ECLI:NL:RBSHE:2012:BX9082

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1303
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling uitgangspositie in het kader van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 september 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Korpsbeheerder van de politie Brabant Zuid-Oost. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.W.F.M. Schmitz, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Korpsbeheerder, waarin de uitgangspositie van de eiser voor de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de vaststelling van de uitgangspositie geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het slechts een herhaling was van het aanstellingsbesluit van de eiser en geen rechtsgevolg met zich meebracht.

De rechtbank overwoog dat de brief van 7 november 2011, waarin de uitgangspositie werd vastgesteld, niet als een besluit kon worden aangemerkt, omdat deze niet gericht was op enig rechtsgevolg. De rechtbank benadrukte dat er geen sprake was van een reorganisatie, maar van een operatie om de persoonsdossiers op orde te brengen voor de toekomstige matching naar LFNP-functies. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en droeg de Korpsbeheerder op het griffierecht van € 156,00 aan de eiser te vergoeden. Tevens werd de Korpsbeheerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 874,00, te betalen aan de eiser.

De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Awb en de voorwaarden waaronder besluiten als zodanig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de vaststelling van de uitgangspositie geen wijziging van de rechtspositie van de eiser met zich meebracht, en dat de procedure rondom de invoering van het LFNP niet leidde tot een situatie waarin functies werden opgeheven of medewerkers als herplaatsingskandidaten moesten worden aangewezen. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk rondom bestuursrechtelijke besluiten en de rol van de rechter in het toetsen van dergelijke besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/1303
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser,
(gemachtigde: mr. H.W.F.M. Schmitz),
en
de Korpsbeheerder van de politie Brabant Zuid-Oost, te Eindhoven, verweerder,
(gemachtigden: mr. W.H. Janssen en S.C.M.A. Gommans).
Procesverloop
Bij brief van 7 november 2011 (verzonden op 11 november 2011) heeft verweerder eisers uitgangspositie ten behoeve van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) tot en met 31 maart 2011 vastgesteld op ”63 Groepschef Executieve Ondersteuning A”.
Bij besluit van 22 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank dient zich allereerst (ambtshalve) te buigen over de vraag of de brief van 7 november 2011 moet worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar en vervolgens beroep ingesteld kan worden.
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is bij besluit van 23 december 2005 met ingang van 5 november 2005 aangesteld als Groepschef Executieve Ondersteuning A, functienummer 63. In het dossier bevindt zich een beschrijving van deze functie (versie april ’05).
3. Sinds 1994 kan elk politiekorps zijn eigen functies beschrijven en waarderen. Dit heeft ertoe geleid dat op dit moment binnen de Nederlandse politie ongeveer 7200 functiebeschrijvingen bestaan, dat vergelijkbare functies soms verschillend zijn gewaardeerd en dat de korpsen veel tijd kwijt zijn aan het onderhoud van het functiegebouw. In het Arbeidsvoorwaardenakkoord politie (CAO) 2008-2010 is afgesproken dat er één functiegebouw komt voor de Politie Nederland: het LFNP. Het LFNP is thans nog niet vastgesteld, maar zal circa 100 standaard functiebeschrijvingen kennen.
De functie die een medewerker op 31 december 2009 bekleedde, wordt omgezet naar een LFNP-functie. Dit proces wordt herhaald voor ieder functie die een medewerker daarna is gaan vervullen tot en met 31 december 2011 (de zogenoemde matching). De functie die op 31 december 2011 wordt gematcht, is de nieuwe LFNP-functie van de medewerker.
4. Bij brief van 20 april 2011 heeft verweerder eiser een persoonlijk overzicht van eisers uitgangspositie(s) gegeven. De gegevens over de uitgangspositie zijn de basis van de matching in het najaar van 2011, aldus verweerder. Eisers uitgangspositie is 63 Groepschef Executieve Ondersteuning A, zowel op 31 december 2009 als op 31 maart 2011. Eiser is gevraagd om te controleren of alle functies en/of afspraken vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 goed in deze brief zijn vastgelegd.
In de brief is voorts aangegeven dat eiser bedenkingen kan indienen via het formulier “Bedenkingen uitgangspositie(s) LFNP 2011”. Tevens is aangegeven dat eenmalig op één van de uitgangsposities functieonderhoud kan worden aangevraagd. Speciaal voor de invoering van het LFNP is er een “Tijdelijk regeling functieonderhoud politie” (hierna: de regeling) afgesproken tussen werkgevers en vakorganisaties. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de regeling, voor zover hier van belang, maakt de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving.
5. Eiser heeft op 20 mei 2011 bedenkingen ten aanzien van de registratie van zijn uitgangspositie op 31 december 2009, vanaf 1 januari 2010 tot 31 maart 2011 en op 31 maart 2011 ingebracht. Hij heeft aangegeven dat zijn specifieke werkzaamheden/afspraken niet goed zijn verwoord en dat specifieke werkzaamheden/afspraken ontbreken. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder zijn brief van 7 november 2011 aan eiser gestuurd.
6. Partijen zijn het erover eens dat een verzoek tot functieonderhoud geen kans van slagen zou hebben gehad, omdat geen sprake was van feitelijk verrichte taken die wezenlijk afweken van de voor eiser geldende functie en functiebeschrijving.
7. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de brief van 7 november 2011 géén besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is.
8. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat de brief van 7 november 2011 als onderwerp “Besluit uitgangspositie” heeft en dat de brief een bezwaarclausule bevat. De rechtbank overweegt echter dat de vraag of een brief een besluit is, een materiële is. Op grond van de in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb neergelegde definitie van “besluit” moet worden beoordeeld of de brief een beslissing is van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Het feit dat de brief van 7 november 2011 als onderwerp “Besluit uitgangspositie” heeft en dat de brief een bezwaarclausule bevat, is derhalve niet doorslaggevend.
9. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 7 november 2011 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden beschouwd. De brief is niet op enig rechtsgevolg gericht en vormt slechts een herhaling van het besluit van 23 december 2005, waarin eiser is aangesteld als Groepschef Executieve Ondersteuning A, functienummer 63, in samenhang met de daarbij reeds vastgestelde functiebeschrijving.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 mei 2006 (LJN: AX6542) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In die uitspraak heeft de CRvB geoordeeld dat de vaststelling van een uitgangspositie bij een reorganisatie moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. In de onderhavige zaak is echter geen sprake van een reorganisatie, maar slechts van een (voorgenomen) operatie waarin elke functie in verweerders organisatie anders zal worden benoemd. Er zal dus geen sprake zijn van een situatie waarin functies worden opgeheven, er mogelijk een overtolligheid van medewerkers zal ontstaan en medewerkers als herplaatsingskandidaat worden aangewezen. De rechtbank acht dit een zo fundamenteel verschil, dat zij de genoemde uitspraak van de CRvB hier niet relevant acht.
Ter zitting heeft verweerder duidelijk gemaakt dat de persoonsdossiers niet in alle gevallen de juiste en/of volledige informatie bevatten. Duidelijk was dat soms besluiten ontbraken en dat met medewerkers in het kader van re-integratie, loopbaanontwikkelingen en dergelijke afspraken waren gemaakt, die niet schriftelijk waren vastgelegd. Ter voorbereiding op de uiteindelijke matching heeft verweerder daarom aangegeven van welke uitgangspositie hij uitging, met het verzoek aan de medewerker om te controleren of alle in het overzicht opgenomen functies en/of vermelde afspraken juist waren. De rechtbank ziet daarom in de brief van 20 april 2011, de mogelijkheid bedenkingen tegen de uitgangspositie in te brengen en de vaststelling van de definitieve uitgangspositie in de brief van 7 november 2011 niet méér dan een manier om de persoonsdossiers in verweerders organisatie op orde te brengen, met het oog op de toekomstige “matching” naar een LFNP-functie. Van enige wijziging van eisers rechtspositie – en daarmee een rechtsgevolg – is thans geen sprake.
10. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verweerder eisers bezwaar tegen de brief van 7 november 2011 ten onrechte ontvankelijk heeft geacht en dit bezwaar ten onrechte inhoudelijk heeft behandeld. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat zij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaart.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,00, te betalen aan eiser.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als rechter in tegenwoordigheid van E.H.J.M.T. van der Steen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 september 2012.
griffier rechter
<HR ALIGN="left" WIDTH="50%">
<i>Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.</i>
Afschriften verzonden: