ECLI:NL:RBUTR:2006:AW2497

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/118 VV en 06/830 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend optreden tegen noodlokalen in Veenendaal en Rhenen

In deze zaak hebben verzoekers, wonende in Veenendaal en Rhenen, de rechtbank verzocht om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van noodlokalen op het perceel Mispel 36a te Veenendaal. De verzoekers stelden dat deze noodlokalen illegaal zijn geplaatst en dat er voldoende redenen zijn om handhavend op te treden. De rechtbank heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening behandeld, waarbij de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een procedure is gestart voor de legalisering van de noodlokalen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende zicht is op legalisering, aangezien de gemeente voorbereidingsbesluiten heeft genomen en een procedure voor vrijstelling is gestart. De rechtbank overwoog dat handhavend optreden in dit geval niet noodzakelijk was, omdat de belangen van de verzoekers niet zodanig zwaarwegend waren dat dit zou rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aanwezigheid van de noodlokalen niet leidt tot onevenredige overlast en dat de verzoeken om een voorlopige voorziening moesten worden afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 14 april 2006 door de voorzieningenrechter, die de verzoeken om handhaving afwees en geen proceskostenveroordeling oplegde.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 06/118 VV en SBR 06/830 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2006
inzake
[verzoeker]
wonende te Veenendaal,
verzoeker sub 1,
en
[verzoeker],
wonende te Rhenen,
en
[verzoeker],
wonende te Veenendaal,
verzoekers sub 2,
tegen
de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Veenendaal en Rhenen,
verweerders.
Inleiding
1.1 Bij brief van 20 september 2005 heeft verzoeker sub 1 aan verweerders verzocht om de noodlokalen, die op het perceel Mispel 36a te Veenendaal (hierna: de noodlokalen) zijn geplaatst, te verwijderen, althans om handhavend op te treden tegen de illegale situatie op dat perceel.
Bij brief van 22 december 2005 heeft verzoeker sub 1 vervolgens een bezwaarschrift ingediend tegen het niet tijdig beslissen op voormeld verzoek. Op 9 januari 2006 heeft verzoeker sub 1 dienaangaande verzocht om een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2 Verzoekers sub 2 hebben bij brief van 22 december 2005 eveneens aan verweerders verzocht om handhavend op te treden.
Bij brief van 16 februari 2006 hebben verzoekers sub 2 vervolgens een bezwaarschrift ingediend tegen het niet tijdig beslissen op voormeld verzoek. Bij brief van gelijke datum hebben verzoekers sub 2 eveneens verzocht om een voorlopige voorziening met betrekking tot de weigering om handhavend op te treden.
1.3 Verweerders hebben bij besluit van 2 maart 2006 geweigerd ten aanzien van de onderhavige noodlokalen handhavend op te treden.
1.4 Ingevolge het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Awb worden voormelde bezwaarschriften mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van verweerders van 2 maart 2006.
1.5 De verzoeken zijn op 31 maart 2006 ter zitting behandeld, waar verzoeker sub 1 in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. Spil, advocaat te Arnhem. Verzoekers sub 2 zijn eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door mr. L. Jongen, werkzaam bij de Stichting SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door M.M. Boers en J. van Manen, beiden werkzaam bij de gemeente Veenendaal, en mr. J. Schoneveld, werkzaam bij de gemeente Rhenen.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Bij de beoordeling van deze verzoeken om een voorlopige voorziening, waarbij verzoekers de voorzieningenrechter hebben verzocht te bepalen dat verweerders effectieve handhavingsmaatregelen dienen te nemen, gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende vaststaande feiten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat verweerders geen vrijstelling, als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), en bouwvergunning hadden kunnen verlenen voor de onderhavige noodlokalen. Bij uitspraak van 18 november 2005 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank voorts het primaire besluit van verweerders dienaangaande van 26 november 2004 geschorst.
Bij uitspraken van 23 maart 2006 heeft deze rechtbank ten slotte geoordeeld dat verweerders opnieuw dienen te beslissen op de ingediende bezwaarschriften, waartoe onder meer is overwogen dat bij het nieuwe besluit op bezwaar van verweerders van 6 januari 2006 geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden en dit besluit vernietigd.
2.4 Vast staat dat de aanwezigheid van de noodlokalen ter plaatse in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om thans te concluderen dat er onvoldoende concreet zicht is op legalisering van de onderhavige noodlokalen. Daartoe wordt overwogen dat is gebleken dat verweerders inmiddels de procedure hebben gestart om te komen tot legalisering van de noodlokalen. Op 26 januari 2006 zijn voor de onderhavige locatie voorbereidingsbesluiten als bedoeld in artikel 21 van de WRO genomen, waarbij een ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is gevoegd. Verder is het voornemen om de procedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te volgen op 15 februari 2006 op de gemeentepagina’s van beide gemeenten geplaatst. Ter zitting is van de zijde van verweerders aangegeven dat de termijn voor het indienen van zienswijzen inmiddels is verstreken en dat binnen afzienbare tijd een besluit ter zake zal worden genomen. Voorts wijst de voorzieningenrechter er op dat de onderhavige noodlokalen onderdeel uitmaken van het stedenbouwkundig plan Veeneind Rhenen, welk plan ziet op de particuliere ontwikkeling van de 1200 meter lange strook tussen de Cuneraweg en de Veenendaalse wijk Petenbos en is gericht op behoud en versterking van de identiteit en de kwaliteit van dit bebouwingslint. In dit plan is ten aanzien van deze noodlokalen opgenomen dat deze zullen worden verwijderd zodra de schoolwoningen, die op het naastgelegen perceel zijn gepland, gerealiseerd zijn. Verweerders hebben er voorts in de vorenbedoelde ruimtelijke onderbouwing op gewezen dat deze locatie in het Streekplan als stedelijk gebied met een rode contour is aangeduid en dat in een woonwijk ook de daarbij behorende voorzieningen, waaronder scholen, behoren. Mede gelet hierop is er onvoldoende aanleiding om te oordelen dat op voorhand niet valt aan te nemen dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht de vereiste verklaring van geen bezwaar niet zal verlenen.
2.6 Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers met betrekking tot hun belang bij de gevraagde voorziening hebben aangevoerd dat de infrastructuur van de wijk niet geschikt is voor een school op deze locatie, omdat hiermee onevenredige verkeershinder ontstaat en de school de nodige overlast en hinder door de buitenspelende kinderen veroorzaakt. Vink heeft dienaangaande aangevoerd dat hij op het naastgelegen perceel een bedrijf in speeltoestellen heeft, waarbij hij regelmatig naar buiten moet om de toestellen aan (potentiële) klanten te tonen. De voorzieningenrechter acht deze belangen niet dermate zwaarwegend dat er thans tot handhavend optreden zou moeten worden overgegaan. Met betrekking tot de gestelde verkeershinder overweegt de voorzieningenrechter dat verweerders hebben aangevoerd dat met de schoolleiding expliciet is afgesproken dat enkel de circa tweehonderd leerlingen uit de groepen zes tot en met acht gebruik maken van deze noodlokalen, aangezien die leerlingen veelal met de fiets naar school komen, en dat dit slechts twee of vier keer per dag tot enige drukte in het verkeer leidt. Ook overigens ziet de voorzieningenrechter niet in dat er thans sprake is van onevenredige overlast voor verzoekers, te meer nu de noodlokalen aan de rand van de wijk staan en op een relatief geringe afstand van de Cuneraweg, die eveneens omgevingslawaai voortbrengt. Daarbij acht de voorzieningenrechter voorts van belang dat verweerders voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er binnen de gemeente Veenendaal geen andere geschikte locatie beschikbaar is.
2.7 Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen reden is tot het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling van verweerders in de proceskosten van verzoekers zijn derhalve ook geen termen aanwezig.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.E. Companjen mr. S. Wijna
Afschrift verzonden op: