ECLI:NL:RBUTR:2010:BN6361

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710894-10 [P
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op woning met bedreiging van geweld tegen een vrouw en haar kind

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 7 september 2010 uitspraak gedaan in een zaak tegen verdachte [verdachte], die samen met mededaders een woning heeft overvallen. De overval vond plaats op 5 maart 2010, waarbij de bewoonster en haar vierjarige dochtertje aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder bedreiging met een vuurwapen en een mes, de bewoonster heeft gedwongen haar woning binnen te laten. Tijdens de overval werd de vrouw gescheiden van haar dochter en onder bedreiging van geweld gedwongen om geld en waardevolle spullen af te geven. De rechtbank heeft de feiten als zeer ernstig beoordeeld, gezien de impact op de slachtoffers, die psychische schade hebben opgelopen door de traumatische ervaring. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging met de dood. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank heeft een lagere straf opgelegd van twee jaar en zes maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710894-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, Huis van Bewaring te Zwaag
raadsvrouw mr. R. Maliepaard, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: - samen met twee anderen een vrouw en haar vierjarige dochtertje thuis heeft overvallen en daarbij onder dreiging van een vuurwapen en een mes, heeft weggenomen: geld, sieraden en mobiele telefoons;
feit 1 subsidiair: - samen met twee anderen meerdere mobiele telefoons en een micro SD-kaart voorhanden heeft gehad, terwijl het hen voldoende duidelijk zou moeten zijn dat deze goederen van misdrijf afkomstig konden zijn;
feit 2: - samen met twee anderen een vrouw en haar vierjarige dochtertje van hun vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden door hen wapens te tonen en onder schot te houden en daarbij dreigende woorden heeft gesproken;
feit 3: - een man heeft bedreigd met de dood.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle feiten heeft begaan en baseert zich daarbij ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 op de aangifte, de processen-verbaal van bevindingen, de getuige-verklaring van [getuige] en de positieve fotoconfrontatie. Ten aanzien van feit 3 baseert de officier van justitie zich op de aangifte en een getuige-verklaring.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 primair en feit 2 en wijst daarbij op het ontbreken van wettig maar met name overtuigend bewijs. De raadsvrouwe stelt dat verdachte wel kan worden veroordeeld voor feit 1 subsidiair en feit 3.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De aangehaalde pagina’s betreffen steeds, tenzij anders aangegeven, op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van het proces-verbaal met nummer PL091A 2010057840-48, BVHnr. 2010-057840, dat doorlopend is genummerd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
De overval
Op 5 maart 2010 wordt ’s avonds aangebeld bij [slachtoffer] (hierna: aangeefster) die op dat moment in haar woning te Utrecht is met haar vierjarige dochtertje. Aangeefster krijgt direct een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp tegen het hoofd gezet en wordt haar woning ingeduwd. Drie mannen zijn dan in haar woning. Aangeefster tracht het wapen weg te duwen, maar het wapen wordt weer tegen haar hoofd gezet en haar wordt duidelijk gemaakt dat zij dit niet nogmaals moet doen, of ze zal het bekopen met de dood. Haar dochtertje begint te huilen en weer wordt het haar onder bedreiging met de dood duidelijk gemaakt dat de mannen daarvan niet zijn gediend. Vervolgens worden aangeefster en haar dochtertje van elkaar gescheiden. Aangeefster wordt naar de in de woning aanwezige massagekamer gebracht en het dochtertje blijft met één van de overvallers in de woonkamer achter. Het is niet duidelijk waar de derde overvaller op dat moment is. Aangeefster wordt op bed geduwd en haar wordt gevraagd waar het geld is. De overvaller zegt haar dan dat hij geld wil hebben. Hij doorzoekt de kamer. De overvaller die bij haar dochtertje in de woonkamer is, heeft volgens haar dochtertje een mes uit de keuken gepakt en voor hen op de tafel gelegd. Vervolgens wordt aangeefster naar de gang geduwd, onder bedreiging van het wapen dat nog steeds tegen haar hoofd wordt gehouden. Nadat zij het huis hebben doorzocht, verlaten de drie mannen de woning en rent aangeefster naar haar buurman met het verzoek om de politie te waarschuwen . Deze komt ter plaatse en de verbalisanten zien dat aangeefster zeer emotioneel is. Zij merken op dat het erg chaotisch en rommelig is in de woning . Ook zien zij bij aangeefster letsel bestaande uit een blauwe plek op haar voorhoofd , wat later ook door een arts wordt gezien . Later blijken te zijn weggenomen de goederen zoals deze vermeld staan in de goederenbijlage, waaronder vijf mobiele telefoons .
De weggenomen telefoons worden getapt en op 6 maart 2010 om 02.12 uur wordt met één van de telefoons (zijnde de Nokia XpresMusic) gebeld naar een telefoonnummer van de vriendin van (mede-)verdachte [medeverdachte] . Met een SIM-kaart die in ditzelfde toestel is geplaatst, is op 7 maart 2010 om 20.13 uur een sms verzonden. Het telefoonnummer dat bij die SIM-kaart hoort, staat op naam van verdachte [verdachte] .
Een andere telefoon (Nokia 6710 Super Nova) wordt op 6 maart 2010 in gebruik genomen met een simkaart die hoort bij een abonnement op naam van een vrouw die verklaard heeft de telefoon van haar broer te hebben gekocht . De broer, [getuige], is werkzaam bij een telefoonwinkel gevestigd op het [adres]. Volgens [getuige] boden op zaterdag 6 maart 2010 rond half twee ‘s middags twee Marokkaanse jongens drie telefoons te koop aan, waaronder de paarse telefoon. [medeverdachte] was daarbij . Uit het inkoopregister blijkt dat [getuige] deze telefoon heeft gekocht van verdachte [verdachte]
Uit onderzoek is voorts gebleken dat de Nokia 6700 verkocht is via Marktplaats.nl aan een vrouw die verklaard heeft deze gekocht te hebben in een telefoonwinkel gevestigd in de [adres]g te Utrecht . De eigenaar van deze belwinkel heeft verklaard dat hij op 6 maart 2010 een telefoon heeft gekocht van verdachte [verdachte] .
[verdachte] heeft verklaard dat hij een roze telefoon van een junk in Utrecht heeft gekocht rond half zes in de avond van zaterdag 6 maart 2010 .
(Mede-)verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij niet weet hoe hij het micro SD-kaartje, dat foto’s bevat van aangeefster en dat tijdens de doorzoeking van zijn ouderlijk huis tussen zijn kleding is aangetroffen , in zijn bezit is gekomen. Over het feit dat hij kennelijk met gestolen telefoons nét na de overval en op 11 maart 2010 heeft gebeld, verklaart hij dat hij zijn SIM-kaartje bij gelegenheid in een toestel van een kennis doet. Hij kan dan niet te weten dat het toestel wellicht gestolen is .
Aangeefster herkent verdachte [verdachte] 100% bij de meervoudige fotoconfrontatie als de overvaller die in de woonkamer is gebleven bij haar dochtertje .
Verdachte heeft aangegeven dat (mede-)verdachte [medeverdachte] een vriend van hem is en uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] blijkt dat zij regelmatig samen optrekken + . Ook ten tijde van hun aanhouding waren zij samen .
De rechtbank is van oordeel dat beide verdachten geen aannemelijke verklaring hebben gegeven voor de omstandigheid dat de gestolen telefoons of delen daarvan zich in hun bezit hebben bevonden en/of zijn aangetroffen. De verklaring van [verdachte] dat hij de telefoon op de door hem genoemde tijd van een junk heeft gekocht, wordt in tijd weerlegd door de verklaring van de verkoper van de telefoonwinkel.
De overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overval.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank begrijpt dat de overval een klein half uur heeft geduurd. In die tijd was het voor aangeefster niet mogelijk om de woning met haar kind te verlaten. Zij kon al die tijd haar kind niet bij zich houden, aangezien zij in gescheiden kamers werden gezet en apart werden gehouden . Door de dreiging van de wapens, te weten het vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp en het mes, konden zij zich tegen hun wil niet vrijelijk in hun woning bewegen, waarmee verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Bedreiging
Op 22 november 2009 komt verdachte in beeld bij een beveiligingsmedewerker (aangever [aangever]) in Hoog Catharijne in Utrecht, naar aanleiding van een staandehouding van een kennis van verdachte. De beveiligingsmedewerker geeft verdachte te kennen dat hij zich hiermee niet moet bemoeien. Verdachte is het hiermee niet eens en wordt verbaal agressief jegens aangever . Hij bezigt hierbij woorden waaruit de conclusie mag worden getrokken dat verdachte hem bedreigd met de dood. De collega van aangever hoort ook dat zijn collega wordt bedreigt met de dood . Verdachte verklaart dat er een ruzie was en dat hij wel op een vervelende manier tegen de man heeft gesproken, maar hij ontkent de man te hebben bedreigd met de dood .
Ook hier is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.Primair
op 5 maart 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen,
sieraden (waaronder een ROLEX-horloge en een (gouden) ketting en
vijf telefoons (waaronder een telefoon met een micro sd-kaart) en een geldbedrag
(ongeveer 530 euro)), geheel toebehorende aan [slachtoffer] en [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en [slachtoffer 2] (geboren [2005])
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk
te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een)
andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
- bij de woning van die [slachtoffer] heeft aangebeld en
- met kracht een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp
op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gezet en gehouden en haar de
woning ingeduwd en
- nadat die [slachtoffer] het vuurwapen, althans dat vuurwapen gelijkende voorwerp
had weggeduwd wederom met kracht een vuurwapen, althans een vuurwapen
gelijkend voorwerp op/tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gezet en gehouden
en heeft gezegd "pas maar op, als je dit nog een keer doet dan ga je dood" en
- toen haar vierjarige dochtertje begon te huilen heeft gezegd "je kind moet
niet huilen, anders gebeurt er wat" en
- die [slachtoffer] en [slachtoffer 2] in gescheiden kamers heeft gebracht
en (vast)gehouden en
- die [slachtoffer] op een bed heeft geduwd en
- gezegd "waar is het geld" en/of "ik wil geld hebben" en
- een (brood/keuken)mes heeft gepakt en voor die [slachtoffer 2] zichtbaar
op de tafel neergelegd en
- die [slachtoffer], de gang opgeduwd, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s)
een vuurwapen, althans het vuurwapen gelijkende voorwerp op/tegen het hoofd
van die [slachtoffer] heeft gericht en gehouden
althans, voor wat betreft de geuite bewoordingen, telkens woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking;
2.
op 05 maart 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk [slachtoffer] en [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid
heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, en/of
zijn mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk
- bij de woning van die [slachtoffer] aangebeld en
- met kracht een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp
op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] gezet en gehouden en haar de woning
ingeduwd en
- nadat die [slachtoffer] het vuurwapen, althans het vuurwapen gelijkende voorwerp
had weggeduwd wederom met kracht een vuurwapen, althans een vuurwapen
gelijkend voorwerp op/tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gezet en gehouden en
gezegd "pas maar op, als je dit nog een keer doet dan ga je dood" en
- toen haar vierjarige dochtertje begon te huilen heeft gezegd "je kind moet niet
huilen, anders gebeurt er wat" en
- die [slachtoffer] en [slachtoffer 2] in gescheiden kamers gebracht en/of
(vast)gehouden en
- die [slachtoffer] op een bed geduwd en
- gezegd "waar is het geld" en/of "ik wil geld hebben" en
- een (brood/keuken)mes gepakt en/of voor die [slachtoffer 2] zichtbaar
op de tafel neergelegd en
- die [slachtoffer], de gang opgeduwd, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s)
een vuurwapen, althans het vuurwapen gelijkende voorwerp op/tegen het hoofd
van die [slachtoffer] heeft gericht en gehouden
althans, voor wat betreft de geuite bewoordingen, telkens woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking;
3.
op 22 november 2009 te Utrecht, een persoon, te weten [aangever], heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever], dreigend de woorden toegevoegd :"ik wacht je op na je werk en dan maak ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden;
Feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie gevorderd om het volgende toe te wijzen:
- immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,=
- de drie eerst genoemde afkoopsommen van de desbetreffende abonnementen, tot een bedrag van € 600,95
- weggenomen geld ad € 530,=
totaal: € 3.130,95
De officier van justitie is van mening dat het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu deze posten niet eenvoudig van aard zijn.
Indien de noodzaak heeft ontbroken om de abonnementen af te kopen, omdat voor een klein bedrag de sim-kaart kan worden overgezet in een andere telefoon, dan is de officier van justitie van mening dat ook dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, zodat de totale toewijzing zou komen op € 2.530,=.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1 primair en 2. Voor feit 1 subsidiair, de heling, en feit 3 kan naar haar mening worden volstaan met een (deels voorwaardelijke) werkstraf. Indien de rechtbank verdachte desondanks voor meer feiten zal veroordelen, heeft zij verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hiertoe heeft de raadsvrouwe verzocht om een straf op te leggen conform het advies van de Reclassering, onder andere inhoudende dat verdachte na zijn detentie nog vele uren trainingen zal moeten volgen die bij elkaar ruim 100 uren bedragen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij merkt de raadsvrouwe op dat het geld van € 530,= kan worden toegewezen en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu deze niet eenvoudig van aard is.
Daarbij merkt zij dat de KPN haar desgevraagd heeft meegedeeld dat de abonnementen niet opgezegd hadden hoeven worden, omdat de SIM-kaart overgezet kan worden tegen betaling van een klein bedrag.
Zij verzoekt de rechtbank de vordering te matigen, gezien de verschillen in zienswijzen, maar ook gelet op de draagkracht van verdachte.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn mededaders een woning overvallen. In de woning waren de bewoonster en haar vierjarige kind aanwezig. Een van de overvallers heeft aangebeld en op het moment dat de bewoonster de voordeur opende heeft hij een vuurwapen, of een daarop gelijkend voorwerp, hard tegen haar hoofd geduwd. Hij heeft haar daarbij dreigende woorden toegevoegd en gezegd dat ze geld moesten hebben. De vrouw werd onder bedreiging afgezonderd van haar kleine kind. Het kind bleef met één van de overvallers in de woonkamer achter. Weliswaar heeft deze overvaller het kind vriendelijk bejegend, maar heeft hij wel een mes uit de keuken gepakt en dit in het zicht van het kind op tafel gelegd. De overvallers zijn enige tijd in de woning gebleven, waarbij het slachtoffer steeds onder bedreiging van het vuurwapen afgezonderd is geweest van haar kind en zij niet vrij was om te gaan waar zij wilde. De vrouw heeft een blauwe plek op haar hoofd opgelopen door de druk van het vuurwapen. Overal in de woning werd gezocht en daarbij werden diverse spullen omver gegooid en opengetrokken. Uiteindelijk hebben de overvallers sieraden, geld en mobiele telefoons uit de woning meegenomen.
Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. In de bijlage bij het schadeformulier