RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht,
Procedurenummer: AWB 11/3741
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 14 november 2012 in de zaak tussen
[X] B.V., te [plaats], eiseres,
(gemachtigden: mr. drs. H.A. Pasveer en [gemachtigde 1])
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats], verweerder,
(gemachtigden: N. van Santen, M.L.J. Deelen en mr. E.G. Borghols).
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking van 20 juli 2011 de aanslag toeristenbelasting voor het belastingjaar 2010 definitief vastgesteld op € 12.258,60.
Bij uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2011 heeft verweerder de aanslag toeristenbelasting voor het belastingjaar 2010 gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2012. Partijen zijn verschenen bij gemachtigden.
Eiseres exploiteert een groepsaccommodatie genaamd ”[groepsaccommodatie]” in en bij het voormalig klooster aan de [adres] te [plaats].
In een brief van 14 december 2006 heeft verweerder eiseres laten weten dat haar is gebleken dat [groepsaccommodatie] niet meer slechts voor welzijnsactiviteiten wordt ge-exploiteerd, maar dat ook commerciële doeleinden worden nagestreefd. Op dit deel van de activiteiten is toeristenbelasting van toepassing, aldus verweerder in deze brief. Uiteindelijk heeft verweerder geen toeristenbelasting geheven voor het jaar 2006. Voor de jaren 2007 en 2008 heeft eiseres geen aangifte toeristenbelasting behoeven te doen. Verweerder heeft eiseres voor het jaar 2009 wel verzocht aangifte voor de toeristenbelasting te doen. In een brief van 24 juni 2010 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat 1.336 overnachtingen betrokken kunnen worden in de toeristenbelasting. Omdat eiseres in de veronderstelling verkeerde dat zij voor vrijstelling in aanmerking kwam en daardoor geen toeristenbelasting bij gasten in rekening heeft gebracht, heeft verweerder uit coulance voor het jaar 2009 geen aanslag opgelegd.
In geschil is de aanslag toeristenbelasting over het belastingjaar 2010.
Eiseres heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd:
1. Dat geen sprake is van een belastbaar feit, omdat de accommodatie niet kan worden aangemerkt als vakantieonderkomen of beroepsmatig verhuurde ruimte. De accommodatie van eiseres wordt niet in hoofdzaak gebezigd als verblijf voor vakantiedoeleinden en andere recreatieve doeleinden. De accommodatie wordt namelijk (in 2010) voor meer dan 50% gebruikt door scholen. Volgens eiseres kunnen de overnachtingen door scholen niet worden aangemerkt als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden. Scholen overnachten op het onderkomen in het kader van schoolexcursies. Een schoolexcursie kan niet worden gekwalificeerd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden. Volgens eiseres is sprake van educatieve doeleinden en daarom is geen sprake van een belastbaar feit.
Omdat eiseres de accommodatie beroepsmatig verhuurt, is er ook geen sprake van een “niet-beroepsmatig verhuurde ruimte”.
2. Dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. In 2006 heeft verweerder na overleg en bestudering van de stukken besloten dat eiseres niet toeristenbelastingplichtig was. In 2009 heeft verweerder meegedeeld dat 1.336 overnachtingen van de, in totaal, 27.028 overnachtingen toeristenbelastingplichtig waren. Dat betekent dat in ieder geval de overnachtingen door de scholen en de verenigingen uitdrukkelijk niet toeristenbelastingplichtig waren. Verweerder kan dan niet een jaar later de overnachtingen door de scholen en verenigingen wel belasten. Eiseres kan die belasting nu bovendien niet meer verhalen op degenen die bij haar verblijf hielden, zodat aan het dispositievereiste is voldaan.
Verweerder heeft voor het belastingjaar 2010 alle overnachtingen door scholen, families, geloofsgroepen, muziekgroepen en sportverenigingen in de heffing betrokken. In tegenstelling tot eiseres is verweerder van mening dat overnachtingen in het kader van schoolexcursies wel in de heffing moeten worden betrokken. Het verblijf van scholen op de accommodatie zal naast het educatieve karakter ook een recreatief karakter hebben. De scholen maken tijdens hun verblijf gebruik van de faciliteiten van de accommodatie. Het gebruik van die faciliteiten heeft een overwegend recreatief karakter.
Van een schending van het vertrouwensbeginsel is volgens verweerder geen sprake. Verweerder dient zich er jaarlijks van te vergewissen of zich geen veranderingen hebben voorgedaan. Ook kunnen er andere inzichten ontstaan. Het feit dat over 2009 uit coulance (omdat eiseres in de veronderstelling verkeerde dat zij voor vrijstelling in aanmerking kwam) in het geheel geen toeristenbelasting is geheven, betekent niet dat daarvan ook in komende jaren moet worden afgezien.
In het verweerschrift heeft verweerder voorts aangegeven dat de accommodatie in ieder geval voldoet aan de definitie in artikel 1, aanhef en onder c, van de Verordening toeristenbelasting 2010 (hierna: Verordening 2010) van niet-beroepsmatig verhuurde ruimten: “woningen en andere verblijven, of gedeelten daarvan, niet-zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, welke niet in hoofdzaak bestemd zijn als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden, doch wel in bepaalde perioden van het jaar voor die doeleinden worden verhuurd dan wel te huur worden aangeboden”.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Op grond van artikel 224, eerste lid, van de Gemeentewet kan ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) zijn ingeschreven, een toeristenbelasting worden geheven.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening 2010 wordt voor de toepassing van deze verordening onder vakantie-onderkomens verstaan: woningen en andere verblijven, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden.
Ingevolge artikel 2 van de Verordening 2010 wordt onder de naam ”Toeristenbelasting” een directe belasting geheven ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente in hotels, pensions, vakantieonderkomens, mobiele kampeeronderkomens, niet beroepsmatig verhuurde ruimten en op vaste staanplaatsen tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de GBA van de gemeente zijn ingeschreven.
De rechtbank is van oordeel dat de accommodatie van eiseres moet worden aangemerkt als een vakantie-onderkomen in de zin van de Verordening 2010. In het bijzonder acht de rechtbank het verblijf door scholen op de accommodatie verblijf voor recreatieve doeleinden. Het is heel goed mogelijk dat gedurende het verblijf door een school op de accommodatie excursies worden gemaakt die mede, of zelfs in hoofdzaak, een educatief karakter hebben. Dat maakt echter niet dat het verblijf op de accommodatie ook een educatief karakter heeft. Scholen zullen voor een verblijf op “[groepsaccommodatie]” kiezen, juist omdat deze accommodatie zoveel recreatieve mogelijkheden biedt, zoals een klimrijk, een eigen bos, een spellokaal, een recreatiehal/sporthal en een kleine discotheek. De rechtbank wil aannemen dat het gebruik maken van dergelijke faciliteiten door kinderen ook opvoedkundige aspecten heeft, bijvoorbeeld voor het bevorderen van het zelfvertrouwen van kinderen en hun vermogen tot samenwerken, maar het ontspannende karakter staat voorop.
Gelet op dit standpunt behoeft de rechtbank geen oordeel uit te spreken over de vraag of de accommodatie van eiseres moet worden aangemerkt als een niet-beroepsmatig verhuurde ruimte.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. Een belastingplichtige kan zich slechts dan met vrucht beroepen op door de heffingsambtenaar gewekt vertrouwen, als die heffingsambtenaar bewust en weloverwogen zijn standpunt heeft bepaald, alsmede in de situatie dat een belastingplichtige redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat de heffingsambtenaar zijn standpunt bewust en weloverwogen heeft bepaald (vgl. Gerechtshof ’s-Gravenhage 9 juni 2010, LJN: BN0507). Van een expliciet door verweerder betrokken standpunt dat voor overnachtingen door scholen geen toeristenbelasting verschuldigd is, is in ieder geval geen sprake. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat verweerder dit standpunt bewust en weloverwogen heeft ingenomen. In de brief van verweerder van 24 juni 2010 heeft verweerder aangegeven dat 1.336 overnachtingen niet worden betrokken in de toeristenbelasting, omdat deze niet voldoen aan de vrijstellingscriteria zoals opgenomen in de Verordening 2010. Daarmee is kennelijk gedoeld op artikel 4 van de Verordening 2010, dat als kopje “Vrijstellingen” heeft. Dat eiseres hieruit iets anders heeft opgemaakt en zelf heeft berekend dat die overnachtingen de overnachtingen door bedrijven en families zouden moeten betreffen, waarbij dan nog een restcategorie van 75 overnachtingen overbleef, komt voor haar rekening.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [groepsaccommodatie] in 2010 in hoofdzaak bestemd was voor en gebezigd werd als verblijf voor recreatieve doeleinden en daarom als een vakantie-onderkomen moet worden beschouwd. Dat betekent dat verweerder terecht toeristenbelasting heeft geheven ter zake van verblijf met overnachten in [groepsaccommodatie]. Het vertrouwensbeginsel staat daaraan niet in de weg. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als rechter in tegenwoordigheid van E.H.J.M.T. van der Steen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2012.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.