoe uitvoerbaar bij voorraad gedaagden (die hierna gezamenlijk als gedaagden en afzonderlijk als respectievelijk [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] zullen worden aangeduid) hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] te betalen de vergoeding van alle door [eiser] als gevolg van de onrechtmatige daad van gedaagden geleden en te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW vanaf 9 mei 2002 tot de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat met betaling door de een de andere zal zijn bevrijd, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding.
Daartegen hebben gedaagden verweer gevoerd met conclusie [eiser] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans deze af te wijzen en [eiser] (al niet uitvoerbaar bij voorraad) in de proceskosten te veroordelen.
Motivering
1. Vaststaande feiten
1.1. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet (voldoende) gemotiveerd betwist, dan wel op basis van de onweersproken inhoud van overgelegde producties, het volgende vast.
1.2. In de nacht van 8 op 9 mei 2002 bevond [eiser] zich in café “Het Hart van Drunen”. Ook gedaagden waren toen in dat café aanwezig. Zowel [eiser] als gedaagden hadden in het café, volgens hun eigen verklaringen, minimaal 10 alcoholische consumpties gebruikt en waren allen (minimaal) aangeschoten.
1.3. [eiser] en [betrokkene] hebben op enig moment het café verlaten, net als gedaagden. Op enig moment verlieten [eiser] en een vriend van hem, [betrokkene], het café om naar huis te gaan. Onderweg naar huis ontstond ruzie tussen [eiser] en [betrokkene] enerzijds en gedaagden, die ook van het café naar huis liepen, anderzijds. De ruzie leidde tot een gevecht, waarbij [betrokkene] en [eiser] gewond zijn geraakt. [eiser] had een gebroken neus, twee blauwe opgezwollen ogen en een gebroken oogkas.
1.4. [eiser] heeft aangifte van mishandeling gedaan. Door de Regiopolitie Brabant-Noord is een onderzoek ingesteld. De Regiopolitie heeft proces-verbaal opgemaakt. Blijkens dat proces-verbaal zijn naast [eiser], [betrokkene] en gedaagden ook enkele derden gehoord. Gedaagden zijn als verdachten gehoord.
1.5. Blijkens de afschriften van een aantekening mondeling vonnis zijn gedaagden op 26 augustus 2003 door de politierechter veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen personen. Met uitzondering van [gedaagde sub 5], die alleen een werkstraf van 80 uren opgelegd gekregen heeft, zijn gedaagden veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand.
2. Standpunten van partijen
2.1. [eiser] stelt dat gedaagden onrechtmatig jegens hem gehandeld hebben door hem te mishandelen, waardoor hij (blijvend) letsel heeft opgelopen. Gedaagden behoorden tot een groep personen, waarvan (in ieder geval) enkelen hem geschopt en geslagen hebben. Omdat gedaagden aansprakelijk zijn ingevolge artikel 6: 166 BW is het niet nodig dat komt vast te staan wie van gedaagden precies geschopt en geslagen hebben en welk letsel zij hebben toegebracht, stelt [eiser]. Aan de vereisten voor aansprakelijkheid is volgens [eiser] voldaan nu sprake is van een complex van onvoorzichtige handelingen, die een onrechtmatige daad vormen, in vereniging gepleegd door de diverse deelnemers. Met de strafrechtelijke veroordeling van gedaagden is volgens [eiser] het dwingend bewijs geleverd van het openlijke en in vereniging door gedaagden gepleegde geweld jegens hem.
[eiser] betwist dat hij het geweld zou hebben uitgelokt en dat hij zou zijn begonnen met slaan of schoppen. Indien zijn vriend zich provocerend zou hebben gedragen, kan dat hem niet als eigen schuld worden tegengeworpen, meent [eiser].
2.2. [gedaagde sub 1] stelt dat hij geheel tegen zijn zin door het agressieve gedrag van [eiser] en [betrokkene] een handgemeen is ontstaan. Het gevecht is door toedoen van [eiser] ontstaan, zodat deze zijn eigen schade -of in elk geval 75% van zijn schade- dient te dragen. In dat kader wijst [gedaagde sub 1] erop dat het gedrag van [betrokkene] aan [eiser] kan worden toegerekend, omdat [eiser] en [betrokkene] als een eenheid zouden zijn opgetreden. Voor het geval hij aansprakelijk is, meent hij dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat hij niet hoofdelijk aansprakelijk is. Hij heeft slechts één klap gegeven toen hij door [eiser] en [betrokkene] werd aangevallen. Zijn aansprakelijkheid zou om die reden niet verder mogen strekken dan 10% van de eventuele groepsaansprakelijkheid.
[gedaagde sub 1] stelt dat hij tegen het vonnis van de politierechter hoger beroep heeft aangetekend, zodat het vonnis niet onherroepelijk is. Om die reden heeft het geen dwingende bewijskracht. Los daarvan blijkt uit de strafmaat volgens [gedaagde sub 1] dat de politierechter rekening heeft gehouden met medeschuld van [eiser].
[gedaagde sub 1] betwist bij gebrek aan wetenschap dat [eiser] blijvend letsel heeft opgelopen.
2.3. Volgens [gedaagde sub 2] hebben [eiser] en [betrokkene] het conflict uitgelokt. Zij zouden met vechten zijn begonnen. Zijzelf heeft slechts een klein aandeel in het geweld gehad. Zij heeft, stelt zij, uit angst [eiser] een paar klappen gegeven ter verdediging van zichzelf en haar zus, die door [eiser] geschopt zou zijn. Volgens [gedaagde sub 2] werd haar handelwijze uitgelokt door [eiser]. In deze uitlokking is een rechtvaardigingsgrond gelegen, in ieder geval vervalt op grond van de billijkheid de plicht tot schadevergoeding vanwege de zeer uiteenlopende ernst van de gedragingen van partijen. [gedaagde sub 2] beroept zich in dit kader op het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 1995/ NJ 1997, 592.
Met haar strafrechtelijke veroordeling is, stelt [gedaagde sub 2], haar hoofdelijke aansprakelijkheid nog niet gegeven. De omstandigheden van het geval, met name de uitlokking door [eiser], leiden tot de conclusie dat de onrechtmatigheid komt te vervallen.
2.4. [gedaagde sub 3] stelt dat [eiser] haar eerst hard in haar buik schopte. Zij heeft hem toen van zich afgeslagen, waarna hij op de grond viel. In een reactie op de heftige pijn die zij ervoer, heeft zij hem toen nog een keer geschopt.
Ook [gedaagde sub 3] beroept zich op het arrest van 31 maart 1995 voor haar standpunt dat nu [eiser] haar gedrag zozeer heeft uitgelokt dat daaraan de onrechtmatigheid komt te ontvallen. In elk geval eist de billijkheid, meent [gedaagde sub 3], in de gegeven omstandigheden dat de plicht tot vergoeding van schade komt te ontvallen. Om die reden kunnen de gedragingen van de andere groepsleden ook niet aan haar worden toegerekend. Met het strafvonnis is volgens [gedaagde sub 3] de civielrechtelijke aansprakelijkheid nog niet gegeven. Het strafvonnis levert slechts dwingend bewijs op van het door haar gepleegde feit.
Volgens [gedaagde sub 3] is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6: 166 BW, omdat niet gesteld kan worden dat het enkele groepsoptreden ongeoorloofd was.
[gedaagde sub 3] stelt dat [eiser] ten onrechte aanspraak maakt op b.t.w. over de deurwaarderskosten. Tenslotte stelt zij dat nu niet vast staat of, en met ingang van wanneer, [eiser] schade heeft geleden de gevorderde wettelijke rente vanaf het moment van het incident niet toewijsbaar is.
2.5. Volgens [gedaagde sub 4] is de vechtpartij door [betrokkene] en [eiser] uitgedaagd en begonnen. [gedaagde sub 4] betwist dat hij [eiser] geslagen of geschopt heeft. Hij heeft met [betrokkene] gevochten, terwijl [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2 en sub 3] aan de andere kant van de straat met [eiser] bezig waren, zonder dat [gedaagde sub 4] dat wist. [eiser] was volgens [gedaagde sub 4] geen agressor. Niet met hem, maar met [betrokkene] ontstond een handgemeen. Volgens [gedaagde sub 4] wist noch behoorde hij te weten dat [eiser] daarbij dit letsel zou oplopen. Om die reden betwist [gedaagde sub 4] dat hij aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade.
