ECLI:NL:RBUTR:2007:BA3463

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
455526/CV 06-909 en 455678/CV 06-913
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag na reorganisatie van Volker Wessels Telecom Installaties B.V.

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een groep werknemers van Volker Wessels Telecom Installaties B.V. (VWTI) en Volker Wessels Netwerk Bouw B.V. (VWNB) naar aanleiding van een reorganisatie. De werknemers, die lange tijd in dienst waren bij VWNB, werden ontslagen na de afsplitsing van een deel van de onderneming naar VWTI. De kantonrechter oordeelt dat de ontslagen kennelijk onredelijk zijn, ondanks het bestaan van een sociaal plan. De kantonrechter overweegt dat de financiële situatie van VWNB in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling van de redelijkheid van de ontslagen. De werknemers hadden recht op een hogere schadevergoeding dan het sociaal plan bood, omdat zij door de reorganisatie hun VUT-rechten verloren. De kantonrechter wijst de vorderingen van de werknemers toe, waarbij VWNB en VWTI hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om bij reorganisaties zorgvuldig om te gaan met de belangen van werknemers, vooral als het gaat om langdurige dienstverbanden en opgebouwde rechten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Amersfoort
zaaknummers: 455526/CV 06-909 en 455678/CV 06-913 BA
vonnis d.d. 14 februari 2007
inzake
[EISER 1], [woonplaats],
[EISER 2], [woonplaats],
[EISER 3], [woonplaats],
[EISER 4], [woonplaats],
[EISER 5], [woonplaats],
[EISER 6], [woonplaats],
[EISER 7], [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. W. Plessius, advocaat te Waddinxveen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOLKER WESSELS TELECOM INSTALLATIES B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort,
verder ook te noemen: VWTI,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.J.D. Bekius, advocaat te Zwolle,
(455526/CV 06-909),
en tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOLKER WESSELS NETWERK BOUW B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort,
verder ook te noemen: VWNB,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.J.D. Bekius, advocaat te Zwolle,
(455678/CV 06-913).
Gedaagden zullen in het hiernavolgende ook worden aangeduid met VWTI (Volker Wessels Telecom Installaties BV), VWNB (Volker Wessels Netwerk Bouw BV), dan wel - in enkelvoud - VW (VWTI en VWNB gezamenlijk).
Verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 1 november 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast. Voorafgaand aan de zitting heeft VW, zoals bij tussenvonnis was verzocht, bij akte stukken in het geding gebracht. De comparitie heeft plaatsgevonden op 6 december 2006. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. Hierna is uitspraak bepaald.
Motivering
De feiten
1.1. Eisers zijn per respectievelijk 21 september 1966 ([eiser 1]), 1 september 1966 ([eiser 2]), 19 september 1966 ([eiser 3]), 1 september 1966 ([eiser 4]), 1 september 1966 ([eiser 5]), 10 oktober 1966 ([eiser 6]) en 16 augustus 1966 ([eiser 7]) in dienst getreden van een rechtsvoorganger van VWNB, KPN Netwerk Bouw BV, een dochtermaatschappij van KPN. In 2002 zijn de activa en passiva van KPN Netwerk Bouw BV ondergebracht in VWNB en is 55% van de aandelen in VWNB overgedragen aan VolkerWessels Stevin Telecom BV (hierna: VWS Telecom BV). In 2005 zijn de overige aandelen in VWNB overgedragen aan VWS Telecom BV.
1.2. Bij de verkoop van VWNB door KPN aan VWS Telecom BV is een Service Framework Agreement (SFA) afgesproken, inhoudende dat KPN (verreweg de grootste opdrachtgever van VWNB) een werkgarantie aan VWNB heeft afgegeven voor de duur van drie jaar. In 2003, 2004 en 2005 heeft KPN een opdrachtenvolume gegarandeerd van 90%.
1.3. VWNB bestond uit vier (juridisch gezien onzelfstandige, maar zelfstandig opererende) businessunits: Sites, Aansluitnet & Routes, Mobiel en Service & Beheer. Eisers waren allen (laatstelijk) werkzaam bij de Businessunit Sites van VWNB. Bij de Businessunit Sites, die zich met name bezighield met engineering, installatie en onderhoud van koper- en glasvezelnetten, waren ongeveer 400 werknemers werkzaam.
1.4. VWNB heeft besloten tot reorganisatie van de Businessunit Sites. Blijkens het in december 2004 opgestelde reorganisatieplan zijn daarbij kort gezegd de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen:
- De markt waarop de Businessunit Sites opereert was de afgelopen jaren sterk verslechterd en zou de komende jaren nog verder verslechteren.
- In de jaren 2003 en 2004 was de omzet van de Businessunit Sites fors gedaald en voor de daaropvolgende jaren was eveneens een omzetdaling voorzien.
- KPN was voor de Businessunit Sites nagenoeg de enige opdrachtgever. Door het aflopen van de SFA was een verdere omzetdaling te verwachten.
- De Businessunit Sites was in de bestaande opzet niet winstgevend te krijgen. De sterk negatieve resultaten konden niet meer worden opgevangen door de andere businessunits. Het gevolg daarvan zou zijn dat VWNB als geheel dreigde onder te gaan aan de financiële situatie bij de Businessunit Sites.
1.5. Blijkens genoemd reorganisatieplan (bijlage 3) was na onderzoek gebleken dat één activiteit van de Businessunit Sites, de zogenaamde ondergrondse klantlijnen, rendabel en levensvatbaar was en dat met die activiteit in de komende jaren een positief bedrijfsresultaat kon worden gerealiseerd. Dit onderdeel van de Businessunit Sites heeft VW verplaatst naar de Businessunit Aansluitnet & Routes.
1.6. Na overleg met de raad van commissarissen en KPN, die in beginsel bereid was gevonden om VW ook in 2006 en 2007 een maximaal werkpakket te gunnen, heeft VW onderzoek gedaan naar de verschillende mogelijkheden tot reorganisatie van de Businessunit Sites. Uit dat onderzoek zijn twee scenario's naar voren gekomen:
Scenario 1:
- Onderbrenging van de activiteiten, activa en passiva van de Businessunit Sites in een nieuwe vennootschap: VWTI.
- Beëindiging van de activiteiten van VWTI zonder meer, waarbij alle 400 werknemers uiterlijk per 1 januari 2006 zouden worden ontslagen.
- Beschikbaarheid van een beperkt bedrag (persoonlijk budget) voor het sociaal plan (C=0,26).
Scenario 2:
- Onderbrenging van de activiteiten, activa en passiva van de Businessunit Sites per 1 januari 2006 in een nieuwe vennootschap: VWTI.
- Ontslag van alle werknemers van de Businessunit Sites per die datum.
- Een doorstart met ongeveer 138 werknemers, zonder toepassing van het LIFO- of afspiegelingsbeginsel, door VWTI.
- Beschikbaarheid van een beperkt bedrag (persoonlijk budget) voor het sociaal plan, maar relatief meer dan in scenario 2 (C=0,4).
Na overleg met de betrokken vakorganisaties, de Ondernemingsraad en KPN is in beginsel gekozen voor scenario 2. Beide scenario's en de gevolgen daarvan zijn opgenomen in het met de vakorganisaties en de Ondernemingsraad overeengekomen sociaal plan van maart 2005. Eind december 2004 is de nieuwe vennootschap VWTI opgericht. Per 1 april 2005 heeft een overgang van onderneming plaatsgevonden ten aanzien van de Businessunit Sites als bedoeld in de artikelen 7:662 e.v. BW met VWTI als verkrijgende vennootschap.
De aandelen in zowel VWNB als VWTI worden gehouden door VWS Telecom B.V.
1.7. Bij brief van 21 april 2005 schrijft VWNB aan de Ondernemingsraad:
"In de afgelopen periode hebben wij (…) al het mogelijke gedaan om scenario 2 te realiseren. Uit het (intensieve) vooroverleg met het CWI blijkt echter, dat het CWI scenario 2 niet accepteert. Dit betekent dat nu al duidelijk is dat in geval van scenario 2 het CWI geen ontslagvergunningen zal verlenen voor al het personeel van VolkerWessels Telecom Installaties bv. (…) Werkgever betreurt dit ten zeerste en ziet zich nu genoodzaakt om alsnog over te gaan tot uitvoering van scenario 1: het volledig sluiten van Volker Wessels Telecom Installaties bv per 1 januari 2006. (…)
Dit betekent dat wij alleen over zullen gaan tot uitvoering van de eerste twee delen van het voorgenomen besluit, te weten:
- opheffing van de businessunit Sites door afsplitsing van de activiteiten en deze onder te brengen in de nieuw op te richten vennootschap Volker Wessels Telecom Installaties ;
- volledig afbouwen van deze activiteiten. Dit betekent per 27 december 2005 een personeelsreductie van 364,14 fte. (…)".
1.8. VWTI heeft op 28 april 2005 een melding gedaan als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet melding collectief ontslag. Zij heeft op 29 april 2005 aan de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomsten met haar werknemers te mogen opzeggen. Bij besluit van 29 juni 2005 heeft de CWI die toestemming verleend, waarbij zij ten aanzien van scenario 2 heeft overwogen: "Na brede bestudering van het ontslagvoornemen en met name de beoogde selectiemethodiek moest echter de conclusie luiden dat medewerking verlenen aan een collectief ontslag op de door VolkerWessels Telecom Installaties BV gewenste wijze strijdig zou zijn geweest met de ontslagregels, die zijn neergelegd in het zogeheten Ontslagbesluit."
1.9. Bij brieven van 29 juni 2005 heeft VWTI de arbeidsovereenkomsten met haar werknemers, waaronder eisers, met ingang van 27 december 2005 (ten aanzien van [eiser 7] met ingang van 30 december 2005) opgezegd. Voorts wordt in de brief vermeld dat een persoonlijk budget wordt toegekend als bepaald in het sociaal plan (C=0,26).
Het geschil en de beoordeling
2.1. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Eisers voeren in dat verband aan dat de noodzaak tot sluiting van VWTI niet wordt onderbouwd met de door VW geproduceerde cijfers. Niet alleen de cijfers van VWTI moeten in aanmerking worden genomen maar (ook) de cijfers van VWNB, waarvan de Businessunit Sites (in de vorm van een aparte vennootschap) kennelijk met kwade opzet is losgeweekt. Ook heeft VW naar het oordeel van eisers onvoldoende onderzoek verricht naar alternatieven om een doorstart te maken. Nog in maart 2005, toen het sociaal plan is vastgesteld, bestond het voornemen om zoveel mogelijkheid werkgelegenheid te behouden door middel van de oprichting van een nieuwe vennootschap, terwijl reeds op 29 april 2005 een ontslagaanvraag is ingediend, toen kennelijk bleek dat de CWI niet wilde meewerken aan een doorstart zonder toepassing van de regels van het Ontslagbesluit. Volgens eisers waren er vele alternatieven denkbaar geweest, die VW ten onrechte niet in overweging heeft willen nemen, en valt niet in te zien waarom een doorstart mét toepassing van het LIFO- of het afspiegelingsbeginsel niet mogelijk kon worden geacht. Door te kiezen voor scenario 1 is volgens eisers onvoldoende rekening gehouden met hun belangen.
Door onderbrenging van de businessunit waarin eisers werkzaam waren in een nieuwe vennootschap (VWTI) is de tot dan toe bestaande financiële buffer weggevallen en is eisers bovendien de mogelijkheid onthouden om elders binnen VW te worden overgeplaatst. VWTI is, aldus eisers, slechts opgericht om VWNB te vrijwaren van ongewenste financiële verplichtingen en verantwoordelijkheden en de twee vennootschappen dienen feitelijk dan ook als één entiteit te worden beschouwd. Naast VWTI als (formeel) werkgever is daarom ook VWNB aansprakelijk voor de door eisers geleden schade.
Eisers hebben voorts aangevoerd dat zij allen in 2006 met toepassing van de bestaande VUT-regeling vervroegd hadden kunnen uittreden. Met de beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten per 27 (30) december 2005 zijn hun opgebouwde VUT-rechten echter komen te vervallen, terwijl evident is, gelet op hun leeftijden en eenzijdige arbeidsverleden, dat zij niet meer elders aan de slag zullen kunnen komen en/of een vergelijkbaar inkomen zullen kunnen genereren.
2.2. Op grond van het voorgaande vorderen eisers primair veroordeling van VWTI tot herstel van hun dienstbetrekkingen en van VWNB tot herstel daarvan voor zover VWTI redelijkerwijs niet tot dat herstel in staat kan worden geacht, in die zin dat de arbeidsovereenkomsten zonder onderbreking voortduren tot het moment waarop eisers hun rechten op hun VUT-uitkering geldend kunnen maken en dat er geen financieel nadeel voor hen zal ontstaan, alsmede veroordeling van VW tot uitkering van de VUT-gelden tot aan het bereiken van de pensioengerechtigd leeftijd van eisers.
Subsidiair vorderen eisers hoofdelijke veroordeling van VWTI en VWNB tot betaling van schadevergoeding, ter grootte van het salaris tot aan de VUT-gerechtigde leeftijd, vermeerderd met een jubileumgratificatie, en de VUT-uitkering tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, een en ander verminderd met de reeds uitgekeerde beëindigingsvergoeding (het persoonlijk budget) en de loongerelateerde WW-uitkering.
2.3. VW voert verweer. Op dat verweer en op hetgeen partijen ter onderbouwing van hun standpunten overigens hebben aangevoerd zal in het hiernavolgende, voor zover relevant, worden ingegaan.
3.1. Indien de werkgever een arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk opzegt kan aan de werknemer een schadevergoeding worden toegekend (7:681 lid 1 BW) of kan de werkgever worden veroordeeld tot herstel van de dienstbetrekking (7:682 lid 1 BW). Opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever zal onder meer kennelijk onredelijk kunnen zijn wanneer deze geschiedt onder opgave van een voorgewende of valse reden of wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij opzegging (7:681 lid 2, aanhef en onder a en b BW).
3.2. Ook nu de CWI reeds heeft geoordeeld dat bedrijfseconomische redenen noodzaakten tot opzegging van de arbeidsovereenkomst met eisers, dient door de kantonrechter een eigen oordeel te worden gevormd over de vraag of het aan eisers gegeven ontslag al dan niet kennelijk onredelijk is. Dat de stellingen van eisers, zoals VW ten verwere heeft aangevoerd, ten aanzien van de bedrijfseconomische noodzaak tot de ontslagen reeds in de bij de CWI gevoerde ontslagprocedure aan de orde zijn gekomen en door de CWI zijn gepasseerd kan daaraan dus niet afdoen. Het feit dat de CWI toestemming verleent om de arbeidsovereenkomst met een werknemer op te zeggen laat in beginsel onverlet dat die opzegging als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt.
3.3. Op zichzelf is juist dat het VW in beginsel vrijstaat haar onderneming in te richten zoals het haar goeddunkt en ook om (een deel van) de onderneming te sluiten indien de bedrijfsresultaten dat noodzakelijk maken. VW heeft in dit verband gesteld dat de omzet van de Businessunit Sites/VWTI in de periode van 2002 tot en met 2005 is gedaald van € 101 mln. tot 29 mln. en dat het bedrijfsresultaat in al die jaren negatief is geweest: € -4 mln. in 2002, € -1,8 mln. in 2003, € -1,5 mln. in 2004 en € -2,8 mln. in 2005. Gelet op die cijfers was er volgens VW voldoende rechtvaardiging voor sluiting van de Businessunit Sites/VWTI. De CWI heeft dat bevestigd. Ook de afsplitsing van een onvoldoende renderend deel van haar onderneming en het onderbrengen daarvan in een aparte vennootschap moet tot het recht van een onderneming worden gerekend, temeer nu bij het besluit daartoe in het onderhavige geval de vakorganisaties en de Ondernemingsraad betrokken zijn geweest. De noodzaak tot reorganisatie van de Businessunit Sites en tot sluiting van VWTI blijkt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende uit de door VW in het geding gebrachte (jaar)cijfers. Van een valse of voorgewende reden om tot opzegging van de arbeidsovereenkomsten van eisers over te gaan is derhalve geen sprake geweest.
3.4. Met betrekking tot de vraag of de gevolgen van de opzegging voor eisers te ernstig zijn in vergelijking met het belang van VW bij opzegging van de arbeidsovereenkomsten overweegt de kantonrechter dat op zichzelf juist is dat het feit dat de voor eisers getroffen voorzieningen in overeenstemming zijn met het sociaal plan, dat tot stand is gekomen met representatieve vakorganisaties, in beginsel een aanwijzing vormt dat die voorzieningen toereikend zijn. Nu eisers echter uitdrukkelijk en gemotiveerd hebben betwist dat het sociaal plan in dat opzicht redelijk is dient daarover in rechte een oordeel te worden gevormd, naar het oordeel van de kantonrechter ook nu enkelen van eisers lid zijn van de bij de totstandkoming van het sociaal plan betrokken vakorganisaties. Uitgaande van het hiervoor overwogene neemt de kantonrechter de hiernavolgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
3.5. Vaststaat dat eisers een zeer lange staat van dienst hebben opgebouwd bij VW. Eisers zijn reeds in 1966 in dienst van (een rechtsvoorganger) van VW in dienst getreden en zijn dus (nagenoeg) hun gehele werkzame leven voor VW werkzaam geweest.
Ook nog na opzegging van de arbeidsovereenkomsten werden eisers geacht gedurende de opzegtermijn te blijven werken en zijn zij daarvan niet vrijgesteld.
3.6. Voorts staat vast dat alle eisers op grond van de toepasselijke CAO aanspraak konden maken op de binnen het bedrijf geldende VUT-regeling en dat zij bij continuering van hun dienstverbanden reeds in 2006 vervroegd hadden kunnen uittreden. Door de beëindiging van de dienstverbanden hebben eisers die aanspraken geheel verloren zien gaan. In het sociaal plan was in scenario 2, welk "doorstartscenario" uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden, nog voor werknemers met aanspraak op de VUT per 2006 die niet in een functie in de nieuwe organisatie zouden worden benoemd, een voorziening getroffen, in die zin dat bij de berekening van de hoogte van het toe te kennen persoonlijk budget daarmee rekening werd gehouden, maar in het uiteindelijk doorgevoerde scenario 1 komt een dergelijke voorziening niet voor. Eisers hebben derhalve in het geheel niets teruggezien van hun opgebouwde VUT-rechten, althans uit niets blijkt dat specifiek rekening is gehouden met de door eisers opgebouwde VUT-rechten. De ten behoeve van de financiering van de VUT vóór de overgang aanwezige gelden zijn aangewend voor de bekostiging van het voor alle werknemers geldende sociaal plan.
Ook heeft VW in het vervallen van de VUT-aanspraken in geen enkel geval aanleiding gezien om toepassing te geven aan de in het sociaal plan opgenomen hardheidsclausule; VW heeft slechts in het algemeen geconstateerd dat er sprake was van een onoplosbaar probleem.
3.7. VW heeft op zichzelf niet betwist dat er ten tijde van de beëindiging van de dienstverbanden voor eisers weinig tot zeer weinig perspectief bestond op het vinden van een passende dienstbetrekking elders, laat staan dat daarbij een vergelijkbaar salaris zou kunnen worden verdiend als het laatstverdiende salaris bij VWTI. Daarbij kan met name worden gewezen op de leeftijden van eisers - bij het einde van het dienstverband waren eisers 57 jaar oud, met uitzondering van [eiser 7] die op dat moment 55 jaar oud was - en hun relatief eenzijdige arbeidsverleden, hetgeen al volgt uit de omstandigheid dat eisers allen in 1966 in dienst van de rechtsvoorganger van VW zijn getreden en steeds voor dezelfde werkgever, althans in hetzelfde concern, werkzaam zijn gebleven.
Ook hier speelt de omstandigheid dat eisers, zoals zij hebben aangevoerd, op grond van de toepasselijke CAO binnen het concern in 2006 recht zouden hebben gehad op vervoegde uittreding. Immers, indiensttreding bij VNWB of bij één van de andere vennootschappen binnen het concern was voor die vennootschap financieel zeer nadelig, omdat in dat geval alsnog aanspraak kon worden gemaakt op de VUT-regeling. Bij het bereiken van de VUT-gerechtigde leeftijd zou die vennootschap dan ook zijn gehouden om tot uitkering over te gaan. Aangenomen kan derhalve worden, zoals eisers hebben aangevoerd, dat het bestaan van hun VUT-rechten op z'n minst een belemmering is geweest bij interne sollicitaties (sollicitaties bij andere vennootschappen binnen het concern), ondanks wellicht hun specifieke kennis en ervaring.
De omstandigheid dat andere vennootschappen binnen het concern een eigen verantwoordelijkheid hebben en dat die andere vennootschappen niet gedwongen konden worden om werknemers van VWTI in dienst te nemen, zoals VW heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af.
Het interne vacaturebeleid hield overigens niet meer in dan dat werknemers in 2005 in de gelegenheid zijn gesteld om "met voorrang" te solliciteren op vacatures binnen VNWB, in die zin dat zij enige tijd voordat vacatures werden opengesteld daarvan al in kennis zijn gesteld.
3.8. De door VW geboden begeleiding bij het vinden van ander werk elders houdt blijkens het sociaal plan niet méér in dan dat VW bereid was de kosten op zich te nemen van slechts één adviesgesprek met een extern loopbaanbureau voor een eerste oriëntatie op de arbeidsmarkt. Voor zover werknemers in navolging van dat gesprek gebruik hebben gemaakt van bemiddeling en begeleiding door dat bureau zijn de kosten daarvan geheel ten laste van het persoonlijk budget van die werknemers gekomen, zo blijkt uit het sociaal plan.
3.9. Aan eisers is een naar het oordeel van de kantonrechter karig te noemen persoonlijk budget (ontslagvergoeding) aangeboden, conform het sociaal plan berekend naar de kantonrechtersvergoeding waarbij factor C is gesteld op 0,26. Voor ieder van eisers is dat uitgekomen op een bedrag van ongeveer € 30.000,- bruto. Bovendien is uit hoofde van een met de vakorganisaties overeengekomen collectieve resultaatsregeling aan ieder van eisers een extra bedrag van € 4.103,- bruto uitgekeerd.
3.10. Het besluit tot sluiting van VWTI kan bezwaarlijk los worden gezien van het daaraan voorafgaande besluit tot afstoting van de Businessunit Sites door VWNB en de onderbrenging daarvan in VWTI, temeer niet nu tussen beide besluiten slechts zeer korte tijd was gelegen. Alhoewel het aanvankelijk de bedoeling van alle betrokken partijen was om met het nieuw opgerichte VWTI een doorstart te maken, dringt zich hier, zoals eisers dan ook uitvoerig uiteen hebben gezet, sterk de vergelijking met een sterfhuisconstructie op, vooral omdat tussen de formele overgang van onderneming en het besluit tot toepassing van scenario 1 een periode van slechts ongeveer drie weken was gelegen.
3.11. Hiervoor is reeds overwogen dat het VWNB in beginsel vrijstond om haar onderneming in te richten zoals het haar nodig voorkwam en ook om een onvoldoende renderend onderdeel van haar onderneming (de Businessunit Sites) af te splitsen en dat onder te brengen in een aparte vennootschap (VWTI). Dat betekent naar het oordeel van de kantonrechter echter niet dat bij de beoordeling van de redelijkheid van de voor eisers in het kader van de opzegging getroffen voorzieningen niet ook de financiële situatie van VWNB in ogenschouw zou mogen worden genomen. Dat zou sowieso zijn gebeurd indien VWNB zonder meer had besloten tot sluiting van de Businessunit Sites. Nu VWNB die businessunit evenwel eerst in het belang van VWNB als geheel heeft doen overgaan naar VWTI en er vrijwel aansluitend is besloten tot sluiting van VWTI, tot welk besluit VWNB reeds de aanzet had gegeven door vaststelling van het reorganisatieplan waarin in dat scenario was voorzien, is ook thans gerechtvaardigd dat de financiële situatie van (het overblijvende) VWNB in aanmerking wordt genomen in het kader van de zojuist bedoelde beoordeling.
Gebleken is dat VWNB in 2005, in welk jaar eisers nog in dienst waren van VWTI, een winst (na belastingen) heeft behaald van 6,7 mln. Blijkens het door VW in het geding gebrachte jaarverslag 2005 is een belangrijke oorzaak voor deze resultaatsverbetering ten opzichte van 2004 (naast de toegenomen omzet en enkele incidentele opbrengsten) het vervallen van de VUT-aanspraken voor een bedrag van € 4,5 mln. en de afstoting van de verlieslatende Businessunit Sites. Ook voor 2006 verwacht de directie van VWNB een positief bedrijfsresultaat.
3.12. Gelet op de hiervoor aan de orde gekomen feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, is de kantonrechter van oordeel dat de voor eisers getroffen voorzieningen, mede gezien de zeer slechte kansen van eisers op de arbeidsmarkt, onvoldoende zijn en dat de gevolgen van de opzegging daarom voor eisers te ernstig zijn, niettegenstaande het belang van VW bij opzegging van de arbeidsovereenkomsten en niettegenstaande de omstandigheid dat de hoogte van de door VW aangeboden ontslagvergoeding is vastgelegd in een sociaal plan. Het sociaal plan leidt in het geval van eisers naar het oordeel van de kantonrechter tot een evident onbillijke uitkomst. De ontslagen zijn daarmee kennelijk onredelijk.
3.13. Veroordeling van VWTI en/of VWNB tot herstel van de dienstbetrekkingen kan naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de orde zijn. Vaststaat dat de functies van eisers alle zijn komen te vervallen, dat VWTI in het geheel geen activiteiten meer verricht en dat de activiteiten van de voormalige Businessunit Sites - met uitzondering van het werkpakket ondergrondse klantlijnen dat per 1 januari 2005 is overgegaan naar de Businessunit Aansluitnet & Routes maar waarmee eisers zich niet, althans niet in hoofdzaak hebben beziggehouden - ook niet meer door VWNB (of een dochtermaatschappij van VWNB) worden verricht. Het primair gevorderde moet daarom worden afgewezen.
3.14. De subsidiaire vordering tot toekenning van schadevergoeding is naar het oordeel van de kantonrechter wel toewijsbaar. In de hiervoor aan de orde gekomen feiten en omstandigheden, met name het feit dat eisers bij continuering van hun dienstverbanden reeds in 2006 hun opgebouwde VUT-rechten te gelde hadden kunnen maken en dat zij om die reden door het ontslag in ernstige mate zijn gedupeerd, ziet de kantonrechter daartoe voldoende aanleiding.
Voor zover de subsidiaire vordering is gericht tegen VWTI als (laatste) werkgever van eisers is die vordering zonder meer toewijsbaar.
Maar ook de tegen VWNB ingestelde vordering, welke vennootschap formeel niet (meer) de werkgever van eisers was en die in het toepasselijke sociaal plan ook niet als werkgever wordt genoemd, kan naar het oordeel van de kantonrechter worden toegewezen, in die zin dat VWTI en VWNB hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van de toe te kennen schadevergoeding.
Daartoe wordt overwogen dat in maart 2005 zowel voor VNWB als voor VWTI met de vakorganisaties en de ondernemingsraad een zelfde sociaal plan is overeengekomen. De vaststelling van dat (op 11 maart 2005 door de betrokken partijen ondertekende) plan heeft plaatsgevonden vóórdat per 1 april 2005 de overgang van onderneming heeft plaatsgevonden en de werknemers van de Businessunit Sites van rechtswege in dienst zijn gekomen van VWTI.
Bij de onderhandelingen met de vakorganisaties over de reorganisatie en het sociaal plan - zo is ter zitting verklaard - zijn [naam statutair directeur VWNB] Meijer en [naam hoofd P&O VWNB] (respectievelijk statutair directeur en hoofd P&O van VWNB) aanwezig geweest, niet de statutair directeur van VWTI, [naam statutair directeur VWTI. In de verklaring van de vakorganisaties ex artikel 6A Wet melding collectief ontslag van 3 maart 2005 is ook vermeld dat de vakorganisaties op 11 maart 2005 definitief overeenstemming hebben bereikt met VWNB over de opvang van de sociale gevolgen van het collectief ontslag. Het is de ondernemingsraad van VWNB geweest die geraadpleegd is.
Op grond van het voorgaande concludeert de kantonrechter dat de uit het sociaal plan volgende rechten en verplichtingen van de werknemers van de Businessunit Sites in feite zijn ontstaan vóór de overgang. Ook stond toen al vast dat alle werknemers ontslagen zouden worden. Dat nog niet definitief vaststond of een aantal van de werknemers daarna opnieuw in dienst zou kunnen treden en welke C-factor precies gehanteerd zou worden, doet hieraan niet af.
Ingevolge artikel 7:663 BW is de "overdragende" werkgever naast de verkrijger nog gedurende een jaar na de overgang hoofdelijk verbonden voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst die zijn ontstaan voor het tijdstip van overgang. Op grond hiervan concludeert de kantonrechter dat VWNB nog een jaar na 1 april 2005 kan worden aangesproken ten aanzien van de rechten en verplichtingen uit hoofde van het sociaal plan. Nu in het voorgaande is vastgesteld dat de in dat plan voor eisers getroffen voorzieningen ontoereikend zijn kan naar het oordeel van de kantonrechter ook de tegen VNWB ingestelde vordering worden toegewezen.
3.15. Voor de hoogte van het als billijke schadevergoeding toe te kennen bedrag zoekt de kantonrechter aansluiting bij de zogenaamde kantonrechtersvergoeding, nu er immers geen andere objectieve maatstaf is om de hoogte van de schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW vast stellen en - bovendien - ook VW bij de vaststelling van de hoogte van de op grond van het sociaal plan uit te keren persoonlijke budgetten van de kantonrechtersvergoeding is uitgegaan.
Indien VWTI ontbinding van de arbeidsovereenkomst had verzocht via de ontbindingsprocedure ex artikel 7:685 BW was daarbij op grond van de kantonrechtersformule steeds per gewogen dienstjaar een bruto maandsalaris, vermeerderd met 8% vakantiebijslag, toegekend.
Er dient echter rekening mee te worden gehouden dat VWTI, indien zij ervoor had gekozen om een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter in te dienen, geen opzegtermijn in acht had hoeven nemen. Derhalve dienen, nu er bij brieven van 29 juni 2005 tegen het einde van december 2005 is opgezegd, zes maanden salaris in mindering worden gebracht. Daarmee resulteren de volgende bedragen:
[eiser 1]: 52 gewogen dienstjaren x 2.508,84 (salaris) - 13.938,- (6 maandsalarissen) = € 116.521,68;
[eiser 2]: 52 x 2.508,84 - 13.938,- = € 116.521,68;
[eiser 3]: 52 x 1.918,87 - 10.660,38 = € 89.120,78;
[eiser 4]: 52 x 2.770,20 - 15.390,- = € 128.660,40;
[eiser 5]: 52 x 2.346,84 - 13.038,- = € 108.997,68;
[eiser 6]: 52 x 2.508,84 - 13.938,- = € 116.521,68;
[eiser 7]: 50 x 2.508,84- 13.938,- = € 111.504,-.
Op deze bruto bedragen dienen nog in mindering te worden gebracht het op grond van het sociaal plan uitgekeerde persoonlijk budget en de collectieve resultaatsregeling ad € 4.103,- bruto, indien en voor zover deze bedragen reeds aan eisers zijn uitbetaald.
Niet is gebleken dat deze vergoedingen hoger uitvallen dan de daadwerkelijke schade van eisers (hun inkomensverlies tot aan de pensioengerechtigde leeftijd en eventuele pensioenschade als gevolg van het ontslag).
Hiervoor is reeds overwogen dat VWNB in 2005 een winst (na belastingen) heeft
behaald van 6,7 mln. en dat ook voor 2006 een positief bedrijfsresultaat wordt verwacht. De omstandigheid dat VWTI in 2005 een verlies heeft geleden van 1,9 mln. (na belastingen) kan er daarom niet aan afdoen dat er - zeker in concernverband - voldoende middelen aanwezig kunnen worden geacht om de hiervoor genoemde vergoedingen te kunnen betalen. Het "habe nichts"-verweer wordt derhalve verworpen.
3.16. Gelet op het hiervoor overwogene wordt beslist als hierna volgt. Als de in het ongelijk gestelde partij zal VW in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt VWTI en VWNB hoofdelijk in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan eisers tegen bewijs van kwijting de volgende bruto bedragen te betalen:
aan [eiser 1]: € 116.521,68;
aan [eiser 2]: € 116.521,68;
aan [eiser 3]: € 89.120,78;
aan [eiser 4]: € 128.660,40;
aan [eiser 5]: € 108.997,68;
aan [eiser 6]: € 116.521,68;
aan [eiser 7]: € 111.504,-;
steeds verminderd met de op grond van het sociaal plan uitgekeerde persoonlijke budgetten en met de uitgekeerde bedragen uit hoofde van de collectieve resultaatsregeling;
veroordeelt VW tot betaling van de proceskosten aan de zijde van eisers, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.366,80, waarin begrepen € 3.000,- aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F.A. van Buitenen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2007.