ECLI:NL:RBSHE:2010:BO2847

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-409
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor illegale tewerkstelling en boeteoplegging onder de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 29 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen CSU Total Care B.V. en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. CSU Total Care B.V. had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij een bestuurlijke boete van € 14.000,00 was opgelegd wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank oordeelde dat CSU Total Care B.V. als werkgever kan worden aangemerkt, ondanks dat de vreemdeling formeel in dienst was van CSU Personeel. De rechtbank concludeerde dat CSU Total Care B.V. niet in het bezit was van een tewerkstellingsvergunning voor de vreemdeling en dat zij geen afschrift van het identiteitsbewijs aan de opdrachtgevers had verstrekt. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde boete terecht was. CSU Total Care B.V. voerde aan dat de vreemdeling haar had misleid met een vervalst identiteitsdocument en dat de Wav in de periode van indiensttreding van de vreemdeling niet werd gehandhaafd. De rechtbank oordeelde echter dat CSU Total Care B.V. onvoldoende onderzoek had gedaan naar de echtheid van het identiteitsdocument en dat de omstandigheden niet leidden tot een vermindering van de boete. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de boete.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/409
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2010
inzake
CSU Total Care B.V.,
te Uden,
eiseres,
gemachtigde mr. R.M. Dessaur,
tegen
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde mr. R.E. van der Kamp.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2009 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 14.000,00 wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav).
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 18 december 2009 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 oktober 2010, waar eiseres en verweerder zijn verschenen bij gemachtigden. Aan de zijde van eiseres was tevens aanwezig [A], werkzaam bij eiseres.
Overwegingen
1. Aan de orde is of verweerder eiseres terecht en op goede gronden een boete heeft opgelegd van € 14.000,00 ter zake van overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Wav.
2. Bij de beoordeling van de onderhavige zaak gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
3. Eiseres is enig aandeelhouder van CSU Personeel B.V.
4. Het door de inspecteurs van de Arbeidsinspectie op ambtseed opgemaakte boeterapport van 14 maart 2008 (hierna: boeterapport) vermeldt dat uit controle op 10 september 2007 en onderzoek is gebleken dat de vreemdeling [vreemdeling], van Liberiaanse nationaliteit (hierna: vreemdeling), met gebruikmaking van een valse Nederlandse identiteitskaart in opdracht van CSU Personeel via eiseres schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht bij twee opdrachtgevers.
5. Het door de inspecteurs van de Arbeidsinspectie op ambtseed opgemaakte aanvullend boeterapport van 4 december 2008 (hierna: aanvullend boeterapport) vermeldt dat uit onderzoek is gebleken dat de vreemdeling in opdracht van CSU Personeel via eiseres tevens schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht bij twee andere opdrachtgevers en dat eiseres in de relatie tot de vreemdeling als werkgever in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b onder 1, van de Wav kan worden aangemerkt.
6. Eiseres was ten tijde hier van belang niet in het bezit van een tewerkstellingsvergunning voor de vreemdeling.
7. Eiseres heeft de vier opdrachtgevers bij wie de vreemdeling schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht geen afschrift van het identiteitsbewijs van deze vreemdeling ter beschikking gesteld.
8. Het wettelijk kader is als volgt.
Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wav draagt, indien de werkgever door een vreemdeling arbeid laat verrichten waarbij die arbeid feitelijk worden verricht bij een andere werkgever, de eerstgenoemde werkgever er bij aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de andere werkgever een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge artikel 18 van de Wav wordt, voor zover hier van belang, het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste lid als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19a, tweede lid, van de Wav gelden de terzake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, derde lid, van de Wav stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2008 (hierna: beleidsregels), worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ (hierna: Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, € 8.000 per persoon per beboetbaar feit en is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 15, eerste lid, € 1.500 per persoon per beboetbaar feit.
Volgens artikel 5 van de beleidsregels bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen. In de toelichting op artikel 5 staat het volgende. “De hoogte van de totale boete is niet gemaximeerd. De achtergrond van deze keuze ligt in de doelstelling van de bestuurlijke boete in de Wet arbeid vreemdelingen. De voornaamste doelstelling is illegale tewerkstelling te voorkomen en te ontmoedigen. Illegale tewerkstelling verdringt legaal arbeidsaanbod. Daarnaast behalen werkgevers die illegaal te werk stellen hiermee vaak een aanzienlijk financieel voordeel. Daardoor kunnen de productiekosten van de werkgever bij illegale tewerkstelling aanzienlijk lager zijn dan bij legale tewerkstelling. Het is onwenselijk dat de werkgever dit voordeel behoudt. Niet alleen de vreemdeling is hiervan de dupe, maar ook de andere werkgevers die wel de desbetreffende regelgeving naleven worden hierdoor benadeeld. Een hoge boete is dan tevens een middel om de verstoorde concurrentieverhoudingen weer recht te zetten. Het financiële voordeel dat de werkgever die illegaal te werk stelt behaalt, neemt niet af naarmate hij meer vreemdelingen illegaal te werk stelt, zodat de hoogte van de boete ook om die reden niet gemaximeerd hoeft te worden.”
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de boete van € 14.000,00 terecht is opgelegd. Ter zake van de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft verweerder de boete vastgesteld op € 8.000,00, omdat sprake is van één beboetbaar feit. Ten aanzien van de overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav is volgens verweerder sprake van vier verschillende beboetbare feiten, omdat de vreemdeling bij vier verschillende opdrachtgevers werkzaamheden heeft verricht en eiseres – kort gezegd – geen afschrift van een identiteitsdocument van de vreemdeling aan die opdrachtgevers heeft verzonden. Verweerder heeft de boete ter zake van deze overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav vastgesteld op € 6.000,00 (4 x € 1.500,00).
10. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft hiertegen – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Allereerst heeft zij aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte heeft aangemerkt als werkgever van de vreemdeling, omdat de vreemdeling niet bij haar maar bij CSU Personeel in dienst was.
Ten aanzien van de opgelegde boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft eiseres aangevoerd dat de vreemdeling op 2 augustus 1999 in dienst is getreden, terwijl de Wav toen feitelijk (vrijwel) niet werd gehandhaafd. Indirect gevolg daarvan was dat werkgevers ook niet door de overheid werden gestimuleerd tot het actief controleren van de juistheid van de identiteit van de bij hen werkzame werknemers. Tevens beschikten werkgevers in die tijd ook niet over de nodige relevante (verfijnde) controleapparatuur waarmee identiteitsbewijzen op echtheid konden worden gecontroleerd. De vreemdeling heeft eiseres bij de indiensttreding misleid met een vervalst identiteitsbewijs. Onder deze omstandigheden hoefde eiseres in de eerste plaats niet bedacht te zijn op een vervalsing, in de tweede plaats hoefde zij niet te vermoeden dat het een vervalsing betrof en in de derde plaats kon zij niet goed controleren dat het een vervalsing betrof. In deze situatie kan eiseres bezwaarlijk worden belast met een boete vanwege het niet over een tewerkstellingsvergunning beschikken voor de vreemdeling.
In dit verband heeft eiseres ter zitting nog een beroep gedaan op artikel 4, derde lid, van Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (hierna: richtlijn). Volgens eiseres volgt uit deze bepaling dat werkgevers niet aansprakelijk zijn bij illegale tewerkstelling, tenzij zij op de hoogte waren (en dus niet: hadden moeten zijn) dat het identiteitsdocument een vervalsing was. Aangezien eiseres er niet van op de hoogte was dat het hier ging om een vals identiteitsdocument is zij niet aansprakelijk voor de illegale tewerkstelling van de vreemdeling.
Voorts heeft de vreemdeling inmiddels een verblijfsdocument gekregen van de Immigratie- en naturalisatiedienst waarop is vermeld dat arbeid vrij is toegestaan. Dit kan als erkenning worden aangemerkt van de legale status van de vreemdeling, zodat de opgelegde boete moet worden gematigd.
