ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ1699

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
739004
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst na opzegging wegens bedrijfseconomische omstandigheden

In deze zaak verzoekt de werkgever om voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, nadat de werkgever de arbeidsovereenkomst opzegde wegens bedrijfseconomische omstandigheden. De werknemer beroept zich op artikel 5a lid 12 van de CAO voor de Bouwnijverheid, waarin staat dat de opzegging pas effect heeft op het moment dat de werknemer weer arbeidsgeschikt is. De kantonrechter wijst het verzoek van de werkgever af, omdat er geen sprake is van zodanige veranderingen in de omstandigheden die rechtvaardigen dat de arbeidsovereenkomst eerder zou eindigen dan op het moment dat de werknemer weer arbeidsgeschikt is.

De procesgang begint met een verzoekschrift dat op 2 februari 2011 is ingediend, gevolgd door aanvullende producties en een verweerschrift. De werknemer heeft primair verzocht om de werkgever niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en subsidiair om het verzoek af te wijzen. De werknemer heeft ook verzocht om een vergoeding van € 113.500,- bruto bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De feiten van de zaak zijn als volgt: de werknemer is sinds 1987 in dienst bij de werkgever als tegelzetter en heeft zich op 30 september 2010 ziek gemeld. De werkgever heeft op bedrijfseconomische gronden toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, wat uiteindelijk is goedgekeurd.

De kantonrechter concludeert dat de werkgever onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van zodanige veranderingen in de bedrijfseconomische situatie dat de arbeidsovereenkomst eerder zou moeten eindigen. De werkgever heeft weliswaar een negatieve bedrijfseconomische situatie aangetoond, maar niet alle werkzaamheden zijn komen te vervallen en de werkgever heeft niet voldoende onderbouwd dat er geen werk meer voor de werknemer beschikbaar is. De kantonrechter wijst het verzoek tot voorwaardelijke ontbinding af en veroordeelt de werkgever in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
sector kanton, locatie Eindhoven
beschikking d.d. 14 april 2011
inzake
[werkgeefster].,
gevestigd te [plaats],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. T.W. Phea, advocaat te De Bilt,
tegen:
[werknemer],
wonende te [plaats],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. S. Klomp van DAS Rechtsbijstand.
1. Het verloop van het geding
1.1 De procesgang blijkt onder andere uit de volgende stukken:
a. het op 2 februari 2011 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
b. de bij brief van 8 maart 2011 door de gemachtigde van verzoekende partij toegezonden aanvullende producties.
c. het op 10 maart 2011 ter griffie ontvangen verweerschrift met producties.
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 maart 2011. Ter zitting waren aanwezig namens verzoekende partij de heer [Y], directeur, bijgestaan door mr. Phea voornoemd, alsmede verwerende partij in persoon, bijgestaan door mr. Klomp voornoemd.
1.3. Zowel de gemachtigde van de verzoekende als de gemachtigde van de verwerende partij heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.4 Partijen worden hierna aangeduid als "[werkgeefster]" en "[werknemer]".
2. Het verzoek
2.1 [werkgeefster] heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen op korte termijn voorwaardelijk te ontbinden, voor zover deze nog bestaat na de opzegging per 1 april 2011, wegens een verandering in de omstandigheden.
2.2 [werknemer] heeft primair verzocht [werkgeefster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, subsidiair het verzoek af te wijzen en meer subsidiair verzocht aan hem bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding toe te kennen ter hoogte van
€ 113.500,- bruto.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
a.[werknemer], geboren op 23 mei 1959, is sinds 5 oktober 1987 bij [werkgeefster] in dienst in de functie van tegelzetter. Het salaris bedraagt thans € 2.985,89 bruto per maand exclusief vakantiebijslag.
b. [werknemer] heeft zich op 30 september 2010 ziek gemeld.
c. [werkgeefster] houdt zich bezig met het uitvoeren van tegelzetwerk.
d. [werkgeefster] heeft bij brief van 20 oktober 2010 op bedrijfseconomische gronden aan het UWV WERKbedrijf toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te mogen opzeggen vanwege bedrijfseconomische redenen. [werknemer] heeft zich hiertegen verweerd.
e. [werkgeefster] heeft [werknemer] in een brief van 21 oktober 2010 voorgesteld de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen te beëindigen met ingang van eind november 2010, met een vergoeding gelijk aan de voor [werknemer] geldende opzegtermijn van vier maanden. [werknemer] heeft deze brief niet voor akkoord ondertekend.
f. Het UWV WERKbedrijf heeft [werkgeefster] op 17 december 2010 toestemming verleend de arbeidsovereenkomst met [werknemer] tot uiterlijk 11 februari 2011 op te zeggen met inachtneming van de geldende opzegtermijn. Bij brief van 17 december 2011 heeft [werkgeefster] de arbeidsovereenkomst met [werknemer] met inachtneming van de opzegtermijn tegen 1 april 2011 opgezegd.
3.2. [werkgeefster] heeft ontbinding verzocht voor het geval de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] niet heeft geleid tot een einde van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2011. [werkgeefster] heeft aan het voorwaardelijk verzoek, voor zover van belang, het volgende ten grondslag gelegd. [werkgeefster] is getroffen door de malaise in de bouw. Zij wordt vanaf eind 2009 geconfronteerd met aanzienlijke omzetverliezen en als gevolg daarvan met ernstige financiële verliezen. Er is geen uitzicht op voldoende nieuwe projecten binnen afzienbare tijd. Dit heeft [werkgeefster] genoopt tot inkrimping van het personeelsbestand. [werkgeefster] heeft voor 18 van haar 28 werknemers een ontslagvergunning bij UWV WERKbedrijf aangevraagd en verkregen, waaronder voor [werknemer]. Hoewel [werknemer] op enig moment in staat zal worden geacht om zijn werkzaamheden te hervatten, is er geen werk meer voor hem voorhanden. Evenmin is een andere passende functie beschikbaar.
3.3 [werknemer] heeft hiertegenover, samengevat, het volgende aangevoerd. [werknemer] heeft op 24 december 2010 een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. [werknemer] heeft in een e-mail van 25 februari 2011 het beroep op de vernietigbaarheid ingetrokken en aan [werkgeefster] kenbaar gemaakt dat er, gelet op artikel 5a lid 12 van de toepasselijke CAO voor de Bouwnijverheid, sprake is van een geldige, maar onregelmatige opzegging nu dat de arbeidsovereenkomst pas zal eindigen als [werknemer] arbeidsgeschikt is. Voorts betwist [werknemer] de door [werkgeefster] gestelde bedrijfseconomische noodzaak van het ontslag.
3.4 De kantonrechter acht geen verband aanwezig tussen het verzoek en een opzegverbod, in het bijzonder niet het opzegverbod van artikel 7:670 lid 1 BW nu gesteld noch gebleken is dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt verzocht vanwege de arbeidsongeschiktheid van [werknemer].
3.5. Tussen partijen staat vast dat de arbeidsovereenkomst van [werknemer] door de opzegging door [werkgeefster] zal eindigen. Tussen partijen is in geschil of de opzegging door [werkgeefster] effect heeft gesorteerd per 1 april 2011, dan wel ingevolge artikel 5a lid 12 van de CAO voor de Bouwnijverheid effect zal sorteren op het moment dat [werknemer] arbeidsgeschikt is. Het staat partijen vrij om zich onder deze omstandigheden tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden. Dit betekent dat [werkgeefster] ontvankelijk is in haar voorwaardelijke verzoek.
3.6. Voor toewijzing van het onderhavige voorwaardelijke verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet sprake zijn van zodanige veranderingen van omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve behoort te eindigen op een nog eerder tijdstip dan op het moment dat [werknemer] weer arbeidsgeschikt is.
3.7. Vast staat dat er bij [werkgeefster] sprake is van een negatieve bedrijfseconomische situatie. Uit de door [werkgeefster] in het geding gebrachte brieven van de accountant van 23 september 2010, 18 november 2010 en 21 februari 2011 blijkt immers dat het voorlopig resultaat (voor belasting) over 2009 nog € 11.000,- positief was, terwijl dat over 2010 is uitgekomen op € 1.070.000,- negatief. Herstel is volgens de accountant op korte termijn niet te verwachten en ondanks de doorgevoerde reorganisatie moet nog steeds goed worden gekeken naar de te verwachten omzet en het gewenst aantal personeelsleden. De kantonrechter is van oordeel dat het op grond van deze negatieve bedrijfseconomische situatie [werkgeefster] vrij staat om noodzakelijke maatregelen te nemen, waaronder het beëindigen van dienstverbanden met haar werknemers.
Vast staat echter ook dat niet al het werk binnen [werkgeefster] is komen te vervallen. De bedoeling van [werkgeefster] is immers om haar activiteiten in afgeslankte vorm voort te zetten en daarbij zoveel mogelijk eigen werknemers in te zetten. Volgens [werkgeefster] is de omzet 'circa ?' verminderd en wordt ook het personeelsbestand met '± ?' ingekrompen. Dit sluit enige marge in de berekeningen van [werkgeefster] niet uit. De door [werkgeefster] in het geding gebrachte financiële stukken, waaronder voornoemde brieven van de accountant, geven geen nadere toelichting op deze algemene cijfers.
Dit betekent dat [werkgeefster] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van zodanige veranderingen van omstandigheden, gelegen in de bedrijfseconomische situatie, dat de arbeidsovereenkomst met [werknemer] billijkheidshalve behoort te eindigen op een nog eerder moment dan wanneer [werknemer] weer arbeidsgeschikt is. Overige feiten en/of omstandigheden, die zouden leiden tot een ander oordeel, zijn gesteld noch gebleken.
3.8. Gelet op het voorgaande zal het verzoek van [werkgeefster] tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst worden afgewezen.
3.9. [werkgeefster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek van [werkgeefster] af;
veroordeelt [werkgeefster] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [werknemer] gevallen en begroot op € 400,- aan salaris voor de gemachtigde van [werknemer].
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Smorenburg als kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2011.