ECLI:NL:RBSHE:2007:BA0542

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
485794
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en vertrouwensbreuk

In deze zaak verzoekt de werkgeefster de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werkneemster vanwege disfunctioneren. De werkgeefster stelt dat zij er alles aan heeft gedaan om de werkneemster binnen de organisatie te houden, maar dat er al vroegtijdig signalen waren dat de werkneemster niet goed functioneerde. De kantonrechter constateert echter dat de werkgeefster al in een vroeg stadium heeft aangegeven de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen, wat de beoordeling van de latere gebeurtenissen beïnvloedt. De werkneemster, die sinds 1 mei 2002 in dienst was, heeft in de afgelopen jaren verschillende periodes van arbeidsongeschiktheid gekend, wat ook een rol speelt in de beoordeling van haar functioneren.

De werkgeefster voert aan dat er sprake is van gewichtige redenen voor ontbinding, zowel op basis van dringende redenen als op basis van gewijzigde omstandigheden. De kantonrechter oordeelt dat de werkgeefster onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een dringende reden voor ontbinding. Beide partijen zijn het er echter over eens dat de vertrouwensbasis is beschadigd, wat leidt tot de conclusie dat er gewichtige redenen zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter besluit de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 15 april 2007.

Daarnaast wordt de vraag behandeld of de werkneemster recht heeft op een vergoeding. De kantonrechter oordeelt dat de werkneemster recht heeft op een vergoeding van € 21.000 bruto, rekening houdend met de mate van verwijtbaarheid van beide partijen en de duur van het dienstverband. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De werkgeefster krijgt de gelegenheid om haar verzoek in te trekken voor 10 april 2007, anders wordt de ontbinding definitief.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : *
EJ verz. : *
Uitspraak : 15 maart 2007
in de zaak van:
WERKGEEFSTER.,
statutair gevestigd te ‘woonplaats’,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.J.G.A. van Gelder,
advocaat te Eindhoven,
t e g e n :
WERKNEEMSTER,
wonende te ‘woonplaats’,
verweerster,
gemachtigde: mw. mr. I.Titulaer,
advocaat te Eindhoven.
1. De procedure
Het op 2 januari 2007 ter griffie van de rechtbank, sector kanton, locatie
's-Hertogenbosch, ingekomen verzoekschrift strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, welke in het vervolg zullen worden aangeduid als "werkgeefster" en "werkneemster".
Zijdens Werkneemster is een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2007, bij welke gelegenheid partijen de zaak hebben doen bepleiten door hun gemachtigden. Na gevoerd debat is de beschikking bepaald op heden.
2. Inleiding
2.1. Tussen partijen bestaat een arbeidsovereenkomst. Werkneemster is sedert
1 mei 2002 in dienst van werkgeefster, aanvankelijk op basis van een uitzendovereenkomst en per 1 september 2002 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Werkneemster werkte laatstelijk als accountmanager tegen een bruto salaris (exclusief vakantiegeld en andere toeslagen) van [E] 2593,00 bruto per maand. Werkneemster is thans 30 jaar oud.
3. De beoordeling
3.1. Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met een van de opzegverboden van artikel 7:647, 648, 670 en 670a BW of met enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
3.2. Eind 2006 heeft werkgeefster, gelet op de door haar in het verzoekschrift uiteengezette omstandigheden, in combinatie met het gedrag dat werkneemster volgens haar de afgelopen jaren tentoon heeft gespreid, naast de klaarblijkelijke ongemotiveerdheid om wat van haar functie te maken, het vertrouwen in werkneemster opgezegd.
Volgens werkgeefster is er sprake van gewichtige redenen, primair op grond van een dringende reden, waarvan geen onverwijld gebruik is gemaakt, subsidiair op grond van gewijzigde omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7:685 BW, welke dienen te leiden tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn.