Ten aanzien van de opgelegde boete wegens overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav heeft eiseres aangevoerd dat het onredelijk is dat zij viermaal wordt beboet, omdat het slechts één vergrijp betreft. Zij heeft in dit verband gewezen op de toelichting op beleidsregel 5 van de beleidsregels. Aan eiseres kan hooguit worden tegengeworpen dat zij louter administratief een enkele steek heeft laten vallen, maar dat heeft niets te maken met het creëren van voordeel uit illegale tewerkstelling. Eiseres heeft de vreemdeling bij de vier opdrachtgevers voor een paar uren tewerkgesteld. Van genoten voordeel door het tewerkstellen van de vreemdeling bij deze opdrachtgevers in plaats van bij slechts één bedrijf is nadrukkelijk geen sprake geweest. Om die reden is het onredelijk een viervoud van de boete van € 1.500,00 op te leggen ter zake van overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wav. Eiseres heeft zelf ook geen financieel voordeel behaald uit het gestelde administratief tekortschieten. Eiseres heeft er tevens op gewezen dat de omstandigheid dat zij de vreemdeling bij vier verschillende opdrachtgevers heeft tewerkgesteld verband houdt en voortkomt uit haar bedrijfsvoering. Haar werknemers verrichten immers schoonmaakwerkzaamheden op locaties van haar opdrachtgevers. Dat is in de regel niet één locatie maar verschillende locaties binnen een specifieke regio. Gelet op de arbeidsovereenkomst en ook de toepasselijke CAO Schoonmaak geldt dat de vreemdeling werkzaam is binnen een specifieke regio en niet op één schoonmaaklocatie, dat is inherent aan het werken in de schoonmaakbranche. De aard en ernst van de overtreding wordt niet anders of zwaarder doordat hier nu is gewerkt bij vier opdrachtgevers, te meer nu ook aan deze opdrachtgevers ieder afzonderlijk een boete is opgelegd.
Voorts stond op het identiteitsbewijs van de vreemdeling niet vermeld dat hij van Liberiaanse afkomst is, zodat eiseres niet kon weten dat hij een vreemdeling is waarvoor de verplichtingen van artikel 15, eerste lid, van de Wav gelden.
Tot slot is eiseres door drie van de opdrachtgevers aangesproken op de eveneens aan hen opgelegde boetes ter zake van tewerkstelling van de vreemdeling, zodat zij geconfronteerd is met een totaalbedrag van rond de € 40.000,00 aan boetes voor het tewerkstellen van één illegale werknemer.
11. De rechtbank overweegt als volgt.
12. Met betrekking tot het betoog van eiseres dat verweerder haar ten onrechte heeft aangemerkt als werkgever, stelt de rechtbank voorop dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) volgt dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en dat deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor en aanspreekbaar is op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning.
13. Niet in geschil is en ook voor de rechtbank staat vast dat de vreemdeling in de periode van 2 augustus 1999 tot 15 juni 2007 schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht in dienst van CSU Personeel. Uit de bij het aanvullend boeterapport behorende verklaring van de vertegenwoordiger van eiseres, [vertegenwoordiger] (hierna: [vertegenwoordiger]) van 1 oktober 2008 blijkt dat eiseres de overeenkomsten aangaat met de opdrachtgevers, dat eiseres zelf geen schoonmaakwerkzaamheden uitvoert, dat de werkmaatschappijen de opdrachten uitvoeren, dat de opdrachtgevers voor de door eiseres aangeboden diensten betalen op een rekening te name van CSU Cleaning Services West B.V., dat het personeel dat wordt ingezet op de diverse opdrachten wordt verloond in CSU Personeel, dat de lonen via CSU Personeel aan de werknemers worden overgemaakt en dat in CSU Personeel alleen verloning plaatsvindt.
14. Hieruit blijkt genoegzaam dat de vreemdeling de schoonmaakwerkzaamheden feitelijk heeft verricht in opdracht van eiseres, zodat verweerder eiseres terecht heeft aangemerkt als werkgever in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1, van de Wav van de vreemdeling. Dat de vreemdeling ten tijde van belang formeel in dienst was van CSU Personeel leidt niet tot een ander oordeel, omdat, zoals uit het voorgaande volgt, vooral de feitelijk situatie van belang is. Het betoog slaagt dus niet.
15. Aangezien eiseres ten tijde hier van belang niet in het bezit was van een tewerkstellingsvergunning voor de vreemdeling en zij de vier opdrachtgevers bij wie de vreemdeling schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht geen afschrift van het identiteitsbewijs van deze vreemdeling ter beschikking heeft gesteld, heeft eiseres de artikelen 2, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, van de Wav overtreden. Verweerder was dus bevoegd eiseres ter zake hiervan een boete op te leggen.
16. Met betrekking tot het betoog van eiseres, waarin eiseres de hoogte van de opgelegde boete aan de orde stelt, overweegt de rechtbank als volgt.
17. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 maart 2010, www.rechtspraak.nl, LJN: BL7830) vloeit het volgende voort.
18. Verweerder heeft in redelijkheid de in de beleidsregels opgenomen boetenormbedragen kunnen vaststellen, zodat hij deze bij de vaststelling van de hoogte van de boete als uitgangspunt dient te nemen. Gelet op de aard van het te nemen besluit zal verweerder bij de besluitvorming in het concrete geval echter ook het in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde evenredigheidsbeginsel in acht dienen te nemen. Dit betekent dat verweerder zich bij het vaststellen van de hoogte van een boete moet afvragen of de uit de boetenormbedragen voortvloeiende boete, gelet op alle omstandigheden van het geval, evenredig is aan het door de wetgever beoogde doel. Tot de omstandigheden van het geval behoren in ieder geval de aard en de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd. Wanneer het toepassen van het boetenormbedrag niet evenredig is, is matiging van dit bedrag passend en geboden.
Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat op het opleggen van boete als waarom het hier gaat van toepassing is, brengt met zich dat de rechter zonder terughoudendheid dient te toetsen of de door verweerder in het concrete geval opgelegde boete in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel.
Indien de rechter van oordeel is dat dit niet het geval is en hij op die grond het besluit vernietigt, neemt hij bij het zelf bepalen van de hoogte van de boete de boetenormbedragen eveneens als uitgangspunt.
19. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 5 augustus 2009 , www.rechtspraak.nl, LJN: BJ4603) volgt dat in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging wordt afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
20. Uit bedoelde rechtspraak volgt voorts dat het de eigen verantwoordelijkheid van een werkgever in de zin van de Wav is om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of de voorschriften van die wet worden nageleefd. Vaststaat dat de vreemdeling sinds 1999 in dienst is bij (een rechtsvoorganger van) CSU Personeel en dat hij zich bij zijn indiensttreding heeft gelegitimeerd met een Nederlandse identiteitskaart waarvan thans is vastgesteld dat het gaat om een valse identiteitskaart. Blijkens het boeterapport is de rapporteur tijdens de administratieve controle bij CSU Personeel direct gebleken dat de vreemdeling zich had geïdentificeerd met een valse Nederlandse identiteitskaart. Volgens de rapporteur bleek dit uit: (-) het gebruik van een identiteitsdocument met een onjuiste lay-out in vergelijking met het oorspronkelijk uitgegeven model identiteitsdocument van Nederland, (-) het gebruik van een afwijkend lettertype op het identiteitsdocument en (-) het formaat van de foto. Blijkens de bij het boeterapport horende verklaring van [vertegenwoordiger] van 4 december 2007 heeft hij verklaard dat hij bij het zien van een kopie van de aangetroffen kopie van bedoelde identiteitskaart op het document verschillende lettertypen ziet en dat hem de foto niet correct lijkt, omdat deze te groot is. Voorts heeft [vertegenwoordiger] verklaard dat hij niet weet of de vreemdeling zich met een originele identiteitskaart of met een kopie daarvan heeft gelegitimeerd.
