RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2007
[eiseres],
te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. H.W. Bemelmans,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde E.H.J.A. Olthof, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Verweerder heeft geweigerd eiseres met ingang van 25 april 2006 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Bij brief van 14 juni 2006 heeft verweerder aan eiseres de visie doen toekomen van de re-integratiecoach.
Eiseres heeft zowel tegen het besluit van 22 mei 2006 als tegen de brief van 14 juni 2006 bezwaar gemaakt. Deze bezwaren zijn bij besluit van 18 oktober 2006 ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemd besluit is beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 februari 2007, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 18 oktober 2006 in stand kan blijven.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Op 27 april 2004 heeft eiseres zich vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld als gevolg van psychische klachten. Tot 1 maart 2004 is eiseres werkzaam geweest als productiemedewerkster/inpakster voor 18,00 uur per week.
4. Blijkens de gedingstukken ligt aan het hier bestreden besluit het standpunt ten grondslag dat eiseres op en na 25 april 2006 met de vastgestelde beperkingen in staat wordt geacht de door verweerder geduide functies - medewerker schoonmaak/onderhoud (SBC-code 111134), operator afbindmachine (SBC-code 111174) en printmonteur (SBC-code 111180) - uit te oefenen, hetgeen leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
5. Eiseres is van mening dat de (bezwaar)verzekeringsarts bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met de beperkingen die zij ondervindt ten gevolge van haar psychische klachten. Sinds haar ziekmelding zijn de klachten van eiseres niet verbeterd. De gezondheidsklachten van het zoontje van eiseres hebben een negatieve weerslag op haar eigen geestelijke gezondheid. Eiseres heeft moeite met het verwerken van het feit dat haar zoontje naast een chronische nierziekte door een medische fout slechthorend is. Uit de rapportage van 29 december 2005 van de behandelend psychiater Van Mill blijkt dat er naast de medicamenteuze mogelijkheden bij eiseres slechts geringe therapeutische mogelijkheden zijn. Op basis hiervan is eiseres van mening van dat ten aanzien van de onderdelen “persoonlijk en sociaal functioneren” aanzienlijk verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Voorts is eiseres van mening dat er aanleiding is om de Standaard Verminderde Arbeidsduur toe te passen en dat een urenbeperking aangewezen zou zijn. Gelet op haar beperkingen is eiseres van mening dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten. Daarbij merkt eiseres op, onder verwijzing naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 12 oktober 2006 (onder meer LJN: AY9976) dat verweerder de signaleringen onvoldoende heeft gemotiveerd. Ten slotte kan eiseres zich niet verenigen met het feit dat aan haar re-integratieverplichtingen zijn opgelegd. Eiseres verzoekt om een veroordeling van verweerder in de proceskosten en vergoeding van de door eiseres geleden schade, voorshands bestaande uit de wettelijke rente over de opengevallen termijnen van uitkering.
6. Wat betreft de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd eiseres met ingang van 25 april 2006 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering, overweegt de rechtbank als volgt.
7. Onder arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken in de zin van de WIA dient te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid, resulterend in een relevant inkomensverlies ten opzichte van het inkomen van de zogeheten maatman.
8. Hieruit volgt dat bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is, twee factoren van belang zijn, te weten:
- of de betrokkene medische beperkingen heeft;
- of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is zich met daarvoor in aanmerking komende arbeid een inkomen te verwerven.
9. Op grond van de beschikbare gegevens is de rechtbank van oordeel dat de medische beperkingen van eiseres tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze zijn vastgesteld op basis van voldoende zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts - waaronder de anamnese van eiseres - tijdens het spreekuur op 14 maart 2006 en dossierstudie. De verzekeringsarts heeft de brief van de behandelend psychiater Van Mill van 29 december 2005 uitdrukkelijk in zijn overwegingen betrokken. Op basis van deze gegevens is de verzekeringsarts van oordeel dat thans sprake is van recidiverende depressies (matig) met rouwreactie. Daarbij spelen naast privé-problemen ook het ontslag kort voor de eerste arbeidsongeschiktheidsdag een rol. De verzekeringsarts acht het waarschijnlijk dat daarnaast ook culturele aspecten een rol spelen. Als gevolg van de thans objectiveerbare medische problemen worden psychische beperkingen aangenomen. Daarbij moet onder andere worden gedacht aan beperkingen voor werkdruk en productiepieken. Verder zal eiseres zijn aangewezen op wat meer routinematig werk en dient zij, gelet op de combinatie van medicatie, niet te werken op hoogte en/of in de buurt van gevaarlijke machines en evenmin professioneel een motorvoertuig te besturen. De verzekeringsarts merkt daarbij op dat alleen rekening is gehouden met de geobjectiveerde medische problematiek en niet met de problematische thuissituatie van eiseres.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden FML voor onjuist te houden. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd die de rechtbank doet twijfelen aan deze conclusie.
11. Het bestreden besluit berust derhalve op een deugdelijke medische grondslag. Dat geldt echter niet voor de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
12. In de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) komt een signalering voor op de punten 3.9.4 en 3.9.10. Niet gemotiveerd is evenwel waarom deze functie toch geschikt kan worden geacht voor eiseres. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder hierover ook geen uitsluitsel kunnen bieden.
13. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:2 van de Awb, niet berust op voldoende zorgvuldig onderzoek en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb een deugdelijke motivering ontbeert. Het beroep is derhalve gegrond en de rechtbank zal het gedeelte van het bestreden besluit dat betrekking heeft op de WIA-uitkering, vernietigen.
14. Wat betreft het deel van het bestreden besluit dat betrekking heeft op de re-integratievisie, overweegt de rechtbank het volgende.
15. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of de brief van 14 juni 2006 een besluit is en of verweerder eiseres terecht heeft ontvangen in haar bezwaar tegen deze brief.
16. Krachtens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
17. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) stelt het Uwv, nadat het recht op een uitkering op grond van de wetten als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, uitgezonderd de wettelijke ziekengeldverzekering, is vastgesteld, indien gelet op de aard van de uitkering de taak, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, wordt uitgevoerd, in samenspraak met de uitkeringsgerechtigde een re-integratievisie vast waarin de verplichtingen en rechten van de uitkeringsgerechtigde zijn vermeld.
18. Op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet SUWI heeft het Uwv tot taak uitvoering te geven aan de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, de wettelijke ziekengeldverzekering, de wettelijke werkloosheidsverzekering, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschikheidscriteria, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Toeslagenwet, alsmede wetten die de uitvoering van deze wetten beheersen, voorzover die uitvoering niet bij of krachtens enige wet aan anderen is opgedragen.
19. Op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet SUWI, voor zover hier van belang, heeft het Uwv tot taak te bevorderen, dat personen die recht hebben op een uitkering op grond van de wetten als bedoeld in onderdeel a, worden ingeschakeld in het arbeidsproces.
20. Op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder l, van de WW is de werknemer verplicht te voldoen aan de verplichtingen die zijn opgenomen in de re-integratievisie, bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI , en het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van die wet. Krachtens artikel 27, derde lid, van de WW, voor zover hier van belang, weigert het Uwv de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 26 niet of niet behoorlijk is nagekomen.
21. De rechtbank is van oordeel dat, wanneer in een re-integratievisie louter verplichtingen worden opgenomen die de betrokkene al op grond van andere regelgeving had, niet gesproken kan worden van een besluit dat op rechtsgevolg is gericht. Zo is de werknemer op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW verplicht te voorkomen dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. In verweerders beleid, zoals verwoord in het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW, wordt dit aldus uitgelegd dat van de werknemer wordt verwacht dat hij minimaal één concrete, verifieerbare sollicitatieactiviteit per week dan wel vier concrete, verifieerbare sollicitatieactiviteiten per vier weken verricht. In de onderhavige re-integratievisie is aangegeven dat eiseres minstens vier keer per vier weken gericht gaat solliciteren. Naar het oordeel van de rechtbank is hier slechts sprake van een herhaling van een verplichting die eiseres al had en kan op dit punt dan ook niet worden gesproken van een op rechtsgevolg gericht besluit.
22. Daarentegen is de aan eiseres in de re-integratievisie opgelegde verplichting om zich bij minstens vier uitzendbureaus te laten inschrijven een verplichting die eiseres in deze vorm niet reeds eerder was opgelegd. In zoverre is de re-integratievisie wel een besluit. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dan ook terecht ontvankelijk geacht.
23. De rechtbank dient vervolgens het bestreden besluit voor zover dit de re-integratievisie betreft, inhoudelijk te toetsen.
24. Gelet op hetgeen zij hierboven heeft overwogen, kan de rechtbank op dit moment niet uitsluiten dat eiseres een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toekomt. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wet WIA is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen. Op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet WIA is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering ter naleving van de plicht, bedoeld in het eerste lid, in elk geval verplicht te voldoen aan verplichtingen die zijn opgenomen in de re-integratievisie en het re-integratieplan.
25. De verplichtingen die eiseres thans met de re-integratievisie zijn opgelegd, zijn verplichtingen in het kader van de WW, maar niet valt uit te sluiten dat dit in de toekomst verplichtingen in het kader van de WIA zijn. De rechtbank kan voorts niet uitsluiten dat verweerder bij het opleggen van de verplichtingen aan eiseres zoals die in de re-integratievisie zijn neergelegd, zich (mede) heeft laten leiden door de aard van de uitkering die aan eiseres is toegekend. Niet uitgesloten kan worden dat verweerder andere verplichtingen in de re-integratievisie zou hebben opgenomen indien eiseres een WGA-uitkering in plaats van een WW-uitkering zou genieten. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit, ook voor zover dit betrekking heeft op de re-integratievisie, voor vernietiging in aanmerking komt.
26. Het bestreden besluit komt derhalve in zijn geheel voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
27. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
28. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uwv aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 38,00 dient te worden vergoed.
29. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding, voorshands bestaande uit de wettelijke rente over de opengevallen termijnen van uitkering. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, omdat thans nog niet vaststaat of, en zo ja, in welke mate door eiseres schade is geleden.
30. Ter voorlichting van partijen wijst de rechtbank erop dat in deze uitspraak het beroep gegrond als worden verklaard, met als gevolg dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Niettemin heeft de rechtbank bepaalde gronden van het beroep, met name wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Om te voorkomen dat deze verwerping in recht komt vast te staan, moet tegen deze uitspraak binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
31. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst het verzoek van eiseres om het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te veroordelen tot schadevergoeding af;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 38,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als rechter en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. B. van den Akker als griffier op 5 april 2007.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.