RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 07/3390 VV en SBR 07/3391
1a
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 februari 2008 op het verzoek om voorlopige voorziening tevens uitspraak in de hoofdzaak
[eiser],
wonende te Giethoorn,
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loenen,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 9 oktober 2007, waarbij verweerder het
bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 8 maart 2007 onder aanpassing van de last ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiser gelast het gebruik van het pand op het perceel [adres] te Loenen aan de Vecht, een voormalige rioolwaterzuiveringsinstallatie (hierna: RWZI), als woon- en/of verblijfsruimte te staken en daartoe de volledige inboedel uit het pand te verwijderen en verwijderd te houden, binnen een termijn van tien weken na verzending van de aanschrijving, onder verbeurte van een dwangsom van € 750,- per dag, met een maximum van € 22.500,-. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de begunstigingstermijn gesteld op zes weken na de verzenddatum van dat besluit.
1.2 Bij faxbericht van 4 december 2007 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot en met de dag dat door de voorzieningenrechter uitspraak wordt gedaan op het verzoek.
1.3 Het verzoek is op 24 januari 2008 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R.C.V. Mans, advocaat te Leiden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Nurmohamed. Tevens is namens [belanghebbende] ter zitting verschenen mr. C.J.A. Boere, advocaat te Alphen aan den Rijn.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (SBR 07/3391):
2.3 Ingevolge het vigerende bestemmingsplan "partieel uitbreidingsplan, regelende de
bestemming van gronden, kadastraal bekend, sectie B nr. 1147 in de gemeente Loenen" rust op de onderhavige gronden de bestemming "inrichting voor de zuivering van rioolwater". Tussen partijen is niet in geschil dat bewoning van de RWZI niet is toegestaan.
2.4 Bij besluit van 1 juli 2003 heeft de gemeenteraad van Loenen het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" vastgesteld. Bij besluit van 17 februari 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: GS) goedkeuring onthouden aan de daarin opgenomen gecombineerde bedrijfs-/woonbestemming op het onderhavige perceel. Bij uitspraak van 11 mei 2005 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) het beroep tegen dit onderdeel van het besluit van GS ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft de gemeenteraad bij besluit van 28 november 2006 besloten bij de herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied een bedrijfsbestemming met als nadere aanduiding hoveniersbedrijf aan het pand toe te kennen. Vooruitlopend op de toekomstige bedrijfsbestemming wordt door verweerder ter plaatse verblijf en opslag gerelateerd aan eisers hoveniersbedrijf toegestaan.
2.5 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bij het primaire besluit opgelegde last aangepast in die zin dat eiser:
1. staakt en gestaakt houdt het gebruik van de RWZI voor woondoeleinden,
2. beëindigt het (tijdelijk) verblijven in en om de RWZI met uitzondering van het verblijf op bescheiden schaal dat samenhangt met werkzaamheden tot uitoefening van een hoveniersbedrijf en dat als volgt wordt omschreven:
- verblijf is toegestaan op maandag tot en met vrijdag van 7.00 uur tot 18.00 uur
- één auto en/of fiets mag alleen gedurende die uren op het perceel aanwezig zijn,
3. verwijdert en verwijderd houdt de volledige inboedel uit het pand met uitzondering van een beperkt aantal in het bestreden besluit nader omschreven goederen dat in verband staat met de werkzaamheden tot uitoefening van een hoveniersbedrijf.
2.6 Eiser is eigenaar van de RWZI en heeft aangevoerd dat hij het gebouw alleen gebruikt als opslag- en bedrijfsruimte. Eiser heeft ontkend dat hij in de RWZI woont of heeft gewoond en gesteld dat nimmer is geconstateerd dat hij daar daadwerkelijk 's nachts heeft verbleven. Bewoning zou volgens eiser ook niet mogelijk zijn vanwege het ontbreken van sanitaire voorzieningen. Eiser werkt meestal van maandag tot en met woensdag als hovenier in en rondom Loenen. Na zijn werk verricht eiser naar zijn stellen in voorkomende gevallen nog wat administratie en onderhoud aan zijn materialen en aan het pand, voordat hij - veelal per fiets - vertrekt naar zijn vaste logeeradres bij de familie [X] in Loenen, alwaar hij overnacht.
2.7 De voorzieningenrechter is, anders dan eiser betoogt, van oordeel dat het opleggen van een
last onder dwangsom niet is te beschouwen als een besluit met een punitief karakter en dat daarvoor de feiten onomstotelijk vast moeten staan. Het opleggen van een last onder dwangsom is een handhavingsmaatregel die geen verdergaande strekking heeft dan het bewerkstelligen van hetgeen uit de juiste toepassing van bij of krachtens de wet gestelde voorschriften voortvloeit. In dat kader ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eiser overtreder is van de planvoorschriften en de daartoe vereiste feiten vast te stellen. Het is vervolgens aan eiser om die feiten, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontkrachten. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 19 december 2007 en 6 oktober 2004, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, respectievelijk onder LJN-nummers: BC0554 en AR3356.
2.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder er niet in geslaagd om
aannemelijk te maken dat eiser de RWZI gebruikt voor woondoeleinden. Uit de twee overgelegde handhavingsrapportages met foto's en bevindingen van in de maanden oktober 2006 tot en met januari 2007 en in de maanden april en mei 2007 afgelegde bezoeken, blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat eiser het pand van de RWZI daadwerkelijk bewoont en daar overnacht. Geen enkele keer is geconstateerd dat eiser de RWZI heeft gebruikt als woon- en overnachtingsruimte. De constateringen dat aan de linker- en of rechterzijde van de aanbouw 's ochtends en 's avonds licht brandde en dat de auto van eiser op het perceel is gesignaleerd, zijn onvoldoende voor de conclusie dat eiser daar woont/overnacht. Dit geldt eveneens voor de enkele vaststelling op 27 oktober 2006 om 8.00 uur dat in het pand geluid werd gehoord. Bovendien blijkt uit de rapportage dat op 22 november 2006, toen eveneens op de genoemde plaatsen licht brandde en de auto op het perceel stond, eiser (eerst) om 7.20 uur per fiets ter plaatse arriveerde. Daarbij komt dat ter plaatse geen sanitair aanwezig is en eiser sinds november 2006 staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Giethoorn.
De verklaring van de zoon van de[X] acht de voorzieningenrechter, mede in aanmerking genomen de overige stukken, onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Dit geldt eveneens voor de verklaringen van omwonenden waarin zij zonder een nadere onderbouwing het vermoeden uitspreken dat ter plaatse wordt gewoond.
2.9 De last onder dwangsom voor zover betrekking hebbend op het staken en gestaakt houden van het gebruik van het pand voor woondoeleinden is dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat een beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering.
2.10 Ten aanzien van het tweede en derde punt van de bij het bestreden besluit opgelegde last, is de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, de gedingstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zowel verblijf als opslag in beginsel enkel is toegestaan voor zover gerelateerd aan eisers hoveniersbedrijf. Anders dan eiser - mede onder verwijzing naar tabel 5a, behorend bij het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" - heeft betoogd, kan niet worden gesteld dat opslag van alle mogelijke goederen zou moeten worden toegestaan. Zoals onder meer kan worden afgeleid uit diezelfde door eiser overgelegde tabel 5a, is opslag bij wijze van medebestemming en inherent aan het hoveniersbedrijf toegestaan. Dat alle overige inboedel volledig moet worden verwijderd, acht de voorzieningenrechter te verstrekkend, aangezien eiser als eigenaar van de RWZI ook in staat moet worden geacht algemeen onderhoud aan het gebouw te plegen, waarvoor hij dan ook over de benodigde materialen dient te beschikken.
Ook op het punt van de beperking van de toegestane duur van het verblijf (van 7.00 uur tot 18.00 uur) acht de voorzieningenrechter de last te verstrekkend. Gelet op de mogelijkheid dat eiser zijn werkzaamheden als hovenier eerder dan 7.00 uur aanvangt, hij zijn werkzaamheden moet kunnen voorbereiden, zijn materialen moet onderhouden, zijn administratie zal moeten bijhouden en - als eigenaar zijnde - algemeen onderhoud aan de RWZI zal moeten plegen, acht de voorzieningenrechter deze toegestane duur van het verblijf onnodig beperkend voor eiser. Eveneens ziet de voorzieningenrechter niet in waarom ter plaatse slechts één fiets en/of auto uitsluitend op de gestelde uren overdag kan worden toegestaan.
Op deze punten acht de voorzieningenrechter het bestreden besluit eveneens strijdig met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.11 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd.
2.12 De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt
€ 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (SBR 07/3390):
2.13 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
2.14 De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1) als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 9 oktober 2007;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen;
3.4 schorst het besluit van 8 maart 2007 tot zes weken na de door verweerder genomen beslissing op bezwaar;
3.5 bepaalt dat de gemeente Loenen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 143,- aan hem vergoedt;
3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-, te betalen door de gemeente Loenen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.7 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
3.8 bepaalt dat de gemeente Loenen het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 143,- aan hem vergoedt;
3.9 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 322,-, te betalen door de gemeente Loenen.
Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2008.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.S.D. de Weerd mr. S. Wijna
Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Let wel:
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de voorzieningenrechter gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.
Zaaknummers: SBR 07/3390 en SBR 07/3391 blad 5