ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6213

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR-06-2415
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een kapvergunning in het kader van de Flora- en Faunawet

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 9 januari 2007, staat de verlening van een kapvergunning centraal. Eisers, wonende te Zeist, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, dat op 4 mei 2006 opnieuw heeft beslist op hun bezwaar tegen een eerder besluit van 7 november 2003. Dit eerdere besluit betrof de vergunning voor het vellen van circa 250 bomen op een perceel nabij de Vrije School. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 28 maart 2006, waarin werd geoordeeld dat de gemeente voldoende gemotiveerd diende in te gaan op de bezwaren van eisers met betrekking tot de Flora- en Faunawet (Ffw).

De rechtbank overweegt dat de gemeente in het bestreden besluit de voorwaarde heeft gesteld dat de vergunninghouder moet voldoen aan de regels en verplichtingen van de Ffw. Dit betekent dat de vergunninghouder, Bouwfonds Ontwikkeling B.V., een ecologisch onderzoek moet uitvoeren en indien nodig een ontheffing moet aanvragen bij de minister van Landbouw, Natuur en Visserij. Eisers hebben betoogd dat de gemeente ten onrechte de verantwoordelijkheden met betrekking tot de Ffw doorschuift naar de vergunninghouder, waardoor zij niet in staat zijn om te controleren of aan deze verplichtingen wordt voldaan.

De rechtbank stelt vast dat, volgens de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Zeist, een kapvergunning niet kan worden geweigerd vanwege het ontbreken van een ontheffing van de Ffw. De rechtbank concludeert dat de gemeente voldoende heeft voldaan aan de eerdere uitspraak en dat de bezwaren van eisers niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep van eisers wordt dan ook ongegrond verklaard, en de rechtbank ziet geen aanleiding om de gemeente in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 januari 2007.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/2415
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2007
inzake
[eiser 1], (eiser 1)
en
[eiser 2], (eiser 2)
wonende te Zeist,
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist,
verweerder.
Inleiding
1.1 Bij het besluit van 7 november 2003 heeft verweerder Bouwfonds Ontwikkeling B.V. (hierna: vergunninghouder) een vergunning verleend tot het (doen) vellen van een bosvlak met circa 250 bomen met diameters van 15 tot 50 cm op het perceel lyceumkwartier noord fase 1 gelegen ten Noorden van de Vrije School (hierna: het perceel).
1.2 Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 mei 2006, waarbij verweerder opnieuw heeft beslist op het bezwaar van eisers tegen een besluit van 7 november 2003, na de vernietiging van de eerdere beslissing van 4 juni 2004 op het betreffende bezwaar bij uitspraak van deze rechtbank van 28 maart 2006, SBR 04/1869.
1.3 Het beroep is behandeld ter zitting van 15 december 2006, waar eiser 1 is verschenen. Namens verweerder is verschenen T. van Elteren, werkzaam bij de gemeente Zeist.
Overwegingen
2.1 Voor het wettelijk kader en de relevante feiten verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2006, SBR 04/1869. Een afschrift van die uitspraak is bij deze uitspraak gevoegd. Het geschil beperkt zich thans tot de vraag of verweerder bij de verlening van de kapvergunning voldoende gemotiveerd is ingegaan op hetgeen eisers hebben gesteld inzake de Flora- en Faunawet (hierna: de Ffw). De rechtbank overweegt als volgt.
2.2 De rechtbank stelt vast dat de kapvergunning bij het bestreden besluit is verleend onder de voorwaarde dat vergunninghouder, als eigenaar van de gronden, voldoet aan de regels en verplichtingen ingevolge de Ffw. Bij het bestreden besluit heeft verweerder in dit verband aangegeven dat vergunninghouder een onderzoek zal moeten instellen naar de aanwezige flora en fauna, en indien nodig, ontheffing zal moeten aanvragen bij de minister van Landbouw, Natuur en Visserij.
2.3 Met betrekking tot het thans bestreden besluit hebben eisers gesteld dat verweerder ten onrechte de verantwoordelijkheden voorvloeiende uit de Ffw doorschuift naar vergunninghouder. Eisers stellen dat hen op die manier de mogelijkheid wordt ontnomen om te beoordelen of vergunninghouder zich aan die verplichtingen heeft gehouden.
2.4 De rechtbank stelt voor op dat, gelet op het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Zeist, een kapvergunning niet kan worden geweigerd vanwege het ontbreken van een ontheffing van de Ffw. In dit verband zij verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2005, gepubliceerd in AB 2005, 380. Hetgeen eisers in dit verband hebben aangevoerd, gaat dan ook het toetsingskader dat van toepassing is bij het besluit omtrent de verlening van de kapvergunning te buiten. Door bij het bestreden besluit de voorwaarde te stellen dat vergunninghouder dient te voldoen aan de regels en verplichtingen ingevolge de Ffw, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate voldaan aan voornoemde uitspraak van 28 maart 2006.
2.5 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit een in opdracht van vergunninghouder verricht ecologische onderzoek is gebleken dat voor de kap geen ontheffing op grond van de Ffw noodzakelijk is. Voor zover eisers zich niet kunnen vinden in deze conclusie, dienen zij zich te wenden tot het bestuursorgaan dat bevoegd is om een ontheffing ingevolge de Ffw te verlenen.
2.6 Hetgeen door eisers is aangevoerd kan gelet op het voorgaande niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2007.
De griffier: De rechter:
mr. H.L.M. van Rooijen mr. S. Wijna
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.