ECLI:NL:RBSHE:2011:BU6718

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-3994
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van regels tegen kamperen door de Occupybeweging in Eindhoven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 2 december 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker, een deelnemer van de Occupybeweging, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente Eindhoven om handhavend op te treden tegen het kamperen op het Clausplein. De gemeente had eerder een tijdelijke ontheffing verleend voor het plaatsen van kampeermiddelen, maar deze was inmiddels verlopen. Verzoeker stelde dat hij en zijn medestanders de indruk hadden dat zij nog geruime tijd op het Clausplein mochten blijven, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden, gezien de verstreken termijn van de ontheffing en de klachten van omwonenden over overlast. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat de handhaving niet onevenredig was in verhouding tot de belangen van verzoeker. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de aan verzoeker gegeven termijn om zijn tent af te breken niet onredelijk was. De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van het gemeentebestuur om bestuursdwang toe te passen ter handhaving van de regels, en dat het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule niet leidt tot nietigheid van het besluit. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding was om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/3994
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2011
inzake
[eiser]
te Eindhoven,
verzoeker,
gemachtigde: [gemachtigde]
tegen
[verweerder]
[gemachtigde]
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2011 heeft verweerder de eigenaar/rechthebbende van de tent/caravan va[benadeelde partij]de partij] op de locatie [adres] Eindhoven aangezegd dat tegen de op 1 december 2011 om 10.00 uur nog op het Clausplein aanwezige tenten handhavend wordt opgetreden.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 30 november 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van gelijke datum heeft verzoeker tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 2 december 2011, waar verzoeker is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de toetsing aan dit criterium meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
De feiten
3. Verzoeker is aanhanger van de zogeheten [benadeelde partij] en verblijft met andere demonstranten op het [adres] Eindhoven en heeft daar een eigen tent om in te overnachten. Hiervoor is op 4 november 2011 door verweerder tot en met 13 november 2011 ontheffing verleend als bedoeld in artikel 5.8.2, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven 2010 (hierna: APV). Bij besluit van 15 november 2011 heeft verweerder deze ontheffing verlengd tot en met 29 november 2011.
In het besluit van 30 november 2011 heeft verweerder voorts medegedeeld niet onsympathiek te staan tegenover de [benadeelde partij] en de aanhangers daarom in de gelegenheid te stellen om tot uiterlijk 22 december 2011 op een andere locatie, namelijk het afgezette gedeelte van het parkeerterrein Stationsweg, hun tent te plaatsen.
Standpunt verzoeker
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij stellig de indruk had dat hij en zijn medestanders nog geruime tijd op de locatie Clausplein mochten verblijven. Verzoeker is van mening dat verweerder een te korte tijd heeft gegund voor de ontruiming van het Clausplein. Daarmee heeft verweerder niet redelijk en niet billijk gehandeld, aldus verzoeker. Omdat verzoeker en zijn medestanders zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhuizing naar een andere locatie heeft verzoeker verweerder verzocht de ontruiming op te schorten totdat onherroepelijk op het bezwaarschrift is beslist. Omdat verweerder dit verzoek heeft afgewezen heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.
Standpunt verweerder
5. Verweerder heeft allereerst aangevoerd dat onderhavige procedure zich beperkt tot de bij besluit van 30 november 2011 opgelegde last onder bestuursdwang. Volgens verweerder ziet het onderhavige verzoek niet op de voor de locatie nabij het station verleende ontheffing. De reden van verweerders handhavend optreden is gelegen in de tijdelijkheid van de voor het Clausplein verleende ontheffing - waarvan de geldigheidsduur thans is verlopen - en de klachten van omwonenden.
Wettelijk kader
6. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
7. Krachtens artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
8. Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
9. Ingevolge artikel 5.8.2, eerste lid, van de APV, is het verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.
Ingevolge artikel 5.8.2, derde lid, van de APV kan het college ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
Beoordeling
10. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of het onderhavige verzoek mede strekt tot schorsing van de verleende ontheffing voor de alternatieve locatie nabij het station te Eindhoven.
De voorzieningenrechter constateert in dit verband dat verzoeker met zijn verzoekschrift ontruiming van het Clausplein tracht te voorkomen. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift immers enkel verzocht verweerder te verbieden om handhavend op te treden totdat onherroepelijk op zijn bezwaarschrift is beslist. Ook ter zitting heeft verzoeker zijn verzoek daartoe beperkt. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat de gronden van bezwaar eveneens enkel zien op de aangezegde handhaving en niet zijn gericht tegen de verleende ontheffing voor de locatie nabij het station. Daar komt nog bij dat de voorzieningenrechter niet vermag in te zien welke voorlopige maatregel tegen de verleende nieuwe ontheffing verzoeker zou kunnen baten. Schorsing van dat besluit kan immers op zichzelf niet de ontruiming van het Clausplein voorkomen. Daarom beperkt de voorzieningenrechter zich tot de vraag of een voorlopige maatregel ten aanzien van de aangekondigde handhaving is aangewezen. De vraag of het bezwaarschrift van verzoeker van 30 november 2011 zich mede richt tot de verleende ontheffing voor de alternatieve locatie bij het station kan dus thans onbesproken blijven.
11. De voorzieningenrechter volgt verzoeker voorts niet in zijn betoog dat het thans bestreden besluit nietig, althans vernietigbaar is, omdat een rechtsmiddelenclausule ontbreekt. Het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule leidt immers niet tot de nietigheid dan wel vernietigbaarheid van een besluit. Het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule bij de bekendmaking van een besluit speelt enkel een rol bij een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding. Dat is hier niet aan de orde nu verzoeker tijdig bezwaar heeft gemaakt en ook overigens niet is gebleken dat verzoeker door het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule in zijn belangen is geschaad.
12. Thans dient beoordeeld te worden of verweerder bevoegd moet worden geacht om over te gaan tot het toepassen van bestuursdwang.
13. Voorop staat dat de door verweerder verleende ontheffing om ten behoeve van nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen op het [adres] Eindhoven gold tot en met 29 november 2011 en dat deze termijn is verstreken. Aangezien verweerder voor deze locatie geen nieuwe ontheffing heeft verleend, overtreedt verzoeker door met zijn tent op het [adres] overnachten thans het in artikel 5.8.2, eerste lid, van de APV neergelegde verbod.
14. Op grond van vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden.
15. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
16. Nu verweerder uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij, gelet op de door hem geconstateerde overlast voor omwonenden, geen nieuwe ontheffing voor de locatie Clausplein wil verlenen, bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen concreet zicht op legalisatie.
17. Voorts ziet de voorzieningenrechter in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden behoort te worden afgezien. Verweerder heeft immers gemotiveerd betoogd dat in de periode van 14 november 2011 tot de datum van het bestreden besluit diverse omwonenden en bedrijven ernstige overlast hebben ondervonden van de nachtelijke aanwezigheid van verzoeker en zijn mededemonstranten op het Clausplein. Weliswaar heeft verweerder de schriftelijke klachten die verweerder heeft ontvangen thans niet ter onderbouwing van zijn standpunt overgelegd, maar de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding aan het bestaan van de overlast te twijfelen en voorts zal verweerder de klachten - in geanonimiseerde vorm - alsnog in bezwaar kunnen overleggen.
18. Voorts ziet de voorzieningenrechter te minder aanleiding voor het oordeel dat verweerder van handhavend optreden had moeten afzien, omdat verweerder verzoeker en zijn mededemonstranten in de gelegenheid stelt om hun tent op een andere locatie te plaatsen.
19. Dat verweerder de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat verzoeker na 29 november 2011 op het Clausplein mocht blijven heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt. Blijkens de tekst van de verleende ontheffingen van 4 november 2011 en 15 november 2011 moest verzoeker veeleer aannemen dat hij met zijn mededemonstranten slechts tijdelijk op het Clausplein mocht overnachten. Daarbij komt dat door verweerder onweersproken is gesteld dat op 24 en 27 november 2011 door verweerder is medegedeeld dat de ontheffing voor het Clausplein naar alle waarschijnlijkheid niet zal worden verlengd. Dat verzoeker, zoals hij stelt, niet van alle besluitvorming op de hoogte was, dient voor zijn eigen rekening en risico te blijven. Hetgeen verzoeker overigens in dit verband heeft aangevoerd leidt de voorzieningenrechter evenmin tot het oordeel dat verweerder had moeten afzien van handhavend optreden.
20. Voorts volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet in zijn betoog dat de in de last onder bestuursdwang genoemde begunstigingstermijn onredelijk kort is. De voorzieningenrechter stelt hierbij voorop dat volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 november 2009, LJN: BK4372) bij de begunstigingstermijn als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. De begunstigingstermijn dient er toe de overtreder in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren zonder dat overgegaan wordt tot het toepassen van bestuursdwang. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter de aan verzoeker gegunde termijn om zijn tent af te breken niet onredelijk. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet het mogelijk worden geacht om een tent binnen enkele uren af te breken.
21. Gelet op vorenstaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Er bestaat derhalve geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het daartoe strekkende verzoek zal daarom worden afgewezen.
22. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten of om verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
23. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. E.M. de Stigter als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. H.J. van der Meiden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2011.
?