ECLI:NL:RBSHE:2012:BX9132

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/2066
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en zorgvuldigheid van besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 26 september 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de WGA-uitkering. De verweerder had bij besluit van 13 oktober 2011 de WGA-uitkering van eiseres per 9 augustus 2013 beëindigd. Eiseres was het niet eens met dit besluit en had hiertegen bezwaar aangetekend, wat door verweerder ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de verweerder niet zorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank volgde de eerdere uitspraak van 24 februari 2010, waarin werd gesteld dat er zorgvuldigheidsvereisten zijn waaraan de verweerder moet voldoen bij het beëindigen van een WGA-uitkering. De rechtbank merkte op dat er te veel tijd was verstreken tussen het medisch onderzoek en de datum waarop de uitkering zou eindigen, waardoor het besluit niet op een deugdelijke basis was genomen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit moest worden vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verklaarde het beroep gegrond.

De rechtbank herroept het primaire besluit van 13 oktober 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens gelast de rechtbank de verweerder om het door eiseres gestorte griffierecht te vergoeden en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiseres. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen schade was aangetoond. De rechtbank wijst erop dat tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2066
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. A. Staal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. I.P.H.M. van Lieshout).
<b>Procesverloop</b>
Bij besluit van 13 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijke arbeidsgeschikten (WGA) van eiseres ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 9 augustus 2013 beëindigd.
Bij besluit van 31 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 13 oktober 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast verweerder aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht van € 42,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 1748,00;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
<b>Overwegingen</b>
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat in de brief van 13 oktober 2011 klip en klaar staat dat eiseres vanaf 9 augustus 2013 geen WGA-uitkering meer krijgt. De rechtbank leest daarin niet dat het hier slechts een mededeling betreft met een voorlopig karakter. De brief van 13 oktober 2011 is naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar gericht op rechtsgevolg en is daarom een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder aan zijn medisch-arbeidskundig onderzoek van 29 augustus 2011 en in bezwaar van 6 mei 2012, nog daargelaten of dit onderzoek de rechterlijke toets kan doorstaan, het gevolg heeft kunnen verbinden dat de WGA-uitkering (ongeveer) twee jaar na het onderzoek door de verzekeringsarts en 15 maanden na het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B), te weten per 9 augustus 2013, wordt beëindigd. In navolging van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 24 februari 2010 (AWB 08/4520, LJN: BL6660) wordt het volgende overwogen.
4. In zijn algemeenheid geldt dat het verweerder vrij staat om tijdens de loongerelateerde WGA-uitkering een herbeoordeling uit te voeren en, afhankelijk van de uitkomst hiervan, een gewijzigde inkomenseis vast te stellen of een vastgestelde inkomenseis te handhaven. Deze vaststelling dan wel handhaving kunnen ter toetsing aan de bestuursrechter worden voorgelegd (vgl. rechtsoverweging 5.1.5 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 september 2009, LJN: BJ7053 en zie (onder andere) pagina 64 van de Memorie van Toelichting 2004 – 2005, 30 034, nr. 3).
5. Vast staat dat verweerder bij het bestreden besluit niet de inkomenseis heeft bijgesteld, maar aan zijn herbeoordeling een andere conclusie heeft verbonden, namelijk het beëindigen van de WGA-uitkering, en wel met ingang van 9 augustus 2013. Hoewel, blijkens artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA, voor verweerder de mogelijkheid bestaat om de WGA-uitkering te beëindigen vanaf de dag waarop de loongerelateerde uitkering eindigt, geldt hierbij naar het oordeel van de rechtbank wel de restrictie dat dit besluit niet te allen tijde kan worden genomen. Daarbij wijst de rechtbank op zorgvuldigheidsvereisten zoals die blijken uit vaste jurisprudentie van de CRvB. Uit deze jurisprudentie volgt dat sprake is van een onvoldoende zorgvuldig onderzoek indien tussen het medisch onderzoek en de uiteindelijke datum waarop de schatting betrekking heeft, te veel tijd is verstreken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 april 2007, LJN: BA3278 waarin een tijdspanne van 14 maanden te lang werd geacht). Deze jurisprudentie, die tot stand is gekomen in het kader van de WAO, is naar het oordeel van de rechtbank eveneens van toepassing op de Wet WIA.
6. In dit geval heeft het medisch onderzoek van de verzekeringsarts plaatsgevonden op 29 augustus 2011 en het onderzoek van de verzekeringsarts B&B op 6 mei 2012. Nu de datum in geding is gelegen op 9 augustus 2013 is de rechtbank van oordeel dat tussen het laatste medisch onderzoek en de datum in geding te veel tijd zit, te weten ruim 15 maanden. Verweerder kan niet reeds op 13 oktober 2011 dan wel op 31 mei 2012, naar aanleiding van het onderzoek door de verzekeringsarts op 29 augustus 2011 en het onderzoek door de verzekeringsarts B&B op 6 mei 2012, vaststellen welke beperkingen voor eiseres gelden per 9 augustus 2013. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onzorgvuldig onderzoek.
7. De rechtbank wijst erop dat ook in haar opvatting artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA betekenis heeft, namelijk in die gevallen waarin verweerder meer dan twee maanden vóór de dag dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering eindigt, besluit om de WGA-uitkering te beëindigen, maar blijft binnen de termijn die op grond van de jurisprudentie van de CRvB zorgvuldig kan worden geacht.
8. De rechtbank wijst verder op rechtsoverweging 4.6 van de uitspraak van de CRvB van 15 juni 2012 (LJN: BW8531), waarin de CRvB overwoog dat omtrent de situatie die ontstaat nadat de termijn waarvoor de loongerelateerde uitkering is toegekend afloopt, nieuwe besluitvorming noodzakelijk is. Daarmee lijkt niet te stroken een gedragslijn waarin het louter aan de uitkeringsgerechtigde zelf wordt overgelaten tegen het eind van de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering nieuwe besluitvorming uit te lokken door zich toegenomen arbeidsongeschikt te melden.
9. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb neergelegde vereiste van een deugdelijke motivering. Het beroep wordt gegrond verklaard. De rechtbank acht bovendien termen aanwezig om, onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 13 oktober 2011 te herroepen.
11. Ter voorlichting van eiseres en ter voorkoming van ongerechtvaardigde verwachtingen merkt de rechtbank op dat de mogelijkheid bestaat dat verweerder na een nieuw (zorgvuldig) onderzoek, opnieuw besluit om de uitkering te beëindigen per 9 augustus 2013.
10. De proceskosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vastgesteld op in totaal € 1748,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift;
• 1 punt voor het verschijnen op de (telefonische) hoorzitting (zie CRvB 29 november 2011, LJN: BU6407);
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00
• wegingsfactor 1.
11. Eiseres heeft om schadevergoeding verzocht. Ter zitting is gebleken dat er geen schade is. Om die reden heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De rechtbank heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Hoeksema, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: