Uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/489
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2007
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. C.J. Driessen,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden,
verweerder,
gemachtigde H.J.M. Marcus.
Procesverloop
Op 16 februari 2005 heeft eiser verweerder verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom, die hem is opgelegd bij besluit van 18 oktober 2004.
Op 2 juli 2005 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen verweerders weigering eisers verzoek in te willigen, dan wel tegen het niet tijdig beslissen op eisers verzoek.
Bij besluit van 12 juli 2005 heeft verweerder eisers verzoek afgewezen.
Bij brief van 11 augustus 2005 heeft eiser medegedeeld dat het bezwaar van 2 juli 2005 gelezen dient te worden als bezwaar tegen het besluit van 12 juli 2005. Dit bezwaar is door verweerder bij besluit van 12 december 2005 ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiser bij brief van 24 januari 2006 beroep ingesteld bij deze rechtbank. De zaak is behandeld ter zitting van 10 januari 2007, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn medegemachtigde F.P.A.C. van Zeeland. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of verweerder bij bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft geweigerd de begunstigingstermijn van de aan eiser opgelegde last onder dwangsom te verlengen.
2. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Verweerder heeft eiser bij besluit van 18 oktober 2004, verzonden 21 oktober 2004, gelast om de zonder bouwvergunning op het perceel [weg] sectie [...] nr. [...] te [woonplaats] geplaatste bouwkeet te verwijderen binnen vier maanden na de verzenddatum van dit besluit, zulks op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag(deel), met een maximum van € 5000,00 aan verbeurde dwangsommen. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij brief van 16 februari 2005 heeft eiser aan verweerder verzocht de begunstigingstermijn met één maand te verlengen nu hij bezig is de bouwkeet te verkopen. Nadat zijdens verweerder op 4 april 2005 is vastgesteld dat de bouwkeet niet is verwijderd, heeft verweerder de verbeurde dwangsommen ingevorderd en eiser vervolgens gesommeerd tot betaling over te gaan.
Bij besluit van 12 juli 2005 weigert verweerder eisers verzoek in te willigen.
4. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan, dient de rechtbank zich eerst te buigen over de vraag of het besluit van 12 juli 2005 aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb).
5. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het besluit van 12 juli 2005 géén besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Niet gezegd kan worden dat het besluit tot weigering de begunstigingstermijn te verlengen gericht is op rechtsgevolg, nu het geen wijziging brengt in de bestaande rechtsverhouding tussen eiser en verweerder.
7. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte eiser ontvankelijk heeft gebracht in zijn bezwaar, zodat het beroep gegrond is en het bestreden besluit vernietigd dient te worden.
8. Nu rechtens slechts één beslissing mogelijk is zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien, als hierna te bepalen.
9. De rechtbank acht, gelet op bovenstaande, termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
10. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Uden aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 138,00 dient te worden vergoed.
11. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eiser alsnog niet ontvankelijk;
- gelast de gemeente Uden aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 138,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de gemeente Uden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen als rechter in tegenwoordigheid van mr.A.A. Autar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2007.