21. In dit licht bezien moet worden geoordeeld dat eiseres onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de echtheid van het destijds door de vreemdeling gebruikte Nederlandse identiteitsdocument. Dat, zoals eiseres heeft aangevoerd, de Wav in 1999 feitelijk nog niet werd gehandhaafd en werkgevers ten gevolge daarvan niet werden gestimuleerd tot het actief controleren van de juistheid van de identiteit van hun werknemers en daartoe niet beschikten over de nodige verfijnde controleapparatuur, leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt was de werkgever ook toen verplicht na te gaan of aan de bepalingen van de Wav werd voldaan, terwijl – ook uit de verklaring van [vertegenwoordiger] – volgt dat geen verfijnde apparatuur nodig was om in ieder geval gerede twijfel te hebben bij het door de vreemdeling gebruikte Nederlandse identiteitsdocument.
22. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit de kopie van het bedoelde identiteitsdocument blijkt dat dit slechts geldig was tot 23 december 2002 en dat eiseres de vreemdeling in ieder geval vanaf die datum niet meer had mogen laten werken zonder dat de vreemdeling had aangetoond te beschikken over een nieuw identiteitsdocument dat ook ná die datum geldig was. In dit verband is van belang dat eiseres met de vreemdeling op
25 mei 2003 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gesloten, zonder het identiteitsdocument van de vreemdeling aan een nadere controle te onderwerpen.
23. Aangezien er, zoals uit het voorgaande voortvloeit, ten minste aanleiding was voor gerede twijfel over het door de vreemdeling gebruikte identiteitsdocument, mocht eiseres er niet uitsluitend op basis van dit document van uitgaan dat de vreemdeling geen vreemdeling was waarvoor de verplichtingen van artikel 15, eerste lid, van de Wav niet gelden.
24. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat eiseres al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtredingen van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Wav te voorkomen. Dat, zoals eiseres heeft aangevoerd, zij bewust door de vreemdeling is misleid, laat onverlet dat eiseres is tekortgeschoten in evenbedoelde verplichting.
25. Het beroep van eiseres op artikel 4, derde lid, van de richtlijn kan haar niet baten. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge deze bepaling zien de lidstaten erop toe dat werkgevers die aan de in lid 1 opgesomde verplichtingen hebben voldaan, niet aansprakelijk worden gesteld voor inbreuk op het in artikel 3 bedoelde verbod, tenzij zij ervan op de hoogte waren dat het als geldige verblijfsvergunning of verblijfsmachtiging voorgelegde document een vervalsing was.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest van 4 juli 2006, C-212/04, Adeneler (www.curia.europa.eu), in punt 123 overwogen dat de rechterlijke instanties van de lidstaten zich vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van een richtlijn zoveel mogelijk dienen te onthouden van een uitleg van het nationale recht die, na het verstrijken van de omzettingstermijn, de verwezenlijking van de met deze richtlijn nagestreefde doelstelling ernstig in gevaar zou kunnen brengen. De richtlijn was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit van 18 december 2009 inwerking getreden.
Daargelaten dat het hier, anders dan de situatie waarop de richtlijn ziet, gaat om een vreemdeling die weliswaar onderdaan is van een derde land, maar zich heeft voorgedaan als Nederlander en daartoe gebruik heeft gemaakt van een vals Nederlands identiteitsdocument en voor zover al moet worden aangenomen dat evenbedoelde bepaling een wijziging van het nationale recht inhoudt, bestaat in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor de conclusie dat de met de richtlijn beoogde resultaten ernstig in gevaar kunnen worden gebracht door tot het einde van de implementatietermijn uit te gaan van het nationale recht. Dat wil zeggen dat een werkgever – ook – aansprakelijk is voor illegale tewerkstelling als deze werkgever, zoals hier aan de orde, op de hoogte had kunnen en dus ook had moeten zijn van een door een vreemdeling gebruikt vals of vervalst identiteitsdocument. Volgens de punten 1, 2 en 3 van de considerans beoogt de richtlijn op te treden tegen illegale immigratie en illegaal verblijf door het instellen van een algemeen verbod op de tewerkstelling van onderdanen van derde landen die geen recht op verblijf in de Europese Unie hebben, aangevuld met sancties tegen werkgevers die dat verbod overtreden. Weliswaar zouden werkgevers die aan de verplichtingen van de richtlijn hebben voldaan niet aansprakelijk moeten worden gesteld voor het tewerkstellen van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, maar één van die verplichtingen is dat werkgevers de bevoegde instanties in kennis stellen van de indienstneming van een onderdaan van een derde land om lidstaten aldus in staat te stellen valse documenten op te sporen. Een dergelijke kennisgeving vond ten tijde hier van belang niet plaats.
