2.4. De hierna vermelde, niet voldoende betwiste en daarmee vaststaande feiten en omstandigheden worden in bovengenoemde zin relevant geacht.
2.4.1. De heer [P] was zowel als directeur/statutair bestuurder van het Bouwbedrijf en als middellijk aandeelhouder (als vermeld in het vonnis van 4 juli 2007 onder 3.1.) van TPN betrokken bij het aangaan van de door TPN gestelde overeenkomst. Als middellijk aandeelhouder profiteerde de heer [P] van de door TPN te maken winst, hetzij doordat de winst als dividend werd uitgekeerd, hetzij doordat die winst werd toegevoegd aan het eigen vermogen, leidend tot een waardestijging van de aandelen. De heer [P] had ter zake van het onderhavig project dus een persoonlijk belang bij een zo groot mogelijke winst van TPN. Dit persoonlijk belang was strijdig met het belang van het Bouwbedrijf dat, nu zij de eigendom van de te ontwikkelen grond had verworven, op haar beurt ook belang had bij een zo groot mogelijke winst uit het project en meer winst voor de één automatisch tot minder winst voor de ander zou leiden. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de (middellijk) aandeelhouder van het Bouwbedrijf, BAM (sinds 1993), ten tijde van het aangaan van de gestelde overeenkomst niet wist dat de heer [P] voormeld belang had in TPN.
2.4.2. Het Bouwbedrijf had als aannemingsbedrijf normaliter belang bij een voor een aannemer gebruikelijke winst, waarbij een zo laag mogelijk risico om die winst daadwerkelijk te ontvangen werd gelopen. Het Bouwbedrijf was in staat voldoende bouwopdrachten te krijgen zonder grond te verwerven. Voor het Bouwbedrijf was het dus in het onderhavig geval niet nodig om grond te verwerven om bouwopdrachten te kunnen krijgen. Het is onduidelijk gebleven welk eigen redelijk belang als aannemingsbedrijf het Bouwbedrijf in dit geval wél zou hebben gehad om de grond in eigendom te verwerven indien daarbij in aanmerking worden genomen de risico’s die het Bouwbedrijf daarbij op zich nam.
Het Bouwbedrijf heeft in overleg met TPN de bouwgrond in eigendom verkregen omdat TPN de koopprijs van f. 2.473.500,-- exclusief BTW niet kon betalen. Zodoende trad het Bouwbedrijf op als financier van de grond ten behoeve van TPN en trad zij dus in zoverre niet als aannemer op. De financiering van de grond veroorzaakte een beslag op het vermogen van het Bouwbedrijf gedurende de circa drie jaar durende looptijd van het project. Pas na afloop van het project zou het Bouwbedrijf hiervoor een vergoeding ontvangen ter grootte van de wettelijke rente. Deze rente ligt beneden het niveau die reguliere financiers in rekening zouden hebben gebracht.
Bovendien droeg het Bouwbedrijf het risico dat TPN de aankoopprijs van de grond van
f. 2.473.500,- exclusief BTW, vermeerderd met rente en kosten niet zou kunnen terugbetalen in het geval de grond niet ontwikkeld zou kunnen worden.
Op het moment van het aangaan van de gestelde overeenkomst was er nog geen huurder of koper voor het op de grond te ontwikkelen onroerend goed. Het Bouwbedrijf heeft tot de verkoop en levering van de kantoorgebouwen (op 10 november 1999 en in augustus 2000 zijn de twee gerealiseerde kantoorgebouwen verkocht, welke respectievelijk op 31 januari 2001 en 10 november 2000 zijn opgeleverd) het risico gelopen dat na de bouw er geen (betalende of solvabele) kopers of huurders voor de kantoorgebouwen (meer) zouden blijken te zijn.
Het Bouwbedrijf heeft ter vergoeding van de door haar gelopen ontwikkelingsrisico’s in de door TPN gestelde overeenkomst geen aandeel in de ontwikkelingswinst bedongen, althans zij heeft in de subsidiair door TPN gestelde overeenkomst slechts 50% van die winst bedongen.
Voorts is nog van belang dat BAM slechts onder strikte voorwaarden accepteert dat haar dochtermaatschappijen, zoals het Bouwbedrijf, op basis van dit soort risico’s bouwen. Aan die voorwaarden was in dit project niet voldaan.
Bij dit alles wordt nog opgemerkt dat niet is gesteld of gebleken dat TPN gedurende het project enig en zo ja, welk risico heeft gelopen anders dan het onvergoed blijven van de eigen inspanningen om het project te realiseren.
De conclusie op grond van het voorafgaande is, dat de belangen van [P] en het Bouwbedrijf niet parallel liepen.