Subsidiair beroept [gedaagde sub 4] zich erop dat hij nu hij [eiser] geen letsel heeft toegebracht zijn aandeel gematigd dient te worden. Volgens [eiser] levert het “afschrift aantekening mondeling vonnis” geen dwingend bewijs op van de geweldpleging tegen [eiser], omdat de aantekening niet duidelijk maakt van welke feiten het mondeling vonnis dwingend bewijs oplevert. Ter terechtzitting zou de politierechter hebben aangegeven dat het slaan en/of schoppen tegen [eiser] niet bewezen verklaard kon worden.
2.6. Ook [gedaagde sub 5] stelt dat hij niet betrokken is geweest bij het slaan of schoppen van [eiser]. Hij stelt dat hij slechts [betrokkene] in bedwang gehouden heeft. Om die reden kan de schade van [eiser], die volgens hem overigens niet aannemelijk is gemaakt, hem niet worden toegerekend. Aan de vereisten van artikel 6: 166 BW is volgens [gedaagde sub 5] bij hem niet voldaan, omdat hij niet betrokken is geweest bij het ontstaan van de schade en hij ook niet wist of kon weten dat door zijn gedragingen een kans op letsel zoals geleden door [eiser] zou kunnen ontstaan.
Volgens [gedaagde sub 5] is door de politierechter niet bewezen verklaard dat hij ook [eiser] zou hebben geschopt en/of geslagen. Dat volgt ook al uit het feit dat hij een lagere straf opgelegd heeft gekregen dan de anderen.
3. Beoordeling van het geschil
betwiste feiten
3.1. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] niet met [eiser] gevochten hebben. [eiser] heeft dat ook niet (uitdrukkelijk) gesteld en het volgt ook niet uit het overgelegde proces-verbaal met de verklaringen van alle partijen en de door de politie gehoorde derden. Bovendien heeft [eiser] de stelling van [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] dat de politierechter hen heeft vrijgesproken van het wel telastegelegde slaan en/of schoppen van [eiser] onvoldoende weersproken.
Evenmin staat tussen partijen ter discussie dat [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en
[gedaagde sub 3] [eiser] wel geschopt en/of geslagen hebben. Partijen verschillen wel van mening over de toedracht van de vechtpartij, en het aandeel van [eiser] daarin, en over de bijdrage van [eiser] aan de vechtpartij.
3.2. De rechtbank zal eerst ingaan op de verschillen tussen partijen betreffende de feiten en daarna de juridische consequenties bespreken. Daarbij stelt zij voorop dat aan de overgelegde afschriften aantekening mondeling vonnis in het geschil tussen partijen over de feiten weinig betekenis toekomt. Het feit dat [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2 en sub 3] veroordeeld zijn wegens openlijke geweldpleging (ook) jegens [eiser] levert weliswaar vanaf het moment dat het strafvonnis onherroepelijk is geworden dwingend bewijs op van het feit dat zij [eiser] geschopt en/of geslagen hebben. Dat betekent echter nog niet dat de stelling van [gedaagde sub 1] en van [gedaagde s[gedaagde sub 2] dat [eiser] de vechtpartij heeft uitgelokt en er zelf ook een fors aandeel in heeft gehad alleen vanwege de strafrechtelijke veroordeling van gedaagden gepasseerd zou moeten worden.
3.3. Uit de verklaringen van alle betrokkenen blijkt dat een woordenwisseling is ontstaan tussen gedaagden en [betrokkene] en [eiser]. Uit de verklaringen volgt ook dat aan de zijde van [betrokkene] en [eiser] [betrokkene] daarbij het voortouw nam. Verder blijkt uit deze verklaringen dat [betrokkene] op enig moment zijn jas uittrok, in de richting van gedaagden terugliep en iets riep in de trant van “kom maar”. Tevens volgt uit deze verklaringen dat [eiser] [betrokkene] achterna liep naar [gedaagde sub 1] toe, ook toen het inmiddels al tot handtastelijkheden (duwen en trekken) tussen [betrokkene] en [gedaagde sub 1] was gekomen, waarbij het initiatief tot deze handtastelijkheden van [betrokkene] uitging. Dat laatste blijkt uit de verklaring van [betrokkene] zelf, inhoudende dat [gedaagde sub 1] hem probeerde rustig te krijgen, maar dat er al wel geduwd werd en dat hij kwaad was. De verklaring van [betrokkene] op dit punt wordt ondersteund door die van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 5]. Ook [eiser] zelf heeft verklaard dat hij achter [betrokkene] aan terugliep.
In het licht van het bovenstaande acht de rechtbank het niet van doorslaggevend belang of [eiser] de eerste klap heeft uitgedeeld of als eerste een slaande beweging heeft gemaakt, zoals gedaagden stellen maar [eiser] betwist. (De verklaring van [eiser] op dit punt wordt overigens niet ondersteund door [betrokkene], die slechts verklaart dat [eiser] van achteren naar hem toe kwam.) Gelet op de omstandigheden van dat moment, zoals die blijken uit de verklaringen in hun onderling verband gelezen, kan er niet van worden uitgegaan dat [eiser] op [betrokkene] en [gedaagde sub 1] toeliep om enkele vriendelijke woorden met [gedaagde sub 1] te wisselen of om het conflict tussen [gedaagde sub 1] en [betrokkene] te sussen, maar om daaraan een bijdrage te leveren. [eiser] heeft dat eerste ook niet gesteld; hij heeft sowieso geen verklaring gegeven voor het feit dat hij naar [betrokkene] en [gedaagde sub 1] toe is gelopen, toen die inmiddels aan het duwen en trekken waren.
De slotsom is dat [eiser] het conflict met gedaagden, en met name met [gedaagde sub 1], gezocht heeft. In plaats van pas op de plaats te maken toen het, door [betrokkene] op de spits gedreven, conflict tussen [gedaagde sub 1] en [betrokkene] dreigde te escaleren, is hij teruggelopen, kennelijk om zich in de inmiddels begonnen schermutselingen te mengen.
3.4. [eiser] heeft gesteld dat hij door de eerste klap van [gedaagde sub 1], die hem vol in het gezicht trof, is geveld, dat hij op de grond is terechtgekomen en vervolgens, terwijl hij op de grond lag, in het gezicht is geschopt. Deze stelling van [eiser] vindt steun in de verklaring van [betrokkene], die heeft verklaard dat [gedaagde sub 1] [eiser] met de vuist vol op het hoofd en de neus raakte, waarna [eiser] viel en roerloos op straat bleef liggen. Ook de verklaring van [gedaagde sub 1] biedt steun voor de stelling van [eiser]. [gedaagde sub 1] heeft verklaard dat hij [eiser] een klap gegeven heeft en dat hij hem toen kwijt was. Hij verklaart verder dat hij toen hij van de plaats van de vechtpartij vertrok [eiser] op de grond zag liggen en dat hij van [gedaagde sub 5] heeft begrepen dat er maar zeer weinig tijd gelegen heeft tussen de klap en het vertrek. Uit deze verklaringen volgt dat [eiser] al in een zeer vroeg stadium uitgeschakeld was en vanaf dat moment geen actieve bijdrage meer heeft kunnen leveren aan de vechtpartij. Dat blijkt ook uit de verklaring van [getuige], een omwonende, die verklaart dat toen zij uit het raam keek [eiser] stil op de grond lag terwijl er in zijn buurt nog wel (door anderen) gevochten werd.
Uit de verklaringen blijkt verder dat [eiser] door [gedaagde sub 2 en sub 3] in het gezicht getrapt is toen hij op de grond lag. [eiser] heeft dat zelf verklaard en [gedaagde sub 2 en sub 3] hebben dat (uiteindelijk) ook bij de politie toegegeven, zo blijkt uit hun verklaringen. Bovendien heeft [getuige] gezien dat een meisje [eiser] meerdere malen tegen het hoofd schopte. [gedaagde s[gedaagde sub 3] verklaren echter tevens dat zij [eiser] pas hebben geschopt nadat [eiser] eerst [gedaagde sub 3] in de buik zou hebben geschopt. Hun verklaringen worden op dit punt echter door geen van de andere verklaringen ondersteund. Geen van de anderen heeft gezien dat [eiser] [gedaagde sub 3] geschopt heeft. Dat [eiser] daar kans toe heeft gezien, ligt ook niet voor de hand gelet op het feit dat hij toen hij zich met het handgemeen begon te bemoeien door een klap van [gedaagde sub 1] werd geveld. In het licht van de verklaringen van alle andere betrokkenen, hebben [gedaagde s[gedaagde sub 2] hun stelling over het schoppen door [eiser] onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank zal deze stelling dan ook passeren.
De slotsom is dat [eiser] helemaal aan het begin van de vechtpartij geveld is, vanaf dat moment niet meer aan het gevecht heeft deelgenomen, maar terwijl hij op de grond lag nog wel geschopt is door [gedaagde s[gedaagde sub 3].
groepsaansprakelijkheid
3.5. [eiser] heeft aangevoerd dat gedaagden, ongeacht de vraag of en in hoeverre zij hem daadwerkelijk geschopt of geslagen hebben, jegens hem aansprakelijk zijn op grond van het bepaalde in artikel 6: 166 BW. Voor aansprakelijkheid van gedaagden op grond van artikel 6: 166 BW is allereerst vereist dat sprake is geweest van een handelen in groepsverband. Dat is alleen het geval wanneer sprake is geweest van een bewust gezamenlijk optreden van de deelnemers, terwijl die deelnemers ook zelf een bijdrage moeten hebben geleverd aan de gedragingen die het gevaar van schade hebben doen ontstaan. Daarnaast is voor aansprakelijkheid ingevolge artikel 6: 166 BW vereist dat de gezamenlijkheid van het handelen de kans op schade vergroot, bijvoorbeeld door het ontstaan van een sfeer die het gevaar oproept of vergroot, en dat dit de deelnemers er van had moeten weerhouden aan de gedragingen deel te nemen.
3.6. Aan de in rechtsoverweging 3.5 genoemde vereisten is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Van een bewust gezamenlijk optreden van gedaagden is geen sprake geweest. Gedaagden zijn weliswaar gezamenlijk, als groep, van het café naar huis gelopen, maar dat is nog geen groepsoptreden in de zin van artikel 6: 166 BW. Zoals hiervoor is overwogen, is het gevecht door [betrokkene] (en later ook door [eiser]), en niet zozeer door gedaagden, gezocht. Om die reden is van een bewust gezamenlijk optreden als groep geen sprake. Uit de stellingen van [eiser], en de daaraan ten grondslag liggende verklaringen, volgt ook niet dat door het gezamenlijk optreden van gedaagden een sfeer is ontstaan die een kans op schade heeft opgeroepen of vergroot. Uit de verklaringen volgt veeleer dat gedaagden individueel, ieder op een eigen manier, hebben gereageerd op [betrokkene] en [eiser], waarbij [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] zich hebben beziggehouden met [betrokkene] en [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zich (voornamelijk) op [eiser] geconcentreerd hebben.
3.7. De slotsom is dat artikel 6: 166 BW toepassing mist, zodat per gedaagde beoordeeld zal moeten worden of en in hoeverre sprake is van onrechtmatig handelen jegens [eiser] en van causaal verband tussen dat handelen en het letsel dat [eiser] heeft opgelopen. Tevens zal per gedaagde beoordeeld dienen te worden of en in hoeverre een beroep gedaan kan worden op eigen schuld van [eiser].
aansprakelijkheid individuele gedaagden
3.8. Betreffende [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] is niet vastgesteld dat zij geweld jegens [eiser] gebruikt hebben. Nu van aansprakelijkheid ingevolge artikel 6: 166 BW geen sprake is en [eiser] verder niets heeft gesteld waaruit volgt dat [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] aansprakelijk zouden zijn jegens hem, zal de rechtbank de vorderingen tegen hen afwijzen.
3.9. Het staat vast dat [gedaagde sub 1] [eiser] geslagen heeft. Het staat naar het oordeel van de rechtbank ook vast dat [gedaagde sub 1] [eiser] hard en in het gezicht geraakt heeft. Dat volgt uit de verklaringen van [eiser] en [betrokkene]. [gedaagde sub 1] zelf heeft niet gemotiveerd betwist dat hij [eiser] in het gezicht geraakt heeft. Dat hij hard geslagen heeft, leidt de rechtbank niet alleen af uit het feit dat [eiser] door de klap op de grond terecht kwam, maar ook uit de verklaring van [gedaagde sub 1], dat hij zijn vinger kapot geslagen heeft. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] niet betwist dat hij aan kickboksen doet, zodat hij als een geoefend vechter gekarakteriseerd kan worden. Door [eiser] aldus te mishandelen heeft [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
3.1. [gedaagde s[gedaagde sub 3] hebben [eiser] in het gezicht geschopt terwijl [eiser] op de grond lag, nadat hij door [gedaagde sub 1] geslagen was. Door [eiser] in het gezicht te schoppen, hebben zij onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
alternatieve causaliteit en hoofdelijkheid
3.11 Tussen partijen staat niet ter discussie dat het letsel van [eiser] ontstaan is door het door enkele gedaagden toegepaste geweld. Een mogelijke andere oorzaak van het letsel hebben gedaagden immers niet gesteld. Evenmin hebben gedaagden (gemotiveerd) gesteld dat het door hen toegepaste geweld het letsel van [eiser] niet veroorzaakt kan hebben. Om die reden behoeft [eiser], ingevolge het bepaalde in artikel 6: 99 BW, niet het causale verband tussen de door de individuele gedaagden jegens hem verrichte geweldshandelingen en de schade te bewijzen wanneer wordt vastgesteld dat het bij hem ontstane letsel het gevolg kan zijn van het voor de individuele gedaagden vastgestelde geweld. Op grond van artikel 6: 99 BW geldt in een dergelijk geval een omgekeerde bewijslast. In dit geval zou dat betekenen dat gedaagden dienen te bewijzen dat het letsel niet is veroorzaakt door het door hen toegepaste geweld. Gedaagden hebben echter niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat het door hen toegepaste geweld het letsel niet veroorzaakt heeft, zodat bewijslevering op dit punt niet aan de orde is.
