ECLI:NL:RBSHE:2012:BX7260

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
789818
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding op basis van planschadeovereenkomst tussen bouwbedrijf en particulier

In deze zaak vorderde Bouwbedrijf Pennings B.V. op basis van een planschadeovereenkomst betaling van een door de gemeente aan een particulier uitgekeerde planschadevergoeding. De zaak betreft een geschil tussen Pennings en de gedaagden, die een perceel grond hadden gekocht. In de akte van levering was opgenomen dat de gedaagde geen aanspraak zou maken op planschade. Pennings stelde dat de gedaagde, ondanks deze afspraak, een verzoek tot planschade had ingediend bij de gemeente, wat in strijd was met de overeenkomst. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij nooit de intentie had gehad om afstand te doen van het recht op planschade. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde op 16 november 2007 had ingestemd met de voorwaarden in de akte van levering, inclusief het afstandsbeding. De rechter concludeerde dat de gedaagde niet kon terugkomen op deze afspraak en dat Pennings recht had op schadevergoeding. De vordering van Pennings werd toegewezen, met veroordeling van de gedaagde in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector kanton, locatie Eindhoven
In de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF PENNINGS B.V.,
gevestigd te Rosmalen,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.T.J. van Rijsbergen, advocaat te Utrecht,
t e g e n :
1. [gedaagde 1], en
2. [gedaagdede 2],
beide wonende te [woonplaats], [gemeente],
gedaagden,
gemachtigde: mr. W.A. Braams, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Partijen worden hierna aangeduid met Pennings en (gedaagden gezamenlijk) met [gedaagde].
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit
- de dagvaarding van 27 oktober 2011, met producties,
- de conclusie van antwoord, met een productie.
Vervolgens is een comparitie van partijen gelast, die is gehouden op 26 maart 2011. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden. Tot slot is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. Pennings vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een hoofdsom van € 20.868,49 en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,-, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
2.2. Pennings legt aan haar vordering, samengevat, het volgende ten grondslag.
Pennings was tot 14 augustus 2011 genaamd Bouwbedrijf H. Pennings en Zn B.V. en maakte in die hoedanigheid deel uit van de vennootschap onder firma Vaso-Pennings V.O.F. (hierna: Vaso-Pennings). Vaso-Pennings en [gedaagde] zijn een mondelinge koopovereenkomst aangegaan met betrekking tot een perceel grond nabij het [adres] in de gemeente [gemeente]. Het perceel grond is bij notariële akte van 16 november 2007 aan [gedaagde] geleverd. In de notariële akte is onder andere bepaald dat [gedaagde] geen aanspraak zou maken op planschade.
Pennings heeft op 25 januari 2010 een conceptadvies van de gemeente [gemeente] ontvangen met betrekking tot een aanvraag van [gedaagde] voor een tegemoetkoming in planschade. Pennings heeft [gedaagde] bij brief van haar gemachtigde van 1 februari 2010 gewezen op de bepaling in de notariële akte en [gedaagde] verzocht en gesommeerd de vordering tot vergoeding van planschade in te trekken. [gedaagde] heeft niet aan dit verzoek voldaan.
Vaso-Pennings heeft op 24 maart 2010 een factuur van de gemeente [gemeente] ontvangen van € 20.868,49 wegens de door de gemeente aan [gedaagde] uitgekeerde planschade. De grondslag van deze factuur is gelegen in een planschadeovereenkomst tussen Vaso-Pennings en de gemeente [gemeente] van 19 december 2006. Pennings heeft de factuur op 13 april 2010 aan de gemeente voldaan. Vaso-Pennings heeft de vordering op [gedaagde] in 2011 overgedragen aan Pennings. [gedaagde] is, ondanks sommaties, niet tot betaling van het bedrag van € 20.868,49 aan Pennings overgegaan. Pennings heeft kosten van juridische bijstand moeten maken van € 1.000,- en ook deze kosten komen voor rekening van [gedaagde], aldus Pennings.
2.3. [gedaagde] betwist de vordering en stelt daartoe, kort weergegeven, het volgende.
[gedaagde] erkent dat een mondelinge koopovereenkomst tot stand is gekomen. Hierbij is het doen van afstand van het recht tot indiening van een verzoek tot planschade bij de gemeente op geen enkele wijze ter sprake gekomen. [gedaagde] heeft op 1 november 2007 een conceptakte en volmacht van een door Pennings aangewezen notaris ontvangen. [gedaagde] heeft de volmacht ondertekend en teruggestuurd naar de notaris. De notaris heeft de leveringsakte op 16 november 2007 gepasseerd, waarmee [gedaagde] rechthebbende is geworden van het perceel grond.
[gedaagde] heeft op 20 maart 2009 een verzoek tot planschade ingediend bij de gemeente [gemeente]. [gedaagde] heeft vervolgens op 1 februari 2010 een brief van de gemachtigde van Pennings ontvangen, waaruit voor [gedaagde] voor het eerst bleek dat in de leveringsakte een afstandsbeding is opgenomen. [gedaagde] heeft nimmer de wil gehad om afstand te doen van het recht op planschade en heeft dat ook nimmer verklaard. Het doen van afstand van het recht op planschade is dan ook niet overeengekomen en had niet in de leveringsakte opgenomen mogen worden. Weliswaar heeft [gedaagde] de volmacht ondertekend, maar daarmee staat niet vast dat daadwerkelijk is ingestemd met het doen van afstand van recht op planschade.
Voorts strekt het afstandsbeding ertoe te verhinderen dat [gedaagde] gebruik maakt van het aan hem in artikel 49 WRO (oud) toegekende recht om jegens een overheidsorgaan aanspraak te maken op schadevergoeding. Derhalve ontzegt het beding [gedaagde] een fundamenteel recht, het recht op rechtsbescherming van een burger jegens de overheid. Het beding is dan ook in strijd met de openbare orde en/of goede zeden en derhalve nietig op grond van artikel 3:40 lid 1 BW. Het beding is ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
[gedaagde] betwist voorts dat Pennings, dan wel haar rechtsvoorgangster, de in rekening gebrachte planschade aan de gemeente [gemeente] heeft voldaan. [gedaagde] concludeert op deze gronden tot afwijzing van de vordering van Pennings, met veroordeling van Pennings in de kosten van de procedure.
2.4. Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd zal, indien van belang, onder de beoordeling worden teruggekomen.
3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat Vaso-Pennings een perceel grond, gelegen nabij [adres] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie [@], nummer [#] (hierna: de grond), heeft verkocht en geleverd aan [gedaagde] voor een bedrag van € 7.000,-.
3.2. In de akte van levering van 16 november 2007 (hierna: akte van levering) is onder het kopje "Bedingen" bepaald (dagvaarding, productie 1):
" (...)Realisatie plan [adres] te [gemeente]
Artikel 7
Koper heeft kennis genomen van de voorgenomen ontwikkeling van het plan [adres] te [gemeente]. Dit project is aan koper genoegzaam bekend. Koper zal zich onthouden van al die gedragingen die gericht zijn of die leiden of kunnen leiden tot verstoring, vertraging, vernietiging of aantasting anderszins van de besluitvorming van overheidswege vereist voor de realisatie van het project. Bij overtreding van dit verbod zal koper gehouden aan verkoper alle schade te vergoeden die verkoper dientengevolge leidt of zal leiden.
Voorts verklaart koper, nu vooraf kennis is genomen van de inhoud van de plannen van verkoper, geen aanspraak te maken op planschade en zal geen vordering/procedure instellen om tot een dergelijke (soortgelijke) vergoeding te komen. (...)".
3.3. Uit een door Pennings in het geding gebrachte conceptakte van levering, waarin het hiervoor genoemde artikel 7 alsmede een volmacht is opgenomen, (dagvaarding, productie 17) blijkt dat [gedaagde] op 1 november 2007 een volmacht heeft verleend aan ieder van de medewerkers van het door Pennings ingeschakelde notariskantoor, speciaal om voor en namens hem te verschijnen en de conceptakte te doen passeren en ondertekenen, onder voorwaarden als opgenomen in de conceptakte.
3.4. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat [gedaagde] op 20 maart 2009 een verzoek tot planschade heeft ingediend bij de gemeente [gemeente], dat Pennings bij brief van 1 februari 2010 [gedaagde] heeft gesommeerd van een schadeloosstelling af te zien omdat dit volgens haar in strijd is met artikel 7 van de akte van levering en dat [gedaagde] hieraan geen gevolg heeft gegeven. Evenmin is in geschil dat Vaso-Pennings de vordering, waarvan thans betaling wordt gevorderd, rechtsgeldig heeft overgedragen aan Pennings.
3.5. De kantonrechter overweegt als volgt.
Artikel 3:35 BW: verklaring en wil
3.6. [gedaagde] heeft tegen de vordering van Pennings allereerst aangevoerd dat tijdens de onderhandelingen over de koop van de grond niet is gesproken over het doen van afstand van het recht om bij de gemeente [gemeente] een planschadeverzoek in te dienen. [gedaagde] stelt dat hij ook nimmer die wil heeft gehad en dat ook nimmer heeft verklaard, zodat dit ook niet is overeengekomen en niet in artikel 7 van de akte van levering had moeten worden vermeld.
