RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de meervoudige kamer van 30 mei 2011
[eiser]
te 's-Hertogenbosch,
eiser,
gemachtigde mr. J.A.W. Knoester,
de korpsbeheerder van de Politie Brabant Zuid-Oost,
te Eindhoven,
verweerder,
gemachtigden S.M.C.A. Gommans, ing. F.G. Knapen en mr. W.H. Janssen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009 heeft verweerder, in aanvulling op zijn eerder besluit van 28 september 2009, eisers verzoek om hem in het bezit te stellen van de politiejournalen en eventuele andere aantekeningen, die door de politie zijn gemaakt in het kader van het ten aanzien van hem verrichte opsporingsonderzoek, afgewezen. Eiser baseerde zijn verzoek op artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg), dan wel de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Eiser heeft tegen verweerders afwijzend besluit, voor zover dit ziet op de weigering gegevens te verstrekken op grond van de Wpg, beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Ten aanzien van de documenten waarop eisers verzoek betrekking heeft, heeft verweerder de mededeling gedaan als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 8 maart 2010 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Bij brief van 23 maart 2010 heeft eiser de rechtbank toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op de grondslag van die stukken uitspraak te doen.
De zaak is behandeld ter zitting van 11 maart 2011, waar eiser niet is verschenen. Namens hem verscheen mr. K.J. Kerdel, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. De kwestie die partijen verdeeld houdt vloeit voort uit een strafrechtelijke procedure. Die procedure heeft geleid tot een veroordeling. Eiser werd een gevangenisstraf opgelegd en TBS met dwangverpleging. Eiser heeft de ten laste van hem bewezen verklaarde feiten steeds ontkend. In het kader van de voorbereiding van een eventueel verzoek om herziening in de strafrechtelijke procedure heeft hij zich onder meer tot verweerder gewend met het bovengenoemde verzoek. In reactie op dit verzoek meldde verweerder bij een besluit van 28 september 2009 dat binnen het korps zoekslagen zijn verricht om te inventariseren welke informatie nog voorhanden was. Daarbij is een aantal digitale bestanden aangetroffen. Het betrof bestanden die binnen het toenmalig gebruikte Recherche Basis Systeem zijn aangemaakt. Op dit materiaal waren volgens verweerder de bepalingen van de Wet politieregisters (Wpolr) en zijn sinds 1 januari 2008 de bepalingen van de Wpg van toepassing. Op grond van de artikelen 16 tot en met 24 van de Wpg kon de gevraagde informatie niet aan eiser worden verstrekt. Eiser formuleerde vervolgens aanvullende verzoeken, waarbij hij een uitdrukkelijk beroep deed op het bepaalde in artikel 25 van de Wpg en op de bepalingen van de Wob. Bij zijn besluit van 17 december 2009 volhardde verweerder in zijn besluit de gevraagde gegevens niet aan eiser te verstrekken, daarbij verwijzend naar de weigeringsgronden, genoemd in artikel 27 van de Wpg. Bij hetzelfde besluit gaf verweerder ook aan het verzoek om openbaarmaking op grond van de Wob af te wijzen.
3. Eiser heeft tegen het besluit van 17 december 2009, voor zover dit ziet op de weigering gegevens te verstrekken op grond van de Wob, bezwaar gemaakt bij verweerder. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wpg is ten aanzien van een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 25 Afdeling 7.1 van de Awb niet van toepassing. Tegen dit deel van verweerders besluit diende eiser daarom direct beroep in te stellen bij de rechtbank. Dit heeft eiser gedaan. Als gevolg hiervan liepen er tegelijkertijd twee procedures tegen hetzelfde besluit: een bezwaarprocedure bij verweerder en deze procedure bij de rechtbank.
4. Hangende deze beroepsprocedure heeft verweerder op 6 september 2010 beslist op het bezwaar van eiser. De betreffende stukken zijn heel kort vóór de zitting, op 2 maart 2011, aan de rechtbank overgelegd. Eiser heeft tegen de overlegging van deze stukken geen bezwaar gemaakt.
5. Bij het besluit van 6 september 2010 heeft verweerder eisers bezwaren gegrond verklaard. De journalen zijn alsnog aan eiser verstrekt. Daarbij zijn alle identificeerbare persoonsgegevens - dat wil zeggen alle gegevens die kunnen leiden tot identificatie van natuurlijke personen, zoals (onder meer) namen, adressen, telefoonnummers, geboortedata, geboorteplaatsen, kentekens en bedrijfsnamen - verwijderd. Bij zijn besluit geeft verweerder eiser te kennen dat de gevraagde inzage wordt verstrekt op grond van het bepaalde in artikel 25 van de Wpg. Verwijdering van de zogenoemde identificeerbare persoonsgegevens vindt plaats op grond van (primair) artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg, in verband met gewichtige belangen van derden. Als nadere, subsidiaire, weigeringsgrond wijst verweerder ook op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob. Daarbij geeft verweerder aan dat het belang van openbaarmaking van de verwijderde gegevens volgens zijn opvatting niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het belang van het voorkomen van een onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen. In het kader van deze belangenafweging heeft verweerder ook meegewogen dat de gevraagde informatie, in het kader van een verstrekking op grond van de Wob, niet alleen beschikbaar komt voor eiser en zijn gemachtigde, maar voor een ieder. Het belang van een (algemene) openbaarmaking op grond van de Wob weegt volgens verweerder niet op tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de familie van de slachtoffers, getuigen en andere betrokkenen. Het feit dat het proces van opsporing en vervolging inmiddels is afgesloten maakt dit volgens verweerder niet anders. Daarbij geeft verweerder tevens aan niet meer te beschikken over het strafdossier in de zaak van eiser. Verweerder kan daardoor niet controleren welke informatie al aan hem kenbaar is gemaakt in het kader van de strafrechtelijke procedure.
Twee verklaringen, die zijn opgenomen op de pagina’s 47 en 134 van de journaals, zijn niet aan eiser verstrekt. Als motivering geeft verweerder in zijn besluit aan dat, op grond van de inhoud van deze verklaringen, degenen die de verklaringen hebben afgelegd, geïdentificeerd zouden kunnen worden. Daarbij is tevens van belang dat aan degene, die de verklaring op pagina 134 heeft afgelegd, destijds uitdrukkelijk vertrouwelijkheid is toegezegd. Ten aanzien van deze verklaringen beroept verweerder zich op het bepaalde in artikel 10, aanhef, tweede lid, onder g, van de Wob. Met een beroep op artikel 11, tweede lid, van de Wob zijn ook alle namen van politieambtenaren uit de aan eiser verstrekte teksten verwijderd.
6. Gelet op het feit dat uit de door verweerder op 2 maart 2011 aan de rechtbank overgelegde stukken blijkt dat inmiddels een groot deel van de door eiser gevraagde gegevens alsnog aan hem is verstrekt, rijst vervolgens de vraag welke gegevens eiser nog meer zou willen hebben en of hij nog belang heeft bij de behandeling van zijn beroep. Ter zitting heeft eisers gemachtigde desgevraagd gesteld dat eiser volledige inzage wenst in de politiegegevens. Eiser wil, op grond van het bepaalde in artikel 25 van de Wpg, verstrekking van een niet geanonimiseerde versie van de journaals, inclusief alle nu weggelakte gegevens, waaronder ook de verklaringen, die zijn opgenomen op de pagina’s 47 en 134. Eiser heeft deze gegevens nodig ter onderbouwing van een in te dienen verzoek om herziening van het ten laste van hem gewezen strafvonnis. Eiser stelt dat verweerders besluit onvoldoende is gemotiveerd.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Eiser heeft tegen het besluit van 6 september 2010 geen rechtsmiddelen aangewend. Dit betekent dat dit besluit, voor zover daarbij beslissingen zijn genomen naar aanleiding van eisers verzoeken op grond van de Wob, in rechte vaststaat en in dit geding niet besproken zal worden. Het gaat dan met name om de laatste passage in het besluit, waar sprake is van het weglakken van de namen van politieambtenaren. Verweerders beslissing op bezwaar heeft echter ook betrekking op eisers verzoek op grond van artikel 25 van de Wpg. De rechtbank leidt dit af uit de motivering van het besluit en uit verweerders toelichting ter zitting. Ter zitting is gesteld dat verweerder uitdrukkelijk heeft bedoeld de door eiser gevraagde inzage te verstrekken op grond van artikel 25 van de Wpg en niet op basis van de Wob. Nu, blijkens eisers toelichting ter zitting, met het besluit aan eisers verzoeken niet volledig tegemoet is gekomen, wordt het beroep van eiser met toepassing van artikel 6:18 en 6:19 van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 6 september 2010, voor zover daarbij beslissingen zijn genomen op grond van de Wpg. Bij een afzonderlijke beoordeling van zijn beroep tegen het aanvankelijk bestreden besluit van 17 december 2009 heeft eiser geen belang meer. Verweerder heeft het standpunt dat eiser in het geheel geen inzage dient te krijgen in de politiejournalen en eventuele andere aantekeningen immers verlaten. Het door eiser ingestelde beroep tegen dat besluit dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard, zoals hierna vermeld.
9. Met betrekking tot eisers beroep, zover dat is gericht tegen het besluit van 6 september 2010, is nu alleen nog de vraag aan de orde of de geanonimiseerde gegevens en de verklaringen op de pagina’s 47 en 134 terecht zijn geweigerd op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg. Ten aanzien van de laatstgenoemde verklaringen heeft eiser zijn - inleidend - verzoek ter zitting uitdrukkelijk herhaald. De rechtbank begrijpt eisers stellingen, zoals die ook ter zitting naar voren zijn gebracht, zo dat hij zich op het standpunt stelt dat op alle nu nog ter inzage gevraagde gegevens het bijzondere verstrekkingenregime van de Wpg van toepassing is.
10. Het wettelijk kader luidt als volgt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg, wordt onder politiegegeven verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b van de Wpg wordt onder politietaak verstaan: de taken, bedoeld in de artikelen 2 en 6, eerste lid, van de Politiewet 1993.
In artikel 2 van de Wpg is het volgende bepaald:
1. Deze wet is van toepassing op de verwerking van politiegegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn daarin te worden opgenomen.
2. Deze wet is niet van toepassing op de verwerking van politiegegevens;
a. ten behoeve van activiteiten met uitsluitend persoonlijke doeleinden;
b. ten behoeve van de interne bedrijfsvoering.
3. Onder bestand wordt in dit artikel verstaan: elk gestructureerd geheel van politiegegevens, ongeacht of dit geheel van gegevens gecentraliseerd of verspreid is op een functioneel of geografisch bepaalde wijze, dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen.
Artikel 25 van de Wpg luidt als volgt:
1. De verantwoordelijke (dit is de korpsbeheerder; toevoeging rechtbank) deelt een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens zijn vastgelegd. De verantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat ook bij andere politiekorpsen politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
2. Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld over het verzoek en de wijze van kennisneming.
Artikel 27 van de Wpg luidt als volgt:
1. Een verzoek als bedoeld in artikel 25, eerste lid, wordt afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:
a. de goede uitvoering van de politietaak;
b. gewichtige belangen van derden;
c. de veiligheid van de staat.
2. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing vindt schriftelijk plaats.
11. Partijen kwalificeren de ter inzage gevraagde politiejournalen - integraal - als politiegegevens zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wpg. De bezwarenadviescommissie, die verweerder heeft geadviseerd bij de voorbereiding van het besluit van 6 september 2010, ziet dat, kennelijk, anders. De rechtbank stelt, na kennisneming van de niet verstrekte - en door eiser nog altijd verlangde - stukken, met partijen vast dat sprake is van gegevens, waarop het bijzondere verstrekkingenregime van de Wpg van toepassing is. De rechtbank verwijst, ter onderbouwing van dit oordeel, naar de definitiebepalingen in de artikelen 1 en 2 van de Wpg, naar de geschiedenis van totstandkoming van die wet - en zijn voorganger, de Wpolr - en naar de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2010, welke is te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: BM2311. De rechtbank oordeelt dat sprake is van gegevens uit een samenhangende verzameling van persoonsgegevens, die langs geautomatiseerde weg is opgeslagen dan wel met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd in een gegevensbestand ten dienste van de uitvoering van de politietaak.
