ECLI:NL:RBUTR:2010:BM8130

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600136-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging in psychiatrische context

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 20 mei 2010, stond de verdachte terecht voor het proberen toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een verpleegkundige en het bedreigen van een teammanager. De verdachte, die lijdt aan een schizofrene stoornis en verslaving aan verschillende middelen, heeft op 5 februari 2010 in een kliniek een kopstoot gegeven aan de verpleegkundige, wat resulteerde in een poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft hij de verpleegkundige mishandeld door aan zijn haren te trekken en de teammanager bedreigd met de dood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, gezien zijn geestelijke toestand ten tijde van de feiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op een pro justitia rapport van psycholoog drs. C. Moerland, die concludeerde dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar gelastte wel zijn plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, om de kans op herhaling van geweldsdelicten te minimaliseren. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 37, 39, 45, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600136-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 mei 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1976] te [geboorteplaats]
verblijvende te PPC Maastricht,Willem Alexanderweg 21 te Maastricht.
raadsman mr. G.J. Boven, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 mei 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: heeft geprobeerd een verpleegkundige van het [kliniek] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een kopstoot te geven;
feit 1 subsidiair: danwel zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan mishandeling;
feit 2: de verpleegkundige heeft mishandeld door hem aan zijn haren te trekken;
feit 3: een arts-assistent en een teammanager van het [kliniek] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie voert omtrent het onder 3 tenlastegelegde feit aan dat, hoewel [slachtoffer 1] zelf niet heeft verklaard over de aan haar gerichte bedreigingen, deze uitingen wel gehoord zijn door [slachtoffer 2] en [getuige ]. Deze uitingen konden bedreigend worden opgevat en serieus genomen worden. Gelet hierop kan volgens de officier van justitie een bewezenverklaring voor zowel de bedreiging richting [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] volgen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweren gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Feiten en omstandigheden
[slachtoffer 3] is werkzaam als verpleegkundige in het [kliniek] te Utrecht.
Hij was op 5 februari 2010 aan het eind van de ochtend aan het werk op unit A. Hij werd gebeld dat men een cliënt wilde separeren. Hij is naar de in het telefoongesprek genoemde afdeling gegaan. Het ging om [verdachte]. Hij is op [verdachte] afgestapt en heeft [verdachte] als eerste bij zijn rechterarm gepakt. Er ontstond een worsteling. Hij zag en voelde ineens dat [verdachte] met zijn hoofd hem tegen zijn linkeroogkas een kopstoot gaf. Dit deed pijn. [slachtoffer 2], teammanager, is eveneens ter plaatse gekomen. Hij heeft gezien dat [verdachte] een kopstoot aan collega [slachtoffer 3] van unit A uitdeelde. Verbalisant [verbalisant] is na de melding van het incident op 5 februari 2010 naar het [kliniek] te Utrecht gegaan. Hij heeft geconstateerd dat de linkeroogkas van [slachtoffer 3] rood en gezwollen was. Verbalisanten hebben na het incident [verdachte], verdachte, aangehouden.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting op 20 mei 2010 verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij een kopstoot heeft gegeven. Gelet op de aangifte van [slachtoffer 3], die ondersteund wordt door de verklaring van collega [slachtoffer 2] en de bevindingen van verbalisant [verbalisant], acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] een kopstoot heeft gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de kans om aan [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een kopstoot tegen zijn oogkas te geven aanmerkelijk is. De oogkas vormt een kwetsbaar onderdeel van het hoofd. Verdachte heeft door onverhoeds zijn hoofd in de richting van de linkeroogkas van [slachtoffer 3] te bewegen minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Door aldus te handelen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het onder 1 primair tenlastegelegde zal bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 20 mei 2010;
- de aangifte van [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank zal verdachte van de bedreiging richting [slachtoffer 1] vrijspreken. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op het moment van het uiten van de bedreiging zelf de bedreiging niet heeft gehoord. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat zij kennis heeft genomen van deze bedreigingen door verdachte.
De rechtbank acht de bedreiging richting [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 20 mei 2010;
- de aangifte van [slachtoffer 2] .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 05 februari 2010 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer 3] werkzaam als verpleegkundige van het [kliniek] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] een kopstoot
heeft gegeven tegen de linkeroogkas, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 05 februari 2010 te Utrecht, [slachtoffer 3] werkzaam als verpleegkundige van het [kliniek], opzettelijk
mishandelend voornoemde [slachtoffer 3] aan de haren heeft getrokken ten gevolge
waarvan plukken haar loslieten, waardoor voornoemde [slachtoffer 3]
pijn heeft ondervonden;
3.
op 05 februari 2010 te Utrecht, [slachtoffer 2] (werkzaam als teammanager [naam]) heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik zal je pakken.
Wacht maar, ik ga later vrienden met je worden en als je denkt dat het goed
gaat, dan schiet ik een kogel door je hoofd" en "Jou zal ik echt een kogel
door je kop schieten en ik zal je kankerkop helemaal verrot schoppen tot je
hartstikke dood bent" .
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1 primair: poging tot zware mishandeling;
feit 2: mishandeling;
feit 3: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 26 april 2010 opgemaakte pro justitia rapport, uitgebracht door H.E.M. van Beek, psychiater. In dit rapport wordt aangegeven dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat bij verdachte sprake is van een chronisch psychotisch ziektebeeld in het kader van een schizofrene ontwikkeling van het paranoïde type. Tevens is sprake van afhankelijkheid van cocaïne en cannabis. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was verdachte psychotisch. De stemmen gaven hem opdracht om het ten laste gelegde te plegen. Verdachte was niet in staat zijn wil en gedrag in vrijheid te bepalen. Van Beek heeft geadviseerd verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Hij acht de kans op herhaling van het ten laste gelegde reëel aanwezig. Om de kans op herhaling te voorkomen of te beperken is behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis op een gesloten afdeling voor de maximale duur van een jaar noodzakelijk.
Daarnaast is verdachte onderzocht door gezondheidspsycholoog drs. C. Moerland en is op 10 mei 2010 hierover een pro justitia rapport uitgebracht. In dit rapport wordt aangegeven dat verdachte lijdende is aan schizofrenie, paranoïde type. Daarnaast is sprake van een cocaïne- en cannabisverslaving en misbruik van speed en ritalin. In zeer sterke mate werd verdachtes waarneming van de realiteit en het daaruit voortvloeiende handelen bepaald door zijn paranoïde psychotisch beeld ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Psycholoog Moerland heeft eveneens geadviseerd verdachte ontoerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde te beschouwen. Er is een aanzienlijke kans op herhaling van een geweldsdelict, te meer indien verdachte niet goed op medicatie is ingesteld en ook anderszins geen behandeltraject van de grond komt. Psycholoog Moerland acht een intensieve, klinische behandeling geboden, bij voorkeur op een Forensisch Psychiatrische Afdeling.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid over en maakt die tot de hare.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet strafbaar is. Verdachte dient ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6 Oplegging van de maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor een termijn van 1 jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. Beide deskundigen achten de kans op herhaling reëel aanwezig. Gelet op de veiligheid van anderen dient de maatregel te worden opgelegd. De officier van justitie heeft erop gewezen dat op dit moment nog niet duidelijk is in welk psychiatrisch ziekenhuis verdachte kan worden opgenomen. Dit staat echter aan oplegging van de maatregel niet in de weg.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de vraag in welk psychiatrisch ziekenhuis verdachte kan worden opgenomen. Verdachte heeft, gelet op zijn persoon, behoefte aan duidelijkheid.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft gelet op de onder het kopje ‘strafbaarheid van de verdachte’ genoemde rapportages en de daaraan verbonden conclusies. Nu bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en de veiligheid voor anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen zulks eist, acht de rechtbank de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar op zijn plaats.
De rechtbank heeft het verzoek tot aanhouding ter terechtzitting afgewezen, nu het voor de oplegging van de maatregel niet vereist is dat vaststaat in welk psychiatrisch ziekenhuis verdachte na het onherroepelijk worden van het vonnis kan worden geplaatst. Bij deze beslissing heeft tevens meegespeeld dat de vrees bestaat dat bij aanhouding van de behandeling van de zaak de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis juist zal worden vertraagd.
De officier van justitie gaat over de tenuitvoerlegging van de beslissing. De rechtbank gaat ervan uit dat de officier van justitie erop zal toezien dat verdachte op korte termijn in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden geplaatst. De raadsman van verdachte zal eveneens een rol kunnen spelen bij het bewaken van de termijn.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 39, 45, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: poging tot zware mishandeling;
Feit 2: mishandeling;
Feit 3: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. P. Wagenmakers en
mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 mei 2010.