ECLI:NL:RBSHE:2006:AV7866

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/3116
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 22 maart 2006 uitspraak gedaan over de herziening van de arbeidsongeschiktheid van eiseres, die een WAO-uitkering ontving. De vraag was of de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 augustus 2004 terecht was vastgesteld op 35 tot 45%. Eiseres, die als telefoniste/receptioniste werkte, had zich ziek gemeld met toegenomen psychische klachten en pijnklachten in de gewrichten. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts de medische beperkingen van eiseres niet had onderschat, maar dat het bestreden besluit van verweerder een onvoldoende arbeidskundige grondslag had. De rechtbank vernietigde het besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank opmerkte dat de gegrondverklaring van het beroep niet betekende dat eiseres op alle onderdelen gelijk had gekregen. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies niet passend waren voor eiseres, gezien haar beperkingen op het gebied van hand- en vingergebruik en knielen of hurken. De rechtbank gelastte ook dat het Uwv het door eiseres gestorte griffierecht vergoedde.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 04/3116
Uitspraak van de meervoudige kamer van 22 maart 2006
inzake
[eiseres],
te [woonplaats],
eiseres,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden mr. A.P. London en H.A.N. Hulshof, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Verweerder heeft de uitkering van eiseres ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 31 augustus 2004 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Het hiertegen aangetekende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 6 oktober 2004 ongegrond verklaard voor zover het de medische en arbeidskundige beoordeling betreft, met uitzondering van de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid, welke op 35 tot 45% is gesteld.
Het hiertegen ingestelde beroep is behandeld ter zitting van 13 maart 2006, waar eiseres niet is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 31 augustus 2004 terecht en op goede gronden heeft vastgesteld op 35 tot 45%.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiseres was werkzaam als telefoniste/receptioniste voor 21,60 uur per week. Met ingang van 5 december 2002 is haar een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Eiseres heeft zich op 28 januari 2003 vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld met toegenomen psychische klachten en pijnklachten in de gewrichten. Per 25 februari 2003 is haar WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het standpunt ten grondslag gelegd dat de arbeidsongeschiktheid van eiseres in de zin van de WAO met ingang van 31 augustus 2004 is afgenomen, aangezien zij nog in staat wordt geacht bepaalde werkzaamheden te verrichten.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat, waarbij zij onder andere heeft gewezen op het radiologisch verslag van 15 oktober 2004. De geduide functies acht zij niet reëel, met name omdat in deze functies veelvuldig gebruik van de handen is vereist. Bovendien wordt haar belastbaarheid overschreden op de aspecten tillen en dragen.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
7. Onder arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken in de zin van de WAO dient te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid, resulterend in een relevant inkomensverlies ten opzichte van het inkomen van de zogeheten maatman of maatvrouw.
8. Hieruit volgt dat bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is, twee factoren van belang zijn, te weten:
- of de betrokkene medische beperkingen heeft;
- of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is zich met daarvoor in aanmerking komende arbeid een inkomen te verwerven.
9. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat op grond van de voorhanden zijnde medische stukken de beperking op het aspect van het hand- en vingergebruik al sinds 2002 ten onrechte in de Functionele Mogelijkhedenlijst (hierna: FML) is opgenomen. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 19 april 2005 (LJN: AT4631) blijkt dat wijziging van het belastbaarheidspatroon in de fase van het bezwaar, in die zin dat de betrokkene op een bepaald onderdeel minder beperkt wordt geacht dan aanvankelijk was aangenomen, is toegestaan, mits de betrokkene door de desbetreffende aanpassing van het belastbaarheidspatroon materieel niet in een nadeliger rechtspositie wordt gebracht. De Raad baseert zich daarbij op het feit dat de bezwaarprocedure bij uitstek bedoeld is om het primaire besluit te heroverwegen. De rechtbank is echter van oordeel dat dit argument niet geldt voor de fase van beroep. Zij concludeert dan ook dat aanpassing van de FML in deze fase niet meer is toegestaan. De rechtbank zal derhalve uitgaan van de FML zoals deze is vastgesteld op 8 april 2004 en geldig is per die datum. Hierbij wordt nog opgemerkt dat een radiologisch verslag van 15 oktober 2004 – dus anderhalve maand na de hier omstreden datum – wel degelijk spreekt van duidelijke arthrosis rond het MC1-gewricht van beide handen en dat verweerders bezwaarverzekeringsarts J.B. van der Heemst in zijn rapport van 11 november 2004 impliciet heeft erkend dat de door die arthrosis verminderde belastbaarheid van de handen ook reeds aanwezig was op 8 april 2004.
10. Op grond van de beschikbare gegevens is de rechtbank van oordeel dat eisers medische beperkingen tot het verrichten van arbeid, zoals neergelegd in de FML die geldt per 8 april 2004, niet zijn onderschat. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze beperkingen zijn vastgesteld op basis van onderzoek door de verzekeringsarts, waaronder de anamnese en een lichamelijk en psychisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft bovendien informatie ingewonnen bij de huisarts van eiseres. De informatie van de huisarts, waaronder ook informatie van de GGZ Oost Brabant, is door de verzekeringsarts meegewogen. Voorts heeft hij informatie van Uwv Arborol in zijn overwegingen betrokken. Op basis van zijn onderzoek heeft de verzekeringsarts meer beperkingen aangenomen dan reeds in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 september 2002 – dat ten grondslag lag aan de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres per 5 december 2002 - waren neergelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft de aldus vastgestelde beperkingen, blijkens zijn rapport van 3 september 2004, voor akkoord bevonden. De rechtbank ziet geen aanleiding de vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. Met name de door eiseres in beroep overgelegde informatie van radioloog J.J.M. Dohmen noopt niet tot die conclusie. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 11 november 2004, waarin is aangegeven dat de meest recente röntgenfoto geen nieuwe kijk op de belastbaarheid geeft, omdat reeds rekening was gehouden met de verminderde belasting van de handen van eiseres, ondanks het feit dat het anatomisch substraat op het moment van de opstelling van de FML nog niet bekend was.
11. De rechtbank ziet in het feit dat eiseres per 25 februari 2003 80-100% arbeidsongeschikt werd beschouwd, geen reden om de thans aan de orde zijnde vaststelling onjuist te achten. De verzekeringsarts heeft zekerheidshalve aangenomen, onder meer op grond van de informatie van Uwv Arborol - waarin is vermeld dat eiseres op 12 mei 2003 nog steeds minimale mogelijkheden had en dat werken op dat moment niet haalbaar was - dat eiseres per 25 februari 2003 geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. Uit de informatie van de GGZ van 16 februari 2004 blijkt echter dat de psychische problemen van eiseres gedragstherapeutisch zijn aangepakt en dat de klachten redelijk snel naar de achtergrond zijn verdwenen; in een follow-up gesprek op 16 februari 2004 met psycholoog Mak heeft eiseres haar tevredenheid geuit over haar psychische toestand en is in goed overleg tot beëindiging van de contacten overgegaan. Gelet op deze informatie heeft de verzekeringsarts terecht op 8 april 2004 een FML opgesteld die geldig is per die datum. Zoals hierboven al is gesteld, heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze FML.
12. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit een toereikende medische grondslag heeft. Zij is evenwel van oordeel dat het bestreden besluit een voldoende arbeidskundige grondslag ontbeert en overweegt daartoe het volgende.
13. Eiseres wordt met de vastgestelde beperkingen niet in staat geacht haar werkzaamheden als receptioniste/telefoniste te verrichten. Uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 28 november 2005 blijkt dat verweerder thans de functies productiemedewerkster industrie, assistente consultatiebureau en lederbewerkster voor eiseres geschikt acht.
14. Ten aanzien van het aspect hand- en vingergebruik in rubriek IV (Dynamische handelingen) van de FML is de normaalwaarde aangegeven. De verzekeringsarts heeft daarbij evenwel als toelichting gegeven dat het langdurig krachtzetten, dan wel langdurig een pen vasthouden en schrijven niet mogelijk is. In vrijwel alle geduide functies komen bijzondere belastingen voor op het aspect hand- en vingergebruik. Zo wordt in de functie productiemedewerkster industrie de pengreep vereist voor het hanteren van kleine onderdelen en gereedschap en wordt in de functie lederbewerkster de pengreep vereist voor het met de vingers aandrukken bij gespen aanzetten. De motivering van de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 23 juni 2005 dat deze functies geschikt zijn voor eiseres, omdat daarin geen sprake is van veel schrijfwerk waardoor een pen langdurig moet worden vastgehouden, acht de rechtbank onvoldoende. Het is immers zeer wel mogelijk dat in de genoemde functies werkzaamheden moeten worden verricht die vergelijkbaar zijn met het langdurig vasthouden van een pen en een gelijke belasting voor handen en vingers betekenen.
15. Ten aanzien van het aspect knielen of hurken in rubriek IV van de FML heeft de verzekeringsarts de normaalwaarde aangegeven, maar als toelichting geschreven dat dit slechts heel incidenteel en met moeite mogelijk is, zij het dat eiseres wel kan buigen om iets op te rapen. Alle geduide functies kennen een belasting op het aspect knielen of hurken. Niettemin is in het door verweerder gehanteerde Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geen sprake van signaleringen op dit aspect. In zijn rapport van 23 juni 2005 heeft de bezwaararbeidsdeskundige aangegeven dat de reden hiervan is, dat de normaalfrequentie van knielen of hurken ongeveer 10 maal per uur bedraagt en de duur van de handeling onder normale omstandigheden vijf minuten kan bedragen. Aan die waarden komt de belasting in de geduide functies niet. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat in het CBBS zoals dit destijds is gehanteerd, geen signaleringen worden aangegeven indien de verzekeringsarts op een bepaald aspect een normaalwaarde met een toelichting op de FML heeft aangegeven, ook al kent dat aspect een belasting in een geduide functie. In het aangepaste CBBS, de zogenaamde tweede release - waarmee verweerder heeft beoogd de onvolkomenheden weg te nemen die de CRvB in zijn uitspraak van 9 november 2004 (onder meer USZ 2004/353) ten aanzien van het CBBS had geconstateerd – wordt in dergelijke gevallen wèl een signalering weergegeven. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 23 juni 2005 – op verzoek van de rechtbank – slechts aangegeven waarom de functie van assistente consultatiebureau een voor eiseres geschikte functie is, ondanks het feit dat deze functie een belasting kent op het punt van knielen of hurken. Daarbij heeft de bezwaararbeidsdeskundige zich beperkt tot het knielen of hurken in verband met het meten van peuters. Hij heeft niet gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden voor zover deze functie vereist dat geknield of gehurkt wordt in verband met het opruimen van speelgoed. Evenmin is gemotiveerd waarom de andere geduide functies geschikt zijn voor eiseres, ondanks het feit dat ook deze functies een belasting kennen op het aspect knielen of hurken. Ook om deze reden is de rechtbank er niet van overtuigd dat de geduide functies voor eiseres passend te achten zijn.
16. De rechtbank merkt ten slotte op dat in de functie lederbewerker tijdens 8 werkuren 15 maal ongeveer 5 kilogram achtereen moet worden getild. Op de FML is op het aspect “frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk (ongeveer 10 keer per minuut)” in hoofdstuk IV de normaalwaarde aangegeven. Dit betekent dat eiseres tijdens elk uur van de werkdag frequent voorwerpen van ruim 1 kilogram kan hanteren. De rechtbank leidt uit het resultaat functiebeoordeling dat verweerder de rechtbank bij brief van 29 november 2005 heeft toegezonden af, dat in ieder geval in het aangepaste CBBS op dit aspect een signalering voorkomt. De (bezwaar)arbeidsdeskundige heeft evenwel niet gemotiveerd waarom deze functie, ondanks de gesignaleerde mogelijke overschrijding, toch geschikt is voor eiseres. Nu het gewicht van het te tillen voorwerp fors meer bedraagt dan in de FML is aangegeven en het bovendien gaat om het 15 maal achtereen tillen, acht de rechtbank een toelichting noodzakelijk.
17. Nu het bestreden besluit niet berust op een afdoende arbeidskundige grondslag, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde motiveringsvereiste en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van door eiseres gemaakte proceskosten, nu van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van het Besluitproceskosten bestuursrecht geen sprake is. Wel zal de rechtbank bepalen dat het Uwv aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 37,00 zal vergoeden.
19. Ter voorlichting van eiseres merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit niet betekent dat eiseres op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit het voorafgaande blijkt dat de rechtbank een aantal beroepsgronden, met name met betrekking tot de medische beoordeling, ondubbelzinnig heeft verworpen. Indien eiseres zich niet kan verenigen met de verwerping van deze beroepsgronden en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan, zal zij, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep moeten instellen.
20. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 37,00.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als voorzitter en mr. A.W. Govers en mr. W.P.C.G. Derksen als leden in tegenwoordigheid van mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2006.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: