ECLI:NL:RBSHE:2006:AX8905

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
452007
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een overeenkomst in het kader van re-integratie en de vraag naar een arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 13 juni 2006, heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of de activiteiten van eiser, die betrokken was bij een re-integratieproject van gedaagde, als arbeid in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek kunnen worden gekwalificeerd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.P.E. Halfens, vorderde een voorschot op schadevergoeding wegens onrechtmatig ontslag. Gedaagde, een re-integratiebureau, werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Lauwen en voerde aan dat eiser zich niet aan de verplichtingen had gehouden die voortvloeiden uit de overeenkomst.

De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst tussen eiser en gedaagde niet kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. De activiteiten die eiser verrichtte, waren gericht op het verkrijgen van werk en niet op het verrichten van arbeid in de zin van de wet. De rechter stelde vast dat de essentie van de overeenkomst was om moeilijk bemiddelbare personen te begeleiden naar de arbeidsmarkt, wat wezenlijk verschilt van een arbeidsovereenkomst waarbij loon wordt betaald voor arbeid. Hierdoor kon de vordering van eiser niet worden toegewezen.

De kantonrechter besloot de vordering van eiser af te wijzen en compenseerde de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten droegen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van overeenkomsten in het kader van re-integratie en de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst kan worden aangenomen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : [nummer]
Rolnummer : 06-[nummer]
Uitspraak : 13 juni 2006
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Oss,
eiser,
gemachtigde: mr. R.P.E. Halfens (advocaat te Uden),
t e g e n :
[gedaagde],
gevestigd te Oss,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J. Lauwen (advocaat te Oss).
1. De procedure
Nadat een dag was bepaald voor de behandeling van deze zaak, heeft eiseres, verder te noemen "[eiser]", gedaagde, verder te noemen "[gedaagde]", doen dagvaarden.
De mondelinge behandeling heeft op 29 mei 2006 plaatsgevonden. [eiser] is bij die gelegenheid verschenen door zijn gemachtigde. [gedaagde] is verschenen door [naam], manager, en [naam], coach van [eiser], bijgestaan door mr. Ruijs namens haar gemachtigde. De gemachtigde van [gedaagde] heeft pleitaantekeningen gehanteerd die zij aan de kantonrechter en de wederpartij heeft overgelegd. Na gevoerd debat is vonnis bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1. In deze zaak doet zich het volgende voor.
[gedaagde] is als reïntegratiebureau betrokken bij het project Werkende Weg van de Gemeente Oss. Dit project houdt in dat moeilijk bemiddelbare uitkeringsgerechtigden en de [gedaagde] met elkaar een overeenkomst sluiten, waarin is bepaald dat de uitkeringsgerechtigde voor bepaalde tijd in dienst treedt van [gedaagde]. Voorts is bepaald dat de uitkeringsgerechtigde loon ontvangt. Zowel [gedaagde], als de uitkeringsgerechtigde zijn verplicht de overeenkomst aan te gaan. Het doel van het project is de uitkeringsgerechtigde weer aansluiting te laten krijgen op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden bestaan in het zoeken naar werk ("het werk is: zoeken naar werk"), waarvoor de uitkeringsgerechtigde begeleiding krijgt van een coach. Sinds kort kan [gedaagde] ook andere werkzaamheden laten verrichten. De coach bepaalt welke activiteiten en of werkzaamheden worden verricht. De uitkeringsgerechtigde die weigert een "dienstverband" met [gedaagde] aan te gaan, wordt 100 % gekort op zijn of haar uitkering. Ook de uitkering van degene aan wie het valt te verwijten dat het "dienstverband" eindigt, wordt volledig gekort.
2.2 [eiser] is op 1 juli 2005 een overeenkomst voor bepaalde tijd aangegaan met [gedaagde]. Deze overeenkomst is met ingang van 1 september 2005 met tien maanden verlengd. [gedaagde] heeft [eiser] op 16 november 2005 meegedeeld dat hij op staande voet is ontslagen vanwege werkweigering en het onvoldoende meewerken aan reguliere arbeid. De gemeente Oss heeft daarop vanwege verwijtbare werkloosheid zijn uitkering gedurende drie maanden 100% gekort. In februari 2006 heeft [eiser] geweigerd een nieuwe overeenkomst met [gedaagde] aan te gaan, waarna de gemeente hem heeft bestraft met een weigering van zijn uitkering gedurende zes maanden.