Ter terechtzitting is zijdens werkneemster aangevoerd dat zij aanvankelijk heeft gestreefd naar een continuering van het dienstverband, doch dat zij gaandeweg tot het inzicht is moeten komen dat de vertrouwensbasis tussen partijen dusdanig is beschadigd dat dient te worden gekomen tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
3.3 De aangevoerde dringende reden betreft de volgens werkgeefster hardnekkige weigering van werkneemster om werkgeversinstructies op te volgen. Werkgeefster doelt daarbij op de (korte) periode van eind november 2006 tot 13 december 2006, vanaf welke laatstgenoemde datum werkneemster door werkgeefster op non - actief is gesteld. Werkgeefster gaat daarbij echter voorbij aan de omstandigheid dat het hier betrof een periode waarin werkgeefster het vertrouwen in het functioneren van werkneemster reeds had opgezegd, enige beëindigingsvoorstellen had gedaan en het duidelijk was dat zijdens werkgeefster werd gestreefd naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In het licht van dergelijke omstandigheden dienen de door werkgeefster aangevoerde "werkweigeringen" op een andere wijze te worden bezien. Nu het voor werkneemster duidelijk diende te zijn dat zijdens werkgeefster naar een einde van de arbeidsovereenkomst werd gestreefd, konden de verzoeken van werkgeefster om andere werkzaamheden te gaan verrichten nauwelijks anders worden beoordeeld dan het haar bezig houden door werkgeefster tot het moment dat de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk zou zijn beëindigd. Het vervolgens niet, althans niet geheel opvolgen van de door werkgeefster gegeven instructies, kunnen werkneemster dan weliswaar nog misschien enigszins worden verweten, doch om in dat kader te spreken van een werkweigering gaat de kantonrechter te ver.
De werkweigering hield onder andere in dat werkneemster na verloop van tijd en nadat zij het gevoel had gekregen opdrachten te moeten uitvoeren die geen enkel verband hielden met haar functie als het opruimen van kasten, zich 's morgens niet op kantoor meldde maar gewoon klanten ging bezoeken zoals zij dat gewend was te doen.
Werkgeefster heeft betoogd dat de opdrachten die werkneemster diende uit te voeren ertoe dienden om werkneemster in staat te stellen haar administratie op orde te brengen zodat zij vanaf 1 januari 2007 weer gewoon haar functie zou kunnen uitoefenen. Werkgeefster heeft zulks noch aan werkneemster noch aan de kantonrechter aannemelijk kunnen maken. Hierbij speelt een rol dat voor een gedeelte van de functie van werkneemster inmiddels een ander was aangenomen, die thans de gehele functie van Werkneemster vervult. De kantonrechter acht het begrijpelijk dat de wijze waarop werkneemster 'onder curatele' is gesteld en het haar bij voorbeeld ineens niet meer werd toegestaan om op maandag van huis uit te werken zoals met haar was overeengekomen, er toe heeft bijgedragen dat werkneemster absoluut niet meer het idee had dat alles door werkgeefster is gedaan met goede bedoelingen om haar te helpen bij het goed kunnen gaan uitoefenen van haar functie. Naar het oordeel van de kantonrechter is zijdens werkgeefster dan ook onvoldoende in rechte aangetoond dat er sprake is van een dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
3.4 Nu beide partijen echter van oordeel zijn dat de vertrouwensbasis, nodig voor een vruchtbare continuering van het dienstverband, niet meer aanwezig is, dient te worden vastgesteld dat er sprake is van gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685, lid 2 BW, welke van dien aard zijn dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst na korte tijd behoort te eindigen.
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal daarom worden ingewilligd, met de bepaling dat de arbeidsovereenkomst zal eindigen per
15 april 2007.
3.5 Alsdan ligt de vraag voor of bij de uit te spreken ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan werkneemster een ten laste van werkgeefster komende vergoeding dient te worden toegekend. In dat kader is van belang de mate van verwijtbaarheid van ieder der partijen aan het ontstaan van eerdergenoemde vertrouwensbreuk.
Allereerst acht de kantonrechter daarbij van belang de stelling van werkgeefster dat werkneemster tot medio 2004 goed tot zeer goed heeft gefunctioneerd, waarbij ze in haar hoedanigheid van accountmanager zelfs een voorbeeld voor andere werknemers was.
Hierna, vanaf juli tot december 2004, was werkneemster vanwege zwangerschapsverlof afwezig.
Na haar terugkeer in december 2004 was het functioneren van werkneemster, aldus werkgeefster, wezenlijk anders dan voorheen. Er zouden ondermeer via de binnendienst van werkgeefster meermalen signalen van klanten zijn ontvangen aangaande het mindere functioneren van werkneemster. In november 2005 is werkneemster uitgevallen vanwege overspannenheid, welke arbeidsongeschikt-heidsperiode werd gevolgd door een nieuw zwangerschapsverlof. Eerst in mei 2006 is werkneemster teruggekeerd uit een periode van arbeidsongeschiktheid, zwangerschaps- en bevallingsverlof. Door werkgeefster wordt ter terechtzitting zelf aangevoerd dat zij van mening was dat werkneemster bij haar terugkeer op de werkvloer nog niet lekker in haar vel zat. Zij verklaart dat zij toen ook met werkneemster is overeengekomen dat zij vooralsnog minder zou werken dan waartoe de bedrijfsarts haar in staat achtte om zodoende geen druk op haar te leggen.
Het e-mail bericht van 12 mei 2006 van de heer A aan de heer B (productie 8 bij inleidend verzoekschrift) geeft duidelijk weer de toestand op het moment dat Werkneemster terugkeerde op de werkvloer. Dat er toen sprake was van teruglopende omzetten en een slechtere relatie tussen de klanten in dat rayon en Werkgeefster moge zo zijn, maar dat een en ander deels dan wel volledig aan Werkneemster zou zijn te verwijten is geenszins in rechte komen vast te staan. Zo is er ten aanzien van de omzetten geen vergelijkingsmateriaal aangedragen met betrekking tot de omzetten in andere rayons, terwijl ook de wijze waarop Werkneemster gedurende haar lange afwezigheid is vervangen een duidelijke rol kan hebben gespeeld.
In de plaats van werkneemster is er gedurende haar afwezigheid geen nieuwe (tijdelijke) medewerker aangetrokken, maar is het werk van werkneemster verdeeld over andere rayonmedewerkers en de medewerkers van de binnendienst. Van een optimale vervanging kan derhalve niet worden gesproken, hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter duidelijk (mede) zijn weerslag zal hebben gehad op de bereikte omzet in het rayon en de kontakten tussen klanten binnen dat rayon en werkgeefster.
Dat er sprake was van disfunctioneren door werkneemster is niet komen vast te staan.
3.6 Uiteindelijk is naar de stelling van werkgeefster het gedrag van Werkneemster tijdens de woonbeurs in Amsterdam in september 2006 de druppel geweest om het vertrouwen in werkneemster op te zeggen. Werkneemster erkent dat zij deze woonbeurs op een avond niet voortijdig had dienen te verlaten en zij heeft daarvoor ook haar excuses aangeboden aan werkgeefster.
Het is echter evident dat zijdens werkgeefster direct daarop nog slechts is gestreefd naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst -zie het schrijven van werkgeefster aan werkneemster van 11 oktober 2006- zodat hetgeen zich nadien nog tussen partijen heeft afgespeeld niet als oorzaak voor de vertrouwensbreuk dient te worden gezien.
Verwezen wordt ook naar hetgeen hierboven onder 3.5 is overwogen.
De kantonrechter acht bij dit alles verder nog van belang dat er geen sprake is geweest van het houden van functioneringsgesprekken tussen partijen, waarbij werkneemster duidelijk is gewezen op het gestelde onvoldoende functioneren en de gevolgen daarvan.
3.7 Dit alles geeft de kantonrechter aanleiding om bij het bepalen van de hoogte van de aan werkneemster ten laste van werkgeefster toe te kennen vergoeding en bij toepassing van de kantonrechtersformule de correctiefactor vast te stellen op 1,5, zodat de vergoeding wordt bepaald op een (afgerond) bedrag van [E] 21.000,-- bruto. Daarbij is rekening gehouden met een dienstverband vanaf 1 mei 2002, nu het aanvankelijk dienstverband op basis van een uitzendovereenkomst naadloos is overgegaan in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.8. Gelet op het voornemen van de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 15 april 2007 onder toekenning van een vergoeding aan werkneemster ten laste van werkgeefster van [E] 21.000,-- bruto, zal thans werkgeefster in de gelegenheid worden gesteld haar verzoek desgewenst in te trekken.
In de aard van de genomen beslissing en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen vindt de kantonrechter aanleiding om bij handhaving van het verzoek de proceskosten tussen partijen te compenseren als na te melden. Indien het verzoek door werkgeefster wordt ingetrokken acht de kantonrechter termen aanwezig om werkgeefster te verwijzen in de kosten van de procedure.
4. De beslissing
De kantonrechter:
Stelt werkgeefster tot 10 april 2007 in de gelegenheid haar verzoek in te trekken.
Indien het verzoek niet, althans niet tijdig of op de juiste wijze wordt ingetrokken, zal thans worden beslist als volgt:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 15 april 2007;
kent aan werkneemster ten laste van werkgeefster een vergoeding toe van [E] 21.000,00 bruto;
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Indien het verzoek tijdig en op de juiste wijze wordt ingetrokken, zal thans worden beslist als volgt:
Veroordeelt werkgeefster in de kosten van de procedure aan de zijde van werkneemster tot aan deze uitspraak begroot op [E] 500,-- als bijdrage in het salaris (niet met b.t.w. belast) van de gemachtigde van werkneemster.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2007 door
mr. M.H.Kobussen , kantonrechter te 's-Hertogenbosch, in tegenwoordigheid van de griffier.
Zaaknummer: * blad 4
beschikking