Pennings heeft hiertegenover aangevoerd dat de akte van levering een uitvloeisel is van de mondelinge overeenkomst tussen partijen. De akte van levering is voorafgegaan door een conceptakte met daarin een ongewijzigd artikel 7 en een volmacht die naar de conceptakte verwijst. [gedaagde] heeft de conceptakte gezien, althans kunnen zien. Voor zover de volmacht van [gedaagde] ziet op bepalingen waarop hij niet bedacht hoefde te zijn, komt dat voor zijn rekening en risico.
3.7. Gelet op de stellingen van partijen kan niet worden vastgesteld dat tijdens de onderhandelingen over de koop van de grond is gesproken over planschade. Dit neemt niet weg dat [gedaagde] op
1 november 2007 een volmacht heeft ondertekend om (medewerkers van) de notaris de conceptakte namens hem te doen passeren en ondertekenen onder voorwaarden zoals opgenomen in die conceptakte, waaronder begrepen artikel 7. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] jegens Pennings en/of de notaris bezwaren heeft gemaakt ten aanzien van de formulering van de conceptakte en/of de daarin opgenomen volmacht. Artikel 7 van de conceptakte is eveneens in de akte van levering opgenomen, welke akte op 16 november 2007 middels de volmacht van [gedaagde] door de notaris is gepasseerd. Anders dan [gedaagde] aanvoert, betekent dit dat hij op 16 november 2007 met Pennings is overeengekomen om geen aanspraak te maken op een planschadevergoeding overeenkomstig artikel 7 van de akte van levering en is dit op 16 november 2007 ook zo namens hem verklaard tegenover de notaris. Tussen partijen is de uitleg van de bewoordingen van artikel 7 niet in geschil. Dat betekent dat de vraag naar de dwingende bewijskracht van de akte van levering niet relevant is.
3.8. [gedaagde] heeft ook aangevoerd dat hij nimmer de wil heeft gehad om te verklaren als bedoeld in artikel 7 van de akte van levering. [gedaagde] heeft tijdens de comparitie van partijen echter aangegeven dat de notaris van Pennings de conceptakte en de volmacht aan hem heeft toegezonden en dat hij de volmacht thuis heeft ondertekend en teruggestuurd naar de notaris. Hij heeft niet, althans onvoldoende, betwist dat hij voldoende in de gelegenheid is gesteld om kennis te nemen van deze stukken en dat hij de volmacht vervolgens zonder bezwaar heeft getekend. Dit betekent dat Pennings naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardig erop mocht vertrouwen dat [gedaagde] akkoord was met artikel 7 van de (concept) akte van levering. Dat [gedaagde], zoals hij heeft aangegeven tijdens de comparitie van partijen, de volmacht thuis heeft getekend en dat hij niet aanwezig is geweest bij het transport van de akte van levering bij de notaris, maakt dit oordeel niet anders. [gedaagde] kan dan ook geen beroep doen op het ontbreken van een met zijn verklaring overeenstemmende wil. Voor bewijs van het ontbreken van de met zijn verklaring overeenstemmende wil is derhalve geen plaats.
3.9. De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] aldus dat hij voorts aanvoert dat, als sprake zou zijn van een overeenkomstig de wil van partijen opgenomen artikel 7 in de akte van levering, dit artikel niet in stand kan blijven wegens strijd met de openbare orde en/of goede zeden en derhalve nietig is op grond van artikel 3:40 lid 1 BW, dan wel dat dit artikel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Artikel 3:40 BW: strijd met openbare orde of goede zeden
3.10. Tussen partijen is niet in geschil dat de planschadeovereenkomst tussen Pennings en de gemeente [gemeente] is overeengekomen op 19 december 2006 (dagvaarding, productie 8). Dit betekent dat de overeenkomst ná de inwerkingtreding van de Wijzigingswet Wet op de Ruimtelijke Ordening (op 22 juni 2005) is gesloten, zodat artikel 49a WRO (oud) van toepassing is. In dit artikel is bepaald dat burgemeester en wethouders met een verzoeker (hier: Pennings) kunnen overeenkomen dat schade als bedoeld in artikel 49 WRO (oud) geheel of gedeeltelijk voor rekening van de verzoeker komt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het Pennings en [gedaagde] niet vrij staat om in het verlengde van de planschadeovereenkomst tussen Pennings en de gemeente [gemeente] in een akte van levering afspraken te maken over enerzijds het afzien van het maken van aanspraken op planschade en anderzijds over het niet instellen van een vordering/procedure om tot een dergelijke vergoeding te komen. De omstandigheid dat hiermee afstand is gedaan van een wettelijke bevoegdheid om jegens de overheid aanspraak te maken op een (tegemoetkoming in) planschadevergoeding, dan wel het gegeven dat [gedaagde] recht heeft op rechtsbescherming jegens de overheid, doet daar niet aan af. Van strijd met de openbare orde of goede zeden is dan ook niet gebleken.