3.12. Wanneer vast komt te staan dat de handelingen van twee of meer gedaagden het letsel veroorzaakt kan hebben, zijn deze gedaagden op grond van artikel 6: 99 jo. artikel 6: 102 lid 1 BW in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade. Wanneer zou worden vastgesteld dat bij [eiser] sprake is van eigen schuld, wordt de hoofdelijke aansprakelijkheid echter beperkt door het bepaalde in artikel 6: 102 lid 2 BW. Op grond van deze bepaling dient eerst te worden vastgesteld wat in een “Gesamtschau” de aandelen van [eiser] en de desbetreffende gedaagden in de schade is. Het aandeel eigen schuld van [eiser] in het totaal bepaalt dan welk aandeel van de schade [eiser] maximaal vergoed krijgt. Vervolgens dient de vergoedingsplicht van iedere gedaagde afzonderlijk te worden vastgesteld. Bij deze “Einzelabwägungen” dient te worden geabstraheerd van de aandelen van de andere gedaagden, maar wordt een afweging gemaakt tussen het aandeel van [eiser] en de desbetreffende gedaagde alsof deze de enige dader is.
De gedaagden zijn jegens [eiser] aansprakelijk voor hun eigen aandeel, met dien verstande dat [eiser] in totaal niet meer ontvangt dan hem op grond van zijn mate van eigen schuld in het geheel toekomt.
eigen schuld
3.13. De gedaagden hebben zich beroepen op eigen schuld van [eiser]. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen betreffende artikel 6: 102 lid 2 BW zal de rechtbank eerst dienen vast te stellen of bij [eiser] sprake is van eigen schuld aan het letsel en, indien dat het geval is, wat de mate van eigen schuld van [eiser] is in het geheel van de gebeurtenissen die tot het letsel hebben geleid (de Gesamtschau). Vervolgens zal vastgesteld moeten worden hoe de eigen schuld van [eiser] zich verhoudt tot het aandeel van de individuele gedaagden, indien sprake is van meerdere aansprakelijken.
Zoals hiervoor is overwogen, kan aan [eiser] een verwijt gemaakt worden ten aanzien van het ontstaan van de schade. Waar [eiser] zich had moeten distantiëren van het gedrag van [betrokkene], dat hem op zichzelf, anders dan enkele gedaagden betoogd hebben, niet kan worden toegerekend, heeft hij zich in de schermutselingen tussen [gedaagde sub 1] en [betrokkene] gemengd. Het ontstaan van de vechtpartij tussen partijen is dan ook mede een gevolg van de handelwijze van [eiser], aan wie om die reden “eigen schuld” in de zin van artikel 6: 102 lid 2 jo. 6: 101 BW verweten kan worden.
Dat betekent echter, anders dan gedaagden menen, niet dat [eiser] de schade die het gevolg is van het tijdens de vechtpartij ontstane letsel maar geheel voor eigen rekening moet nemen. De reactie van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] op het handelen van [eiser] was buitenproportioneel. Als [gedaagde sub 1] al niet had kunnen weglopen, had hij ook kunnen volstaan met het wegduwen van de, in kennelijke staat verkerende, [eiser], in plaats van hem zo hard met de vuist in het gezicht te slaan dat [eiser] “knock out” ging. [gedaagde sub 2 en sub 3] hadden al helemaal geen enkele reden om [eiser], die toen weerloos op de grond lag, in het gezicht te schoppen. Het letsel dat [eiser] heeft opgelopen, is geen letsel dat in de lijn van de verwachtingen ligt bij een schermutseling tussen een paar beschonkenen, die onderweg zijn van het café naar hun huis. De ernst van het letsel is ook niet het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar louter en alleen van de uiterst gewelddadige reactie van gedaagden op de provocatie van [eiser].
Om die reden waardeert de rechtbank de causale bijdrage van de aan [eiser] toe te rekenen omstandigheden aan de schade op 10% en de bijdrage van [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] ieder op 30%. Een gelijke causale bijdrage van elk van gedaagden ligt gelet op de regel van artikel 6: 99 BW ook wel voor de hand. In de ernst van de gemaakte fouten en de gevolgen van deze fouten ziet de rechtbank echter aanleiding een billijkheidscorrectie toe te passen op deze causale maatstaf. De rechtbank rekent het [gedaagde s[gedaagde sub 3] zwaar aan dat zij [eiser] terwijl deze op de grond lag en ofschoon hij niet hen maar [gedaagde sub 1] had geprovoceerd in het gezicht geschopt hebben. De ernst van de fouten van [gedaagde s[gedaagde sub 3], in verhouding tot die van [eiser] en [gedaagde sub 1], leidt ertoe dat de rechtbank de aandelen van [eiser] en [gedaagde sub 1] vermindert tot respectievelijk 5% en 25% en die van [gedaagde s[gedaagde sub 3] vermeerdert tot ieder 35 %.
3.14. Voor ieders aandeel, rekening houdend met de eigen schuld van [eiser], leidt hetgeen hiervoor is overwogen tot het volgende.
Het aandeel van [eiser] (5%) verhoudt zich tot dat van [gedaagde sub 1] (25%) als 1:5. In de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] dient [eiser] 16,67 % (1/6 deel) van zijn schade voor eigen rekening te nemen.
De aandelen van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] (ieder 35%) verhouden zich tot die van [eiser] (5%) als 1: 7. In de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde s[gedaagde sub 3] dient [eiser] aldus 1/8 deel, derhalve 12,5 %, van de schade voor eigen rekening te nemen.
slotsom en nevenvorderingen
3.15. De slotsom is dat [gedaagde sub 1] voor 83,33% en [gedaagde s[gedaagde sub 3] ieder voor 87,5% aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser], met dien verstande dat [eiser] in totaal aanspraak kan maken op 95% van zijn schade. De vordering van [eiser] is aldus toewijsbaar.
3.16. [eiser] vordert schadevergoeding op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling. De vordering betreffende de wettelijke rente is onnodig. In de schadestaatprocedure kan [eiser] ook aanspraak maken op wettelijke rente, waarbij per schadepost bezien zal moeten worden wat de ingangsdatum van de wettelijke rente is. Voor het smartengeld zal dat de datum van de mishandeling zijn. Voor eventuele andere schadecomponenten is in beginsel wettelijke rente verschuldigd zijn vanaf het moment dat de schade daadwerkelijk is ontstaan.
3.17. De rechtbank zal [eiser], als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de aan de zijde van [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] gevallen kosten. In de geschillen met [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] is [eiser] overwegend in het gelijk gesteld. De rechtbank zal hen veroordelen in de proceskosten van [eiser], waaronder de b.t.w. over de dagvaardingskosten. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat de b.t.w. voor hem niet verrekenbaar is.
BESLISSING
De rechtbank:
- Veroordeelt [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden respectievelijk 83,33%, 87,5% en 87,5% van de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van hun onrechtmatige daad, met dien verstande dat [eiser] in totaal maximaal 95% van deze schade vergoed krijgt, welke schade is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
- Wijst de vorderingen tegen [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] af.
– Veroordeelt (in het geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2]) [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] uitvoerbaar bij voorraad hoofdelijk in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op € 1.066,16, waarvan € 963,66 op de voet van artikel 243 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering betaald moet worden aan de griffier van deze rechtbank.
- Veroordeelt (in het geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 4])[eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde sub 4] bepaald op € 985,00, waarvan € 933,75 op de voet van artikel 243 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering betaald moet worden aan de griffier van deze rechtbank.
- Veroordeelt (in het geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 5]) [eiser] uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde sub 5] bepaald op € 985,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. De Hek en uitgesproken op 16 juni 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.