2.3 [eiser] vordert - zakelijk weergegeven - dat de kantonrechter bij wege van voorziening ex artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een voorschot op een schadevergoeding vanwege onrechtmatig verleend ontslag van een bedrag van 1.250,00 euro netto.
[eiser] legt daaraan, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.
[eiser] heeft van [gedaagde] onvoldoende begeleiding gehad bij het vinden van werk. Om die reden is [eiser] gedemotiveerd geraakt. Hij heeft niet begrepen dat hem ernstige toerekenbare verwijten werden gemaakt, omdat hij de Nederlandse taal niet voldoende machtig is. Hij heeft niet begrepen dat zijn gedrag tot ontslag op staande voet zou kunnen leiden. Hij heeft nimmer een (schriftelijke) waarschuwing ontvangen. Er is geen sprake van een dringende reden, en daarom is het ontslag onrechtmatig verleend en is [gedaagde] schadeplichtig.
2.4. [gedaagde] heeft hiertegen het volgende tot verweer aangevoerd.
De verplichtingen van een werknemer staan omschreven in het directiereglement en [eiser] heeft zich niet aan die verplichtingen gehouden. [eiser] heeft verschillende keren werk geweigerd en [gedaagde] heeft [eiser] gewezen op het feit dat een volgende werkweigering zou leiden tot een ontslag op staande voet. In augustus 2005 is [eiser] ook nog een periode ongeoorloofd afwezig geweest waarop een loonsanctie is getroffen hetgeen hem ook schriftelijk is meegedeeld. [gedaagde] heeft [eiser] na zijn weigering om op 17 november 2005 bij Vitelco aan de slag te gaan, op staande voet ontslagen en het gegeven ontslag per brief bevestigd.
[eiser] is voorafgaand aan het ontslag gewaarschuwd en gewezen op de consequenties van een ontslag op staande voet, te weten dat hij 100 % gekort zou worden op zijn uitkering. De coach heeft nooit de indruk gekregen dat [eiser] het Nederlands onvoldoende beheerst en dat hij hem niet begreep. Betwist wordt dat onvoldoende begeleiding is gegeven.
Gelet op deze omstandigheden is het ontslag terecht gegeven.
2.5. Op hetgeen partijen over en weer nog hebben aangevoerd zal hierna, voor zover zakelijk van belang, worden teruggekomen.
3. De beoordeling
3.1 In de onderhavige procedure, strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening, dient de vordering slechts te worden toegewezen indien met een redelijke mate van zekerheid kan worden aangenomen dat de kantonrechter een overeenkomstige vordering in de bodemprocedure zal toewijzen. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
3.2. Voor de beoordeling van de vordering is van belang of de overeenkomst die partijen hebben gesloten en die zij beiden betitelen als een arbeidsovereenkomst als zodanig kan worden gekwalificeerd. [gedaagde] heeft in dit verband desgevraagd aangevoerd dat het solliciteren de arbeid is, dat er sprake is van een gezagsverhouding waar de aanwijzingen van de coach dienen te worden opgevolgd, en er loon wordt betaald. De overeenkomst is bovendien voor een zekere tijd aangegaan. Mevrouw [naam] heeft in aanvulling nog gesteld dat de bedoeling van de overeenkomst en de wijze van uitvoering is, dat degenen die moeilijk bemiddelbaar zijn weer in een arbeidsritme worden gebracht, doordat de aanwezigheid op het centrum wordt geëist en zij weer wennen aan een situatie waarin men zich dient ziek te melden en vakantiedagen dient op te nemen; een situatie waarin zij op een aantal verplichtingen kunnen worden aangesproken.
3.3 De kantonrechter stelt vast dat de essentie van de tussen partijen gesloten overeenkomst is, dat de personen die moeilijk bemiddelbaar blijken te zijn op de arbeidsmarkt worden begeleid naar en getraind in het vinden van arbeid waardoor zij uiteindelijk niet meer op een uitkering zijn aangewezen. Dit is wezenlijk iets anders dan een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt voor de ander tegen betaling van loon arbeid te verrichten. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat de door [eiser] verrichte activiteiten niet als arbeid in de zin van artikel 7:610 BW kunnen worden aangemerkt. De overeenkomst tot het verrichten van deze activiteiten kan dan ook naar voorlopig oordeel niet als een arbeidsovereenkomst gelden. Nu aan de vorderingen de stelling ten grondslag is gelegd dat sprake is van een onregelmatige opzegging van een arbeidsovereenkomst, dient de vordering te worden afgewezen.
3.4. Gelet op de aard van het geschil en de beslissing en de aard van de tussen partijen bestaande rechtsverhouding, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
4. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
wijst de vordering van [eiser] af;
compenseert de kosten van het geding in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door mr. M.H. Kobussen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.