12. De gevraagde gegevens - politiejournalen - zijn, naar het oordeel van de rechtbank, ten aanzien van eiser terecht aangemerkt als “deze” - of “zijn”; toevoeging rechtbank - “persoon betreffende” gegevens, zoals bedoeld in artikel 25 van de Wpg. De gegevens zijn immers verzameld en de betreffende, geautomatiseerde, bestanden zijn aangelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de toedracht van een strafbaar feit - of strafbare feiten - ten aanzien waarvan eiser als verdachte werd aangemerkt en veroordeeld is. Dit betekent allereerst dat verweerder aan zijn weigering de verklaringen op de pagina’s 47 en 134 te verstrekken ten onrechte de weigeringsgrond van artikel 10 van de Wob ten grondslag heeft gelegd. Voor zover in het besluit van 6 september 2010 bedoeld is om mede artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg aan de weigering om de verklaringen op de pagina’s 47 en 134 te verstrekken ten grondslag te leggen, wijst de rechtbank op hetgeen hierna zal worden overwogen. Ten aanzien van de verklaring op pagina 47 merkt de rechtbank overigens op dat zij, na kennisneming van de niet verstrekte stukken, niet ziet op welke verklaring verweerder hier doelt. Op de betreffende pagina zijn, zover de rechtbank kan zien, enkel identificeerbare persoonsgegevens weggelaten.
13. Ten aanzien van de verklaring op pagina 134 en de overige geweigerde, want tot
derden herleidbare - identificeerbare - persoonsgegevens is de rechtbank van oordeel dat verweerder, zoals van de kant van eiser terecht is gesteld, per persoonsgegeven aan had moeten geven of de in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wpg bedoelde belangen zich in concreto tegen mededeling verzetten. De rechtbank verwijst naar de door eiser aangehaalde beschikking van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 19 juni 2008, LJN: BD5187. Verweerder had aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden en voor elk persoonsgegeven afzonderlijk moeten toetsen of aan de voorwaarden voor een beroep op de weigeringsgrond is voldaan. Het ligt daarbij op de weg van verweerder concrete feiten en omstandigheden kenbaar te maken, waaruit toepasselijkheid van de betreffende weigeringsgrond kan worden afgeleid. De rechtbank neemt hierbij onder meer in aanmerking dat een deel van de in de journalen vermelde personen mogelijk verklaringen hebben afgelegd, die tevens zijn opgenomen in het ten laste van eiser opgemaakte strafdossier. Zonder nadere toelichting valt - onder meer ten aanzien van de gegevens van deze personen - niet goed in te zien waarom kennisneming van deze gegevens eiser zou moeten worden onthouden. Voor zover verweerder in dit verband heeft gesteld dat hij niet langer de beschikking heeft over het ten laste van eiser opgemaakte, bij het Openbaar Ministerie ingeleverde, eindproces-verbaal, overweegt de rechtbank dat verweerder via het Openbaar Ministerie of via de rechtbank, inzage zal kunnen trachten te verkrijgen in de betreffende stukken.
14. Eisers beroep voor zover gericht tegen het besluit van 6 september 2010 slaagt. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Verweerders besluit van 6 september 2010 zal vernietigd worden, voor zover bij dat besluit aan eiser inzage is geweigerd op grond van de Wpg in de op derden herleidbare - identificeerbare - persoonsgegevens in de, inmiddels verstrekte, politiejournalen alsmede - voor zover daarbij inzage is geweigerd - in de verklaringen op de pagina’s 47 en 134. Verweerders besluit van 6 september 2010 is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en (daardoor) niet voldoende gemotiveerd. De rechtbank zal verweerder opdragen naar aanleiding van eisers verzoek een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
15. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
Nu aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, zal de rechtbank tevens bepalen dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
16. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 150,00 dient te worden vergoed.
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 17 december 2009 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 6 september 2010 gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 september 2010 voor zover daarbij op grond van de Wpg is geweigerd inzage te geven in de weggelakte gegevens van de journaals alsmede de verklaringen die zijn opgenomen op de pagina’s 47 en 134;
- bepaalt dat verweerder naar aanleiding van eisers verzoek een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast verweerder aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 150,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra als voorzitter en mr. E.M. de Stigter en mr. drs. M.M.L. Wijnen als leden in tegenwoordigheid van mr. F.A.M.C. Habraken-Hermans als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2011.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending
van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.