ECLI:NL:RBUTR:2009:BH4063

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
260536/ HA ZA 09-95
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid en vernietigbaarheid van aandelenlease-overeenkomsten in het kader van het Levob Hefboom Effect

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 25 februari 2009 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E. Bosman, en gedaagde, Levob Bank N.V., die niet is verschenen. Eiseres heeft een vordering ingesteld op grond van nietigheid en vernietigbaarheid van de aandelenlease-overeenkomsten, specifiek de overeenkomst genaamd 'Het Levob Hefboom Effect'. Eiseres stelt dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met de Wet toezicht effectenverkeer (Wte) en de Wet Consumentenkrediet (WCK), en dat deze tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en misbruik van omstandigheden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de Wte en WCK niet van toepassing zijn op de Hefboomovereenkomsten, en dat de vorderingen van eiseres op deze gronden ongegrond zijn. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar beroep op dwaling, aangezien zij de tekst van de overeenkomst had kunnen inzien voordat zij deze ondertekende. De rechtbank concludeert dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor haar keuze en dat haar beroep op dwaling niet kan slagen.

Wat betreft het beroep op misbruik van omstandigheden, heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat gedaagde op de hoogte was van bijzondere omstandigheden die haar tot het sluiten van de overeenkomst hebben bewogen. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres tot nietigheid en vernietigbaarheid van de overeenkomst dan ook afgewezen.

