ECLI:NL:RBUTR:2006:AY8285

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/2827
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot verlening van bouwvergunning voor kantoorgebouw in Houten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 15 september 2006 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoeker, [X], wonende te Houten, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten van 27 juni 2006, waarin de bezwaren van verzoeker tegen een eerder besluit van 19 januari 2006 ongegrond zijn verklaard. Dit eerdere besluit betrof de verlening van een bouwvergunning aan De Koppeling B.V. i.o. voor het oprichten van een kantoorgebouw met bijbehorend parkeerterrein op het perceel De Koppeling te Houten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de uitkomst van de bodemprocedure ongewis is, gezien de heropening van het onderzoek en de complexe materie die aan de orde is. De rechtbank heeft op 1 september 2006 de behandeling van het verzoek en de beroepen van andere partijen tegen het besluit van 27 juni 2006 behandeld. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat het niet volledig was geweest. Dit leidde tot de conclusie dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te oordelen dat het bezwaar van verzoeker ten onrechte ontvankelijk is verklaard.

De voorzieningenrechter heeft besloten om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij het bestreden besluit en het primaire besluit worden geschorst totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in het door verzoeker ingestelde beroep. Tevens is verweerder veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn vastgesteld op € 644,-, en is bepaald dat het door verzoeker betaalde griffierecht van € 141,- aan hem vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. S. Wijna, met W.B. Lakeman als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/2827
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 september 2006.
inzake
[X],
wonende te Houten,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 27 juni 2006, waarbij verweerder de bezwaren van verzoeker tegen het besluit van 19 januari 2006 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan De Koppeling B.V. i.o. (verder: vergunninghouder) met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een kantoorgebouw met bijbehorend parkeerterrein op het perceel De Koppeling te Houten (verder: het perceel).
1.2 Het verzoek is op 1 september 2006 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, drs. L.M.M. Herremans, werkzaam bij de gemeente Houten, en B. Hoekstra, werkzaam als adviseur luchtverontreiniging bij Tauw. Namens Gedeputeerde staten is verschenen W.G. Takken, terwijl namens vergunninghouder is verschenen mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam, en S. Bouwmans, werkzaam bij vergunninghouder.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Naast het verzoek om voorlopige voorziening, zijn op de zitting van 1 september 2006 het beroep van verzoeker en de beroepen van een aantal anderen tegen het besluit van 27 juni 2006 behandeld.
Na de behandeling en sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Awb het onderzoek heropend, omdat naar het oordeel van de rechtbank het onderzoek niet volledig is geweest. In het kader van die heropening zullen nadere stukken worden opgevraagd en door de rechtbank mogelijk schriftelijke vragen over een aantal onderwerpen worden gesteld.
2.4 Gelet op deze heropening en de complexe materie die in de beroepszaak aan de orde is, is thans ongewis wat de uitkomst van de bodemprocedure zal zijn. Dit laatste geldt eveneens met betrekking tot de ter zitting door vergunninghouder opgeworpen stelling dat verzoeker door verweerder ten onrechte is aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 19 januari 2006. Voorshands ziet de voorzieningenrechter evenwel onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat het bezwaar van verzoeker door verweerder ten onrechte ontvankelijk is verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening om die reden moet worden afgewezen.
2.5 Bij deze stand van zaken en mede gelet op de betrokken belangen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zodanig dat, hangende de uitspraak op het beroep, het bestreden besluit en het primaire besluit worden geschorst.
2.6 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht be-groot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand, te weten 1 punt voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting.
2.7 Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 27 juni 2006 alsmede het besluit van 19 januari 2006, totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in het door verzoeker ingestelde beroep tegen eerstgenoemd besluit;
3.2 bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 141,- aan hem vergoedt,
3.3 veroordeelt verweerder in de kosten van het geding ten bedrage van € 644,-, te betalen door de gemeente Houten.
Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
W.B. Lakeman mr. S. Wijna
Afschrift verzonden op: