RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 06/2934 VV en SBR 06/2935
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 augustus 2006 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
[bewoners], handelend onder de naam "de bewonerscommissie Vrije Uitzicht Zuwe",
wonende te Baambrugge,
eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Abcoude,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 27 juli 2006, waarbij verweerder het besluit van 18 april 2006 heeft gehandhaafd. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan [vergunninghoudster] (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor het vergroten van het woonhuis [adres] te Baambrugge.
1.2 Het verzoek is op 11 augustus 2006 ter zitting behandeld, waar eisers [bewoners] in persoon zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H. Hin-Nijhuis, werkzaam bij de gemeente Abcoude. Vergunninghoudster en haar partner [partner ] zijn eveneens ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. L.J.P. Rog, werkzaam bij Adviesbureau Amber te Purmerend.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep:
2.3 Het bouwplan voorziet in een uitbreiding van de bestaande woning [adres] over een lengte van 7,7 meter en in een aanbouw aan de achterzijde, waardoor de bebouwde oppervlakte van 35,4 m² tot 85,3 m² en de bruto inhoud van de woning van 170 m³ tot 382 m³ toeneemt.
2.4 Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Beschermd dorpsgezicht Baambrugge", vastgesteld door de raad van de gemeente Abcoude op 21 december 2000, rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Woondoeleinden (W)".
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. hoofdgebouwen;
b. aan- of bijgebouwen;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 17, derde lid, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen de aanduidingen op de kaart en een aantal nader omschreven bepalingen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften mogen de goot- en/of bouwhoogte en de inhoudsmaat van een hoofdgebouw, zoals aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan, niet worden vergroot.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (BRO), komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.
In artikel 13 van de planvoorschriften ("Beschrijving in hoofdlijnen beschermd dorpsgezicht") wordt in hoofdlijnen beschreven op welke wijze met het onderhavige bestemmingsplan de doeleinden worden nagestreefd die zijn toegekend aan de binnen het beschermde dorpsgezicht gelegen gronden en is aangegeven dat deze hoofdlijnen mede dienen als referentiekader bij de toetsing van bouwplannen, bij de toepassing van vrijstellings- en wijzigingsbevoegdheden.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften wint verweerder schriftelijk advies in bij de monumentencommissie omtrent de mogelijke cultuurhistorische aantasting van de karakteristiek van het beschermd dorpsgezicht alvorens omtrent het verlenen van vrijstellingen, wijzigingen of aanlegvergunningen te beslissen.
2.5 Niet in geschil is dat gelet op de vergroting van de inhoudsmaat het bouwplan in strijd is met artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften. Om realisatie ervan toch mogelijk te maken heeft verweerder krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling daarvan verleend.
2.6 Ten aanzien van de stelling van eisers dat het bouwplan voorziet in een compleet nieuwe woning, overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet het geval is nu sprake is van een uitbreiding van een bestaande woning, zodat het aantal woningen gelijk blijft. Verdere restricties dan dat het aantal woningen gelijk dient te blijven, worden er in artikel 19, derde lid, van de WRO en artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het BRO niet gesteld. Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd middels vorenbedoelde regeling voor dit bouwplan vrijstelling te verlenen.
2.7 Met betrekking tot de vraag of het pand [adres] in het bestemmingsplan is aangeduid als "cultuurhistorisch waardevol object (MIP-pand)", overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder bij het bestreden besluit op die vraag niet specifiek is ingegaan. Dit ondanks het feit dat eisers dit punt in hun bezwaarschrift naar voren hebben gebracht en de bezwarencommissie in haar advies heeft opgemerkt dat uit het verhandelde ter hoorzitting is gebleken dat niet duidelijk is of de MIP-aanduiding ook geldt voor [adres]. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, aangezien in het besluit op dat punt een draagkrachtige motivering ontbreekt. Gelet daarop zal de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaren en het besluit vernietigen. De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.8 Ter zitting is aan de hand van de plankaart vastgesteld dat het pand [adres], dat op de plankaart is aangeduid als Zuwe 19, niet de aanduiding van MIP-pand heeft, terwijl het evenmin op de bij een bij bestemmingsplan behorende bijlage met een lijst van MIP-panden staat vermeld. Dit betekent dat thans duidelijk is dat en om welke reden het bepaalde in artikel 8 van de planvoorschriften in dit geval niet van toepassing is.
2.9 Wat betreft de vraag of verweerder in dit geval na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen, overweegt de voorzieningenrechter dat het bouwplan voorziet in een aanzienlijke uitbreiding van de hoofdmassa van de woning, terwijl sprake van een recent vastgesteld bestemmingsplan met een conserverend karakter, waaraan een aanwijzing van het gebied als beschermd dorpsgezicht is voorafgegaan. Dit betekent dat hoge eisen dienen te worden gesteld aan de motivering om met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling voor dit bouwplan te verlenen.
2.10 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit vorenbedoelde toets kan doorstaan en overweegt daartoe dat verweerder, alvorens de vrijstelling te hebben verleend, conform het bepaalde in artikel 16 van de planvoorschriften advies heeft ingewonnen bij de gemeentelijke monumentencommissie, die, na het bouwplan te hebben beoordeeld aan de hand van de hoofdlijnen beschermd dorpsgezicht opgenomen in artikel 13 van de planvoorschriften, op 12 december 2005 positief omtrent het bouwplan heeft geadviseerd. De monumentencommissie heeft vastgesteld dat de aandachtspunten die waren aangegeven in het advies van 7 november 2005 in het (aangepaste) bouwplan zijn verwerkt en dat gelet hierop met het bouwplan kan worden ingestemd. Voorts heeft de commissie Welstand en Monumenten Midden Nederland op 19 december 2005 een positief welstandsadvies afgegeven. Aldus is naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam gemotiveerd waarom, ondanks de omvang van het bouwplan en niettegenstaande het conserverende karakter van het bestemmingsplan, de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden niet aan realisering van het bouwplan in de weg staan. Niet is gebleken dat deze adviezen zodanige gebreken vertonen, dat verweerder die niet aan zijn oordeel op dit punt ten grondslag heeft mogen leggen. Door eisers is voorts geen deskundig tegenadvies overgelegd.
2.11 In hetgeen eisers voorts nog hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Niet is gebleken dat de belangen van eisers, in aanmerking genomen de afstand en de ligging van hun woningen ten opzichte van het bouwplan, zodanig onevenredig zijn aangetast dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.12 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de voorzieningenrechter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Wel zal verweerder het door eisers betaalde griffierecht moeten vergoeden.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.13 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het besluit van 27 juli 2006,
3.3 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 27 juli 2006 in stand blijven,
3.4 bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ad € 141,- aan hen vergoedt,
3.5 wijst de gemeente Abcoude aan als rechtspersoon die het onder 3.4 vermelde bedrag aan eisers dient te betalen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.S.D. de Weerd mr. S. Wijna
Tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.