Eiseres heeft daarnaast een vordering tot ontbinding van de overeenkomst ingediend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze vordering niet toewijsbaar is, omdat een tekortkoming in pre-contractuele verplichtingen geen toerekenbare tekortkoming oplevert. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die eiseres heeft geleden, en heeft gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op EUR 791,44.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 260536 / HA ZA 09-95
Vonnis van 25 februari 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. M.E. Bosman,
tegen
de naamloze vennootschap
LEVOB BANK N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
niet verschenen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen gedaagde verleende verstek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1. Voor de vordering en de feiten wordt verwezen naar de aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
De primaire vordering
2.2. Aan haar primaire vordering heeft eiseres ten grondslag gelegd dat de aandelenlease-overeenkomsten die tussen haar en gedaagde totstandgekomen zijn, genaamd “Het Levob Hefboom Effect”, hierna (in enkelvoud) te noemen: de (Hefboom-) overeenkomst, nietig is althans vernietigbaar op grond van het feit dat:
a. de overeenkomst nietig is wegens strijd met de Wet toezicht effectenverkeer (Wte) en de Nadere Regeling (NR);
b. de overeenkomst in strijd is met diverse bepalingen van de Wet Consumentenkrediet (WCK);
c. de overeenkomst totstandgekomen is onder invloed van dwaling;
d. de overeenkomst totstandgekomen is door misbruik van omstandigheden.
Ad a nietigheid wegens strijd met de Wte/NR
2.3. In diverse eerdere vonnissen (waaronder het vonnis van 14 januari 2009, LJN BH0252) heeft de rechtbank geoordeeld dat de Wte niet de strekking heeft om de geldigheid als zodanig van een rechtshandeling, zoals in het onderhavige geval het sluiten van de Hefboomovereenkomst, aan te tasten. Ingevolge artikel 3:40 lid 3 BW leidt strijd met artikel 7 Wte dan ook niet tot nietigheid van de onderhavige overeenkomst. Hetzelfde geldt voor artikel 41 NR.
Ad b nietigheid wegens strijd met de Wck
2.4. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen, waaronder de onder 2.3 bedoelde uitspraak, geoordeeld dat de Wck niet van toepassing is op Hefboomovereenkomsten, zoals tussen eiseres en gedaagde is gesloten. Het beroep op nietigheid wegens strijd met de Wck dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen.
Ad c vernietigbaarheid wegens dwaling (artikel 6:228 BW)
2.5. Eiseres voert (kort samengevat) ter onderbouwing van haar beroep op dwaling aan dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de inhoud en risico's van de Hefboomovereen-komst. Bij een juiste voorstelling van zaken zou eiseres deze overeenkomst niet hebben gesloten.
2.6. Uit de stellingen van eiseres in de dagvaarding volgt dat zij de tekst van de overeenkomst ter beschikking heeft gehad voordat zij de Hefboomovereenkomst afsloot. Zoals de rechtbank reeds in eerdere vonnissen heeft overwogen, mag van een contractspartij als eiseres verwacht worden dat zij de tekst van de overeenkomst met de nodige aandacht en oplettendheid leest en zich rekenschap geeft van de inhoud daarvan, alvorens de overeenkomst te ondertekenen. De rechtbank heeft daarin verder overwogen dat de inhoud van de Hefboomovereenkomst - ongeacht de inhoud van de eventueel tevens verstrekte brochure - de deelnemer aanleiding had moeten geven om nadere vragen te stellen alvorens de overeenkomst te ondertekenen. Dit oordeel geldt ook ten aanzien van de onderhavige overeenkomst. Uit de stellingen van eiseres blijkt niet zij dergelijke vragen heeft gesteld vóór het ondertekenen van de overeenkomst. Dit betekent dat voor zover eiseres heeft gedwaald ten aanzien van de inhoud en risico’s van de Hefboomovereenkomst, zij deze dwaling aan zichzelf te wijten heeft en dat deze daarom voor haar rekening dient te blijven. Het beroep op dwaling moet derhalve als ongegrond worden verworpen.
Ad d vernietigbaarheid wegen misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 BW)
2.7. Voor toewijzing van deze vordering is op grond van artikel 3:44 BW onder meer vereist dat gedaagde wist of moest begrijpen dat eiseres tot het sluiten van de overeenkomst werd bewogen door bijzondere omstandigheden zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid. Eiseres heeft onvoldoende gesteld om een dergelijke conclusie te rechtvaardigen. De vordering dient dan ook - voor zover op deze grondslag gebaseerd - als ongegrond te worden afgewezen.
Conclusie
2.8. Op grond van het voorgaande dienen de vorderingen die zijn gebaseerd op de nietigheid althans vernietigbaarheid van de Hefboomovereenkomst als ongegrond te worden afgewezen.
2.9. Eiseres heeft haar vordering tot ontbinding van de Hefboomovereenkomst (zo begrijpt de rechtbank) gegrond op de stelling dat gedaagde tekortgeschoten is in haar pre-contractuele verplichtingen. Volgens vaste jurisprudentie levert een tekortkoming in dergelijke verplichtingen geen toerekenbare tekortkoming op in de zin van artikel 6:74 BW, maar een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. Nu ontbinding ingevolge artikel 6:265 BW alleen mogelijk is bij toerekenbare tekortkomingen in de zin van artikel 6:74 BW, is de vordering van eiseres strekkende tot ontbinding niet toewijsbaar.
2.10. De primaire vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
De subsidiaire vordering
2.11. De subsidiaire vordering berust op dezelfde grondslag als de gevorderde ontbinding, zodat deze vordering in het licht van het onder 2.9 overwogene niet toewijsbaar is.
De meer subsidiaire vordering
2.12. De meer subsidiaire vordering berust (kort samengevat) op de stelling dat gedaagde haar pre-contractuele zorgplicht heeft geschonden door haar niet te waarschuwen voor de risico's die aan de Hefboomovereenkomst verbonden waren en heeft nagelaten inlichtingen in te winnen over de financiële positie, beleggingservaring en doelstellingen van eiseres.
2.13. Het meer subsidiair gevorderde komt de rechtbank in het licht van de bestaande jurisprudentie op dit punt niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen.
2.14. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiseres worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,44
- overige explootkosten 0,00
- betaald vast recht 63,50
- in debet gesteld vast recht 190,50
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 452,00 (1,0 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 791,44
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart voor recht dat gedaagde jegens eiseres onrechtmatig heeft gehandeld, dat gedaagde aansprakelijk is voor de daaruit voor eiseres voortvloeiende schade en dat gedaagde deze schade aan eiseres volledig dient te vergoeden,
3.2. verklaart voor recht dat de onder 3.1 bedoelde schadevergoeding als volgt berekend moet worden:
- kwijtschelding van de restschuld van eiseres, inclusief eventuele door gedaagde gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten, zoals aan het einde van de overeenkomsten met contractnummers 8810700618, 8810700619 en 881700620 zal ontstaan,
- terugbetaling van het totaal van de gedurende de looptijd van de hiervoor bedoelde overeenkomsten door eiseres aan gedaagde betaalde maandtermijnen,
- vergoeding aan eiseres van de wettelijke rente over de terug te betalen maandtermijnen, vanaf de data van betaling daarvan door eiseres tot het moment van terugbetaling daarvan door gedaagde,
3.3. veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op EUR 791,44, te voldoen aan de griffier,
3.4. verklaart onderdeel 3.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst af het meer of anders bepaalde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen-Coumou en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2009.
w.g. griffier w.g. rechter