26. Hieruit vloeit voort dat geen grond bestaat voor het oordeel dat geen sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid, dan wel een verminderde mate daarvan, zodat hierin geen aanleiding is gelegen de boete te matigen.
27. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat het onredelijk is dat zij ter zake van artikel 15, eerste lid, van de Wav vier keer wordt beboet, omdat het slechts één vergrijp betreft, overweegt de rechtbank als volgt.
28. In artikel 19a, tweede lid, van de Wav, zoals ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt (Kamerstukken II 1993/94, 29 523, nr. 3, blz. 17), is een cumulatiebepaling neergelegd. De boete geldt voor elk persoon met of ten aanzien van wie de werkgever het beboetbare feit heeft begaan. Hierdoor wordt de boete hoger naarmate de werkgever een vreemdeling bij meer opdrachtgevers arbeid laat verrichten. De oplopende boete volgt dan ook rechtstreeks uit de wet. Artikel 5 van de beleidsregels is daarmee in overeenstemming.
De omstandigheid dat geen sprake is geweest van geldelijk gewin door de tewerkstelling van de vreemdeling, laat onverlet dat door het niet aanvragen van een tewerkstellingsvergunning niet is vastgesteld of in dit geval door de tewerkstelling van de vreemdeling de doelstellingen van de Wav, waaronder het tegengaan van verdringing van legaal arbeidsaanbod, concurrentievervalsing en het faciliteren van de voortzetting van illegaal verblijf, niet zijn geschonden en leidt ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling niet tot matiging van de opgelegde boete (uitspraken van 19 augustus 2009, www.rechtspraak.nl, LJN: BJ5549 en 4 mei 2010, www.rechtspraak.nl, LJN: BM3261). Dat de vreemdeling bij vier verschillende opdrachtgevers schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht, omdat in de schoonmaakbranche veelal niet op één maar op verschillende locaties schoonmaakwerkzaamheden worden verricht, vormt geen omstandigheid die tot matiging van de opgelegde boete noopt, reeds omdat deze omstandigheid geen afbreuk doet aan de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding en de met de Wav beoogde doelstellingen. Artikel 15, eerste lid, van de Wav strekt immers tot verbetering van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de handhaving van de Wav, zodat met het oog daarop van belang is dat een afschrift van het identiteitsdocument wordt verstrekt aan alle opdrachtgevers waarbij de vreemdeling feitelijk werkt.
29. De omstandigheid dat de opdrachtgevers van de vreemdeling de aan hen opgelegde boetes aan eiseres hebben doorbelast, waardoor eiseres naar eigen zeggen in feite dubbele boetes zijn opgelegd, is geen reden tot matiging van de aan eiseres opgelegde boete. Het gaat om een doorbelasting die voortvloeit uit door eiseres met die opdrachtgevers gemaakte contractuele afspraken, dan wel uit een keuze van eiseres die voortvloeit uit zakelijke motieven passend binnen een normaal ondernemersrisico.
30. Dat de vreemdeling vanaf 10 april 2008 een verblijfsdocument heeft op grond waarvan arbeid vrij is toegestaan en de vreemdeling thans legaal bij eiseres werkzaam is, is evenmin een reden om de boete matigen, reeds omdat de aan de orde zijnde overtredingen betrekking hebben op de periode 2 augustus 1999 tot 15 juni 2007. Van een erkenning van de legale status van de vreemdeling, zoals door eiseres betoogd, is geen sprake, reeds omdat de verblijfsvergunning van de vreemdeling niet met terugwerkende kracht is verleend.
31. Uit het voorgaande volgt dat verweerder eiseres terecht en op goede gronden een boete heeft opgelegd van € 14.000,00 ter zake van overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Wav.
32. Het beroep is ongegrond.
33. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het griffierecht.
34. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A. Venekamp als rechter in tegenwoordigheid van B.C.T. Rabou-Coort LLB als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2010.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: