RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 09/3595 en SBR 09/3596
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2009
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
(hierna: het college)
en
de burgemeester van Utrecht,
(hierna: de burgemeester).
tezamen: verweerders
Inleiding
1.1 Het verzoek met procedurenummer SBR 09/3596 heeft betrekking op het besluit van
1 december 2009, waarbij de burgemeester het horecabedrijf [naam horecabedrijf] aan de [adres] te Utrecht (hierna: het horecabedrijf of het café) op grond van artikel 174 van de Gemeentewet tijdelijk tot en met 7 december 2009 heeft gesloten.
1.2 Het verzoek met nummer 09/3595 heeft betrekking op het besluit van verweerders van
7 december 2009, waarbij de aan verzoeker verleende drank- en horecavergunning op grond van artikel 31, eerste lid, onder d, van de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW) voor het horecabedrijf is ingetrokken. Daarbij is tevens de bestaande exploitatievergunning voor het horecabedrijf op grond van artikel 11, eerste lid, onder c, e en f, van de Horecaverordening Utrecht 2004 (hierna: de Verordening) ingetrokken. Bij dit besluit is tevens bepaald dat voor het horecabedrijf gedurende een periode van zes maanden geen nieuwe horecavergunningen zullen worden verleend.
1.3 De verzoeken zijn op 22 december 2009 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is
verschenen, vergezeld van zijn broer [X], leidinggevende, en bijgestaan door
mr. M.H.H. Meulemeester, advocaat te Utrecht. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Roijakkers, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
Besluit tot tijdelijke sluiting (SBR 09/3596)
2.3 Verzoeker is exploitant van het horecabedrijf. Aan hem zijn een DHW- en een exploitatievergunning verleend ten behoeve van het exploiteren van het horecabedrijf.
De burgemeester heeft op 1 december 2009 op grond van artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet de sluiting van de inrichting bevolen tot en met 7 december 2009. Aanleiding was een steekincident op 1 december 2009 dat volgens de burgemeester heeft plaatsgevonden in dan wel nabij het horecabedrijf. Tegen dit bevel heeft verzoeker op 15 december 2009 bezwaar gemaakt.
2.4 Het besluit tot sluiting gold van 1 december 2009 tot en met 7 december 2009. Het verzoek is eerst op 15 december 2009 ingediend. De periode van sluiting was op dat moment al voorbij. Op die grond ontbreekt het ingevolge artikel 8:81 van de Awb vereiste spoedeisende belang. Ter zitting heeft verzoeker zijn verzoek gericht tegen het besluit van 1 december 2009 om die reden ingetrokken.
Besluit tot intrekking DHW-vergunning en exploitatievergunning (SBR 09/3595)
2.5 Het besluit tot intrekking van de DHW-vergunning is gebaseerd op de grond dat zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid (artikel 31, eerste lid, aanhef en onder d, van de DHW).
Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de DHW kan een vergunning ten aanzien van een inrichting, waarvan de vergunning op grond van artikel 31, eerste lid, onder d, is ingetrokken, gedurende een bij die intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar worden geweigerd.
2.6 Het besluit tot intrekking van de exploitatievergunning is gebaseerd op meerdere grondslagen, te weten de intrekking van de DHW-vergunning (artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening), de in het horecabedrijf voorgedane feiten de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de exploitatievergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid (artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening) en de vrees voor verstoring van de openbare orde, veiligheid of het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf (artikel 11, eerste lid, aanhef en onder f, van de Verordening).
Ingevolge artikel 10, derde lid, van de Verordening kan voor horecabedrijven waarvan de exploitatievergunning op grond van artikel 11, eerste lid, onder e, is ingetrokken, worden bepaald dat een exploitatievergunning voor dat horecabedrijf gedurende een bij die intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar wordt geweigerd.
2.7 Verweerders beleid inzake “handhaving en vergunningen horeca” (hierna: het handhavingsbeleid), dat op 27 december 2007 is gepubliceerd, is op 2 januari 2008 in werking getreden.
In paragraaf 11, onder b van het handhavingsbeleid is - voor zover hier van belang - bepaald dat als ernstige geweldsincidenten in ieder geval worden beschouwd: incidenten waarbij één of meer slachtoffer(s) ernstig gewond is/zijn geraakt.
Bij ernstige geweldsincidenten wordt het volgende stappenplan gehanteerd:
1. bevel tot sluiting voor enkele dagen tot maximaal één week (afhankelijk van de ernst van de situatie). (…).
2a. intrekking sluitingsbevel en evaluatiegesprek indien uit onderzoek blijkt dat vrees voor herhaling of gevaar voor verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid in het geheel niet aannemelijk is en er geen sprake is van verwijtbaar of laakbaar gedrag aan de kant van de ondernemer, wordt het sluitingsbevel, indien de sluitingstermijn van het bevel nog niet is verstreken, zo spoedig mogelijk ingetrokken, waarna het bedrijf weer geopend kan worden. (…)
2b. intrekking vergunning(en) en sluiting voor zes maanden. Blijkt uit het onderzoek dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid of indien er vrees is voor herhaling of gevaar voor verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid wordt het horecabedrijf voor de duur van zes maanden gesloten (waarbij bepaald wordt dat gedurende de sluitingstermijn aanvragen om vergunningen in beginsel zullen worden afgewezen). Deze termijn wordt verdubbeld indien bij deze incidenten sprake is van verwijtbaarheid van de ondernemer c.q. leidinggevende. (…).
2.8 Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerders ten onrechte en op onjuiste gronden gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid de vergunningen in te trekken. Verweerders hebben volgens verzoeker nagelaten deugdelijk onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen op 1 december 2009 en zich onvoldoende vergewist van de ware toedracht van de steekpartij. Het steekincident op 1 december 2009 is de aanleiding geweest voor de tijdelijke sluiting en de intrekking van de vergunningen, maar volgens verzoeker heeft dit steekincident niet in zijn café plaatsgevonden. In het café heeft enkel een woordenwisseling plaatsgevonden tussen een later aangehouden verdachte en het latere slachtoffer. Het latere slachtoffer is door verzoeker het café uitgezet. Nadien is het slachtoffer teruggekomen met een glas in zijn hand, maar hebben bezoekers van het café hem buiten gehouden. Aangezien hij eerder zonder glas het café was uitgezet, is het volgens verzoeker aannemelijk dat hij nadien naar een ander café is gegaan. Dit wordt ook bevestigd door een bezoeker van café [naam café]. Voor verzoeker staat vast dat het latere slachtoffer pas nadien is neergestoken en in ieder geval niet in of voor zijn café. Verzoeker noch zijn broer, noch bezoekers van het café zijn getuige geweest van een steekincident. Hij wijst in dat verband naar verklaringen van twee cafébezoekers, die beiden hebben verklaard dat er in het café niet is gevochten en niet is gestoken. Verzoeker merkt daarbij ook nog op dat de op 1 december aangehouden verdachte op 3 december - nog voor de voorlopige hechtenis - is heengezonden en derhalve kennelijk ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Dit laat volgens verzoeker temeer zien dat de verklaring van het slachtoffer, dat de aangehouden persoon de dader van het steekincident zou zijn en dat het steekincident in het café zou hebben plaatsgevonden, onjuist was. Daarbij komt dat verzoeker van verschillende zijden heeft vernomen dat het slachtoffer achteraf zelf heeft aangegeven dat het steekincident buiten het café heeft plaatsgevonden.
Verzoeker stelt dat hem het steekincident niet kan worden verweten. Hij heeft na een tijdelijke sluiting allerlei maatregelen genomen om incidenten te voorkomen en in dit geval adequaat gereageerd op de woordenwisseling door het latere slachtoffer uit het café te zetten en de later aangehouden verdachte in het café te houden.
Verzoeker stelt dat hij met de sluiting van zijn café onevenredig in zijn belangen wordt geraakt nu hij en zijn broer voor hun inkomsten volledig afhankelijk zijn van de exploitatie van het café.
2.9 In het bestreden besluit is een aantal geweldsincidenten genoemd op grond waarvan verweerders de vrees voor gevaar voor de openbare orde en veiligheid gerechtvaardigd achten. Naast de steekpartij in de vroege ochtend van 1 december 2009, gaat het om een aantal volgens verweerders ernstige (gewelds)incidenten: een schietpartij in het horecabedrijf op 20 februari 2005, een schietpartij op 4 november 2007 met dodelijke afloop voor de deur van het horecabedrijf, een zware mishandeling op 15 februari 2008 in het horecabedrijf, een steekpartij voor de deur van het horecabedrijf op 10 januari 2009, een vechtpartij tussen bezoekers zowel in als voor het horecabedrijf op 29 januari 2009 en een incident op 30 juni 2009 waarbij met glas is gegooid naar de politie. Verweerders hebben geconstateerd dat het bij alle incidenten gaat om personen die het horecabedrijf bezoeken. Uit de reeks van incidenten is hen gebleken dat het horecabedrijf een klantenkring trekt die een gevaar vormt voor de openbare orde, de veiligheid en de woon- en leefomgeving. Daarmee is voor verweerders duidelijk dat het horecabedrijf ook een gevaar vormt voor de openbare orde, de veiligheid en de woon- en leefomgeving.
2.10 Daargelaten of genoemde incidenten allemaal als ernstige geweldsincidenten zijn aan te merken, blijkt naar voorlopig oordeel hieruit van een patroon van (gewelds)incidenten die in direct verband staan met het horecabedrijf en die de openbare orde en veiligheid aantasten. Uit de overgelegde stukken is voorts op te maken dat in het horecabedrijf voorafgaand aan de steekpartij een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen het slachtoffer en de later als verdachte aangehouden persoon. In de overgelegde stukken bevindt zich tevens een op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de politie, waaruit is op te maken dat de verbalisanten hebben gezien dat er een groepje van drie (Noord-Afrikaanse) mannen voor het horecabedrijf stonden, onder wie het slachtoffer. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen heeft het slachtoffer vervolgens verklaard dat hij in het horecabedrijf is gestoken met een mes.
2.11 Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter ten tijde van het nemen van het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat het gewelddadige incident op 1 december 2009, in relatie gezien met de genoemde incidenten uit het verleden, de vrees wettigde dat het van kracht blijven van de vergunningen gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Om die reden hebben verweerders ten tijde van het nemen van het primaire besluit op goede gronden de vergunningen conform de in het toegepaste handhavingsbeleid opgenomen termijn ingetrokken.
2.12 Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet is vereist dat sprake is van feiten die in het horecabedrijf hebben plaatsgehad, maar van belang is of het incident zijn oorsprong heeft gehad in het horecabedrijf of in direct verband staat met de woordenwisseling van de twee cafébezoekers. Dat niet vast staat dat het steekincident zich in het horecabedrijf zou hebben voorgedaan, is dan ook niet van doorslaggevend belang.
2.13 De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat, anders dan verzoeker kennelijk meent, ten aanzien van de gebeurtenis op 1 december 2009 persoonlijke verwijtbaarheid van hem als uitbater van de inrichting geen rol heeft gespeeld bij de besluitvorming. In dit verband kan ook worden gewezen op paragraaf 11 van het handhavingsbeleid, waarin is bepaald dat de termijn van sluiting wordt verdubbeld wanneer sprake is van verwijtbaarheid van de ondernemer. Daar is in dit geval geen sprake van, nu de inrichting voor de duur van zes maanden is gesloten.
2.14 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat sprake is van een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een bezwaarschriftprocedure. Bij de heroverweging in bezwaar dienen beide verweerders nieuwe feiten en omstandigheden te betrekken. In dit geval heeft verzoeker erop gewezen dat de op 1 december aangehouden verdachte op 3 december - nog voor de voorlopige hechtenis - is heengezonden en daaruit de conclusie getrokken dat deze persoon kennelijk ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Voorts heeft verzoeker verschillende verklaringen overgelegd die een ander licht zouden kunnen werpen op het incident op 1 december 2009 en de relatie met (klanten van) het horecabedrijf. Dit geldt met name nu in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de politie in het dossier geen relaas is opgenomen omtrent de steekpartij zelf en enkel een verklaring van het slachtoffer is opgenomen, welke verklaring kennelijk niet heeft geleid tot de voorlopige hechtenis van de door het slachtoffer genoemde dader. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt het op de weg van verweerder om ten behoeve van de te nemen beslissing op bezwaar op korte termijn nader onderzoek te doen naar de feitelijke toedracht van het incident, waarbij informatie uit het strafdossier en/of proces-verbalen bij de politie zouden kunnen worden opgevraagd.
2.15 Rekening houdend met het feit dat de onderhavige bestuursrechtelijke procedure een eigen, van het strafrecht te onderscheiden, beoordelingskader kent, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, hoewel van verweerder mag worden verwacht dat ten behoeve van de beslissing op bezwaar nader onderzoek wordt gedaan naar de feiten die direct aanleiding zijn geweest voor het bestreden besluit, er thans onvoldoende aanleiding is om het verzoek toe te wijzen. Daarbij zijn in aanmerking genomen de genoemde incidenten uit het verleden. Verzoeker heeft weliswaar een groot belang bij voortzetting van de exploitatie van het horecabedrijf gedurende de bezwaarschriftprocedure, maar de voorzieningenrechter kent thans een groter gewicht toe aan het belang van handhaving van de openbare en orde en veiligheid.
Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat verweerders ter zitting hebben aangegeven dat het bezwaar met voortvarendheid ter hand zal worden genomen.
2.16 Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding voor een veroordeling van verweerders in de proceskosten van verzoeker.
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2009.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.S.D. de Weerd mr. S. Wijna