ECLI:NL:RBSHE:2007:AZ9220

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/826698-06
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeval tussen vrachtauto en fietsster met dodelijke afloop

Op 26 februari 2007 heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeluk. Het ongeval vond plaats op 27 oktober 2005 te Eindhoven, waar de verdachte als bestuurder van een vrachtauto een fietsster aanreed, die als gevolg van de aanrijding overleed. De verdachte voerde als verweer aan dat hij de fietsster niet in zijn spiegels had kunnen zien omdat zij zich in de dode hoek bevond. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de verdachte de fietsster bij voldoende zorgvuldig spiegelen op geen enkel moment had kunnen zien tijdens de rit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos had gedragen door niet voldoende op te letten en niet tijdig te reageren op de aanwezigheid van de fietsster. De rechtbank verklaarde het tenlastegelegde bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden. De rechtbank legde een werkstraf op van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/826698-06
Uitspraakdatum: 26 februari 2007
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 september 2006 en 12 februari 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 augustus 2006.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2005 te Eindhoven als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende
over de weg, de Genovalaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk
geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl de trottoirspiegel en/of de gezichtsveldverbeterende spiegel (zgn.
Doblispiegel) van de door verdachte bestuurde vrachtauto, niet zodanig
was/waren afgesteld dat daarmee het wettelijke vereiste gezichtsveld, zoals
bepaald in (de) artikel(en) 5.3.45 en/of 5.3.45a van het Voertuigreglement,
van deze spiegel(s) werd gehaald,
vanaf de Genovalaan rechtsaf de toerit van het parkeerterrein van het
Winkelcentrum Woensel Zuid in te slaan/op te rijden en/of (daarbij) een rechts
naast zijn vrachtauto rijdende fietsster [slachtoffer] niet, althans niet tijdig
op te merken en/of (vervolgens) [slachtoffer] niet voor te laten gaan en/of
niet, althans niet tijdig met zijn vrachtauto voor [slachtoffer] uit te
wijken, tengevolge waarvan er een botsing/aanrijding is ontstaan tussen de
door verdachte bestuurde vrachtauto en voornoemde fietsster [slachtoffer],
waardoor voornoemde [slachtoffer] en/of haar ongeboren vrucht werd(en) gedood;
(Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 oktober 2005 te Eindhoven als bestuurder van een
voertuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Genovalaan,
terwijl de trottoirspiegel en/of de gezichtsveldverbeterende spiegel (zgn.
Doblispiegel) van de door verdachte bestuurde vrachtauto, niet zodanig
was/waren afgesteld dat daarmee het wettelijke vereiste gezichtsveld zoals
bepaald in (de) artikel(en) 5.3.45 en/of 5.3.45a van het Voertuigreglement van
deze spiegel(s) werd gehaald,
vanaf de Genovalaan rechtsaf de toerit van het parkeerterrein van het
Winkelcentrum Woensel Zuid is ingeslagen en/of is ingereden en/of (daarbij)
een rechts naast zijn vrachtauto rijdende fietsster [slachtoffer] niet, althans
niet tijdig heeft opgemerkt en/of (vervolgens) [slachtoffer] niet voor heeft
laten gaan en/of niet, althans niet tijdig met zijn vrachtauto voor [slachtoffer] is uitgeweken, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg
werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg
werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Overweging betreffende het verzoek van de raadsman om een reconstructie
De verdediging heeft de rechtbank verzocht het onderzoek nogmaals aan te houden teneinde een schouw en reconstructie (met video opname) van en op de plaats van het ongeval te doen plaatsvinden. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat dit naar haar oordeel niet noodzakelijk is. De rechtbank acht zich op grond van de zich in het dossier bevindende stukken, alsmede op basis van hetgeen op het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen voldoende voorgelicht over de situatie ter plekke en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden. Ook met betrekking tot de door de verdediging opgeworpen bezwaren tegen het justitiële onderzoek waaruit zou blijken dat de spiegels niet goed afgesteld zouden zijn geweest acht de rechtbank een reconstructie niet noodzakelijk. Zoals in de navolgende overweging wordt aangegeven zal de rechtbank het door de verdediging aangevochten onderzoek niet voor het bewijs gebruiken. De rechtbank gaat daarentegen voor wat betreft de stand van de spiegels uit van de meermaals herhaalde verklaring van de verdachte dat de spiegels voor hem juist waren afgesteld.
Overweging ten aanzien van de bewezenverklaring
Als onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat hij zou hebben gereden terwijl de afstelling van de trottoirspiegel en/of de gezichtsveldverbeterende spiegel van de door hem bestuurde vrachtauto niet voldeed aan de wettelijke regels. Van deze onjuiste afstelling van de spiegels wordt ook melding gemaakt in het proces verbaal Verkeersongevals analyse. De verdachte heeft echter van meet af aan verklaard dat zijn spiegels (met inbegrip van de achteruitkijkspiegel) wel goed stonden afgesteld. Teneinde meer duidelijkheid op dit punt te verkrijgen is het onderzoek ter terechtzitting van 13 september 2006 op verzoek van de verdediging geschorst, met de opdracht aan de officier van justitie nader onderzoek te laten verrichten betreffende onder andere de stand van de spiegels ten tijde van het ongeval en de zitpositie van verdachte in relatie tot het zicht in die spiegels. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een aanvullend, op ambtseed opgemaakt procesverbaal, dat aan het dossier is toegevoegd. Hierbij blijven de twee verbalisanten bij hun oorspronkelijke conclusie die, voor zover op dit punt van belang, inhield dat de spiegels niet optimaal waren afgesteld omdat in twee van die spiegels een groot gedeelte van de vrachtauto zelf zichtbaar was. Tevens werd door hen vastgesteld dat de dode hoek groter was dan wettelijk toegestaan. Van dit zichtveld via de spiegels, zoals waargenomen door de verbalisanten, waren al foto's gemaakt die deel uit maken van het proces verbaal Verkeersongevals analyse.
Ter zitting heeft verdachte nog eens aangegeven het niet eens te zijn met de conclusies van de verbalisanten en heeft hij ook nadrukkelijk gesteld dat het zichtveld op de foto's niet overeenkomt
met zijn eigen zicht destijds vanuit de cabine van zijn vrachtwagen.
De bevindingen betreffende de stand van de spiegels, zoals neergelegd in het proces verbaal Verkeersongevals analyse en het aanvullend proces verbaal, acht de rechtbank onbetrouwbaar zodat zij niet als wettig bewijsmiddel kunnen worden aangemerkt en gebruikt. De rechtbank komt tot deze vaststelling op grond van de, in het aanvullend proces verbaal weergegeven, wijze waarop het onderzoek door hen is uitgevoerd. Uit het aanvullend proces verbaal blijkt dat de stand van de spiegels als volgt is gecontroleerd. Verbalisant Brouwer nam plaats op de bestuurderszitplaats terwijl verbalisant Coppens zich rechts naast het voertuig bevond. Door verbalisant Brouwer werd aangegeven wat het gezichtsveld op grondniveau was in de beschikbare spiegels terwijl dit op straat werd uitgezet door verbalisant Coppens. Uit het aanvullend proces verbaal blijkt voorts dat verbalisant Brouwer een lichaamslengte heeft van 178 cm en dat met een eventuele afwijking met de lichaamslengte van de bestuurder geen rekening is gehouden. Voorts wordt aangegeven dat verbalisant Brouwer tijdens de gezichtsveld metingen statisch op de stoel van de bestuurder heeft gezeten met de rug tegen de rugleuning. De onbetrouwbaarheid van deze waarnemingen volgt naar het oordeel van de rechtbank in de eerste plaats uit het feit dat er geen rekening gehouden is met de lichaamslengte van de bestuurder. Desgevraagd heeft de verdachte ter zitting aangegeven dat hij een meter negentig (190 cm) lang is. Het is algemeen bekend dat een verschil van 12 cm lengte van de ene bestuurder ten opzichte van de ander leidt tot verschillen in waarneming via de spiegels die mede betrekking hebben op het gezichtsveld. Deze onnauwkeurigheid wordt mogelijk nog versterkt door het feit dat de hoogte van de luchtgeveerde bestuurdersstoel varieert naargelang de motor van de vrachtwagen in werking is (hoger) of niet (lager). In het proces-verbaal is niet vermeld of de bedoelde metingen zijn verricht met lopende of stilstaande motor.
Op grond van het bovenstaande kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte heeft gereden terwijl de afstelling van de in de tenlastelegging genoemde spiegels niet voldeed aan de wettelijke regels zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel wordt vrijgesproken.
Nadere bewijsoverweging
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat verdachte geen schuld (in de zin van art. 6 WvW) zou hebben aan het ongeval nu verdachte voldoende voorzichtig, en met in achtneming van de geldende verkeersregels en gebruikelijk gedragsregels zou hebben gereden.
De rechtbank verwerpt dit verweer als volgt.
De verdachte heeft ter zitting nog eens aangegeven dat hij, voordat hij rechtsaf sloeg, op het naast zijn rijbaan gelegen fietspad twee fietsers voor het stoplicht zag staan. Verdachte is toen het stoplicht voor hem op groen sprong rechts af geslagen in de richting van het bedrijventerrein. Tijdens het nemen van de bocht zag hij nog net dat hij werd ingehaald door een fietser (de man van het slachtoffer) die hem rechts passeerde. Volgens zijn verklaring schrok de verdachte hiervan, heeft hij geremd maar de auto wel rollend gehouden. Daarbij heeft hij 'gespiegeld'. Verdachte is vervolgens doorgegaan met het nemen van de bocht. Kort daarop volgde, nog in diezelfde bocht, de noodlottige aanrijding met de tweede fietser.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte, nadat hij de man in de bocht ternauwernood had waargenomen en had geremd, alvorens verder te rijden zich er beter van moeten vergewissen dat hij dit kon doen zonder gevaar voor eventuele andere, zich naast zijn voertuig bevindende, weggebruikers.
Ook het verweer dat verdachte het slachtoffer niet in zijn spiegels heeft kunnen zien omdat zij zich in de zogeheten dode hoek bevond wordt verworpen. De rechtbank sluit niet uit dat het slachtoffer zich op enig moment in een dode hoek bevond. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat verdachte het slachtoffer bij voldoende zorgvuldig spiegelen op geen enkele moment tijdens de door hem afgelegde weg vanuit het kruispunt tot aan de plaats waar het slachtoffer is aangereden heeft kunnen zien. Het slachtoffer zou zich dan voortdurend in de dode hoek hebben moeten bevinden. Verdachte heeft bovendien niet alleen het slachtoffer niet gezien, maar hij heeft ook haar echtgenoot pas op een laat moment opgemerkt.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 27 oktober 2005 te Eindhoven als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmede rijdende
over de weg, de Genovevalaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
vanaf de Genovevalaan rechtsaf de toerit van het parkeerterrein van het
Winkelcentrum Woensel Zuid in te slaan en daarbij een rechts
naast zijn vrachtauto rijdende fietsster [slachtoffer] niet
op te merken en niet voor [slachtoffer] uit te
wijken, tengevolge waarvan er een aanrijding is ontstaan tussen de
door verdachte bestuurde vrachtauto en voornoemde fietsster [slachtoffer],
waardoor voornoemde [slachtoffer] werd gedood.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 91;
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 178, 179.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de omstandigheid
dat verdachte voor de uitoefening van zijn beroep afhankelijk is van zijn rijbewijs.
Met betrekking tot de op te leggen ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal de rechtbank bepalen dat die bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
primair
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. primair:
Werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
T.a.v. primair:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. M.H. Kobussen en mr. F.P.E. Wiemans, leden,
in tegenwoordigheid van L.D. Wittenberg, griffier
en is uitgesproken op 26 februari 2007.