Artikel 6:248 BW: derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid
3.11. [gedaagde] heeft aangevoerd dat een beroep op artikel 7 van de akte van levering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat partijen tijdens het sluiten van de overeenkomst nimmer hebben gesproken over het doen van afstand van het recht om aanspraak te maken op een planschadevergoeding en de door Pennings aangewezen notaris de leveringsakte heeft opgemaakt. De kantonrechter overweegt dat terughoudendheid moet worden betracht bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW en dat een overeengekomen beding alleen terzijde kan worden gesteld indien het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om een partij aan dat beding te houden. Nu de kantonrechter hiervoor heeft overwogen dat [gedaagde] op 16 november 2007 is overeengekomen om geen aanspraak te maken op een planschadevergoeding, deze afspraak terecht in de akte van levering is terechtgekomen en Pennings er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde] akkoord was met artikel 7 van de akte van levering, kan het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW, waaraan dezelfde stellingen ten grondslag liggen, evenmin slagen. Overige feiten en/of omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
3.12. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat in dit geding moet worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid van artikel 7 van de akte van levering. [gedaagde] heeft met dit artikel ingestemd met het doen van afstand van aanspraken op planschade en ingestemd om geen vordering/procedure in te stellen om tot een planschadevergoeding te komen. Door op 20 maart 2009 een verzoek tot planschadevergoeding in te dienen bij de gemeente [gemeente] en als gevolg daarvan in 2009 een (tegemoetkoming in) planschadevergoeding te hebben ontvangen, heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met de op haar rustende verplichtingen. Gesteld noch gebleken is dat deze tekortkoming [gedaagde] niet toerekenbaar is. Dit betekent dat Pennings jegens [gedaagde] aanspraak kan maken op een schadevergoeding.
3.13. Pennings vordert een schadevergoeding gelijk aan het door haar aan de gemeente [gemeente] betaalde bedrag van € 20.868,49.
3.14. [gedaagde] heeft betwist dat Pennings de factuur met betrekking tot de planschade daadwerkelijk aan de gemeente [gemeente] heeft voldaan. Pennings heeft tijdens de comparitie van partijen aangegeven dat zij de factuur van de gemeente van € 20.868,49, zijnde € 20.000,- inclusief wettelijke rente (dagvaarding, productie 7) op 13 april 2010 aan de gemeente heeft betaald en dat in het betreffende bankafschrift een totaalbedrag van € 59.767,14 is vermeld, omdat die betaling meerdere planschadevergoedingen betreft waaronder die van [gedaagde] (dagvaarding, productie 9). [gedaagde] heeft dit tijdens de comparitie van partijen niet langer betwist, zodat de stelling van Pennings, zoals tijdens de comparitie van partijen toegelicht en met producties onderbouwd, als niet langer weersproken voor juist moet worden gehouden. Het verweer van [gedaagde] wordt in zoverre verworpen.
3.15. [gedaagde] heeft de hoogte van het door Pennings gevorderde bedrag van € 20,868,49 niet weersproken. Dit betekent dat de vordering van Pennings toewijsbaar is. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente hierover, zodat deze zal worden toegewezen zoals gevorderd.
3.16. Pennings heeft hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] gevorderd. [gedaagde] heeft hiertegen evenmin verweer gevoerd, zodat de hoofdelijke veroordeling eveneens zal worden toegewezen.
3.17. Pennings vordert ook buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,-. Bij beantwoording van de vraag of buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen is uitgangspunt dat verrichtingen voorafgaand aan het geding worden gezien als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Voor afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten moet het gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Uit de door Pennings overgelegde stukken blijkt onvoldoende dat hiervan sprake is geweest. De vordering wegens buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
3.18. Aan het door [gedaagde] gedane bewijsaanbod, voor zover nog niet besproken, wordt als niet ter zake dienend voorbijgegaaan.
3.19. [gedaagde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
4. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk om aan Pennings te betalen een bedrag van € 20.868,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2010 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van Pennings tot de dag van deze uitspraak worden begroot op:
€ 90,31 wegens dagvaardingskosten;
€ 851,- wegens griffierecht;
€ 800,- wegens salaris gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Smorenburg, als kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.