RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2007
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. H.S.P. Stuiver,
het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch,
verweerder.
Procesverloop
In een besluit van 4 mei 2005 heeft verweerder aan eiser wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van schriftelijke berisping en een voorwaardelijke geldboete van € 300,00 opgelegd.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 9 november 2005 ongegrond verklaard. Namens eiser is tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld.
Het geding is behandeld op de zitting van 23 november 2006, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. E. Weijer, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. G.J.F. van der Donk en [medewerker personeelsmanagement verweerder].
Overwegingen
1. In dit geding moet de vraag worden beantwoord of het besluit van 9 november 2005 stand kan houden.
2. De rechtbank gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiser is bij verweerder werkzaam als [functie] op de afdeling [...]. Voor zijn werk maakt hij veel kilometers met zijn auto. Eiser levert al jaren op basis van een op zijn eigen laptop vervaardigde declaratieformulier zijn reiskostendeclaraties in bij verweerder. Tot en met 2004 kreeg eiser een kilometervergoeding van € 0,36 per kilometer. Verweerder heeft vervolgens in het nieuwe vervoerplan 2005 de kilometervergoeding verlaagd van € 0,36 naar € 0,28 per kilometer. Eiser heeft met circa zestig collega’s bezwaar gemaakt tegen deze verlaging. De kilometervergoeding bleef echter vastgesteld op € 0,28. Begin 2005 heeft een medewerker van de afdeling Personeelsbeheer geconstateerd dat de door eiser ingediende declaraties over de weken 1 tot en met 9 van 2005 onjuist waren. Gebleken is dat eiser over die periode op zijn zelf vervaardigde declaratieformulieren de oude kilometervergoeding van € 0,36 had gedeclareerd in plaats van de nieuwe kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer. Tijdens een gesprek op 11 april 2005, waarvan geen verslag is gemaakt, is eiser met deze onjuiste opgave geconfronteerd.
4. Op 12 april 2005 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om hem wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van schriftelijke berisping evenals een voorwaardelijke geldboete van € 300,00 op te leggen. Hierop heeft eiser op 19 april 2005 zijn zienswijze schriftelijk kenbaar gemaakt.
5. In het besluit van 4 mei 2005 heeft verweerder besloten om de voornoemde voorgenomen disciplinaire straf ook op te leggen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 juli 2005 bezwaar gemaakt. Eiser heeft op 29 september 2005 zijn bezwaar mondeling toegelicht ten overstaan van een hoorcommissie. In het besluit van 9 november 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
6. Verweerder stelt zich in het besluit van 9 november 2005 op het standpunt dat eiser kan worden verweten dat hij niet op de juiste wijze heeft gedeclareerd. Verweerder stelt in het besluit het niet erg aannemelijk te achten dat eiser nou net niet de meest essentiële en omstreden wijziging heeft doorgevoerd op zijn eigen formulier, vooral omdat hij één van de bezwaarmakers tegen de kilometerverhoging was. Volgens verweerder heeft eiser verder door gebruik te maken van zelf gemaakte declaratieformulieren en niet van het voorgeschreven standaardformulier dat op Intranet is opgenomen, het risico genomen dat hij niet alle wijzigingen op correcte wijze heeft verwerkt. Verweerder meent dan ook dat eiser kan worden aangerekend dat hij het kilometerbedrag niet heeft aangepast. Deze verwijten kunnen in de optiek van verweerder worden gekwalificeerd als plichtsverzuim in de zin van artikel 16:1:1 van de Rechtspositieregeling. Verweerder meent dat er sprake is van het doen of het nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
7. In beroep voert eiser een aantal formele gronden aan. Hij stelt dat het besluit van 9 november 2005 niet rechtsgeldig is, omdat het niet is ondertekend door of namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch. Verder brengt eiser naar voren dat van de hoorzitting conform artikel 27:1:6, eerste lid, van de Rechtspositieregeling gemeente ’s-Hertogenbosch een bandopname is gemaakt, terwijl artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorschrijft dat van het horen een (schriftelijk) verslag moet worden gemaakt. Eiser meent dan ook dat de rechtspositieregeling van de gemeente op dat punt in strijd is met de geschreven en ongeschreven rechtsregels.
8. Verder wijst eiser erop dat de adviescommissie heeft verzuimd haar oordeel over het bezwaar kenbaar te maken middels een conceptbesluit, waardoor niet is voldaan aan het zorgvuldigheidsvereiste. Daarenboven blijkt uit het bestreden besluit niet dat verweerder bij zijn beslissing rekening heeft gehouden met het advies van de adviescommissie. Verweerder heeft eveneens verzuimd het advies, zo er al een advies zou zijn gegeven, aan eiser toe te zenden, zodat voor eiser niet valt te controleren of de gemeente bedoeld advies heeft gevolgd. De rechtbank overweegt als volgt.
9. De stelling van eiser dat het bestreden besluit niet rechtsgeldig is, omdat dit besluit niet is ondertekend door of namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, kan niet worden gevolgd. Zo heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bij uitspraak van 30 juni 2004 (RSV 2004/284) overwogen dat een handtekening geen wettelijk vereiste is voor de rechtsgeldigheid van een besluit. Daar komt bij dat de begeleidende brief bij dit besluit wel is voorzien van de handtekening van de gemeentesecretaris en gesteld noch gebleken is dat eiser door het ontbreken van een handtekening onder het besluit zelf is benadeeld of in verwarring is gebracht.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat aan eiser kan worden toegegeven dat artikel 7:7 van de Awb vereist dat van de hoorzitting een schriftelijk verslag wordt gemaakt. Desgevraagd hebben de gemachtigden van verweerder ter zitting verklaard dat uit efficiencyoverwegingen standaard een bandopname wordt gemaakt van de hoorzitting en dat alleen in die gevallen waarin vervolgens beroep wordt ingesteld, de bandopname in een verslag wordt uitgewerkt. De rechtbank constateert dat verweerder in het onderhavige geval in beroep een verslag van de hoorzitting heeft ingezonden. Evenals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 12 juni 1997 (LJN: ZF2796) is de rechtbank van oordeel dat het eerst na de hoorzitting en na het bestreden besluit toezenden van het verslag van de hoorzitting niet strijdig is met artikel 7:7 van de Awb. Gelet op de betekenis van de hoorzitting in het kader van de besluitvorming in de bezwaarfase ligt het echter voor de hand dat het verslag van de hoorzitting uiterlijk gelijktijdig met het bestreden besluit aan belanghebbenden wordt toegezonden. Indien het verslag van de hoorzitting voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit aan belanghebbenden wordt toegezonden, wordt hun daarmee de mogelijkheid geboden aan het desbetreffende bestuursorgaan kenbaar te maken of het verslag een juiste weergave van de hoorzitting bevat. Uit het oogpunt van een zorgvuldige voorbereiding zal dat veelal ook de voorkeur genieten. Dit betekent in het onderhavige geval dat eiser kan worden toegegeven dat verweerder, door eerst na het nemen van het bestreden besluit van de hoorzitting het verslag toe te zenden, niet zorgvuldig heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat hierin echter geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit, nu niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn processuele belangen is geschaad. Hierbij is in de eerste plaats in aanmerking genomen dat het eiser vrijstond om de bandopname van de hoorzitting te beluisteren. Verder heeft eiser op de zitting verklaard dat hij in het bestreden besluit geen dingen mist die wel in het verslag staan.
11. De rechtbank deelt verder niet de kritiek die eiser heeft op de werkwijze van de hoorcommissie voor wat betreft het niet toezenden van haar conceptbeslissing. Daarbij is van belang dat de hoorcommissie niet hetzelfde is als een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb. Blijkens artikel 27:1:8 van de Rechtspositieregeling gemeente ’s-Hertogenbosch maakt de commissie haar oordeel in de vorm van een conceptbesluit aan het college kenbaar. De op de zaak betrekking hebbende stukken worden voor het college ter inzage gelegd. Van het minderheidsstandpunt wordt bij het college melding gemaakt, indien de minderheid dat verlangt. Het college neemt vervolgens de beslissing op bezwaar. Als de beslissing op bezwaar afwijkt van het conceptbesluit, wordt in de beslissing door het college de reden hiervoor vermeld en wordt het conceptbesluit met de beslissing op bezwaar meegezonden.
Zowel in het verweerschrift als op de zitting is namens verweerder naar voren gebracht dat het college het conceptbesluit van de commissie heeft overgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze mededelingen te twijfelen. Om die reden bestond er op basis van voormelde Rechtspositieregeling voor verweerder geen aanleiding om hierover iets op te nemen in het bestreden besluit. Evenmin was er om die reden aanleiding voor de commissie dan wel voor verweerder om eiser de conceptbeslissing te doen toekomen. De rechtbank ziet verder in de door de hoorcommissie en verweerder gevolgde weg, welke conform het bepaalde in artikel 27:1:8 van de Rechtspositieregeling is, geen strijd met de Awb.
12. Over het inhoudelijke beroep overweegt de rechtbank het volgende.
13. Met betrekking tot de door verweerder aan eiser opgelegde disciplinaire straffen is de rechtbank uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat eiser er met name moeite mee heeft dat verweerder hem niet langer vertrouwt en eiser ervan verdenkt opzettelijk verkeerde declaratieformulieren te hebben ingeleverd, omdat hij destijds bezwaar heeft gemaakt tegen de verlaging van de kilometervergoeding. Eiser meent verder dat verweerder hem nu straft vanwege de omstandigheid dat verweerder hem ziet als één van de aanjagers van het toentertijd gemaakte bezwaar. Eiser voelt zich daarin gesteund door een schriftelijke verklaring van mevrouw Almekinders, het voormalig afdelingshoofd van eiser, van 29 september 2006. Hierin geeft dat zij aan dat zij van mening is dat de fout eiser te zwaar wordt aangerekend door verweerder en dat dit wellicht komt omdat eiser als één van de aanjagers kan worden beschouwd van het bezwaar dat door diverse ambtenaren is gemaakt tegen de verlaging van de kilometervergoeding.
14. De gemachtigden van verweerder hebben in reactie hierop tijdens de zitting opgemerkt dat eiser voor wat betreft het onjuist invullen van de declaratieformulieren geen opzet wordt verweten. Verweerders gemachtigde heeft deze stelling onderstreept door erop te wijzen dat verweerder het onverenigbaar zou achten om een functionaris die de functie van opsporingsambtenaar vervult, te handhaven als er wél het idee zou zijn dat deze functionaris niet betrouwbaar zou zijn. Gelet op de nadere toelichting van verweerders gemachtigde op de zitting komt vast te staan dat een gebrek aan vertrouwen niet (meer) speelt aan de kant van verweerder. Verweerder heeft nog immer vertrouwen in eiser.
15. De reden waarom verweerder eiser toch disciplinair heeft gestraft, is volgens de gemachtigde van verweerder gelegen in het feit dat eiser bleef volhouden dat hij zijn eigen formulier mocht gebruiken en dat hij niet verplicht was het formulier van Intranet te gebruiken. Vanwege die volharding is verweerder overgegaan tot een berisping en een voorwaardelijke geldboete. Dit om het gebruik door eiser van de formulieren op Intranet kracht bij te zetten. In samenspraak met de gemachtigden van verweerder heeft de rechtbank om die reden op de zitting besloten niet nader te onderzoeken of eiser bij het aanpassen van zijn formulier al dan niet opzettelijk heeft gehandeld toen hij een aanpassing van de kilometervergoeding achterwege liet.
16. Bij haar beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank van deze nadere motivering door de gemachtigde van verweerder uit. De rechtbank constateert vervolgens dat deze motivering om eiser disciplinair te straffen niet valt terug te lezen in het besluit van 9 november 2005 en evenmin in het primaire besluit en de voornemenbrief. Het besluit van 9 november 2005 gaat er juist vanuit dat - kort gezegd - het niet aannemelijk is dat eiser was vergeten om het kilometerbedrag aan te passen en dat hij door het gebruik maken van de eigen formulieren het risico heeft genomen dat er fouten zouden gaan optreden. De rechtbank leest in het besluit van 9 november 2005 niet terug dat verweerder de straf oplegde omdat eiser maar bleef volharden in het gebruik van zijn eigen formulier. Daarmee komt voor de rechtbank vast te staan dat het besluit niet juist gemotiveerd is geweest. De rechtbank wijst erop dat eisers handelwijze bij een juiste motivering mogelijkerwijs anders zou zijn geweest. Of concreter: als verweerder in een gesprek met eiser (of desnoods: in een besluit) duidelijk en onomwonden zou hebben kenbaar gemaakt dat een disciplinaire straf zou volgen als eiser niet zou overgaan tot het gebruik van het formulier van Intranet, is het niet denkbeeldig dat eiser zich daarbij zou hebben neergelegd. Nu zijn de door eiser gevoerde procedures met name erop gericht geweest om te bestrijden dat er sprake is geweest van opzet en is het accent niet gericht geweest op het al dan niet vasthouden aan het eigen formulier. Deze overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat het besluit van 9 november 2005 voor vernietiging in aanmerking komt. Overigens wil de rechtbank er wél op wijzen dat verweerder heeft mogen verlangen dat eiser het formulier van Intranet gebruikt. Dit niet alleen omdat dat gebruik is voorgeschreven, maar met name om vergissingen zoals nu zijn opgetreden te voorkomen.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente 's-Hertogenbosch aan eiser het door hem gestorte griffierecht van € 37,00 dient te worden vergoed.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast de gemeente 's-Hertogenbosch aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht van € 37,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de gemeente 's-Hertogenbosch aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. A.J. Schaap als rechter en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Smulders als griffier op 5 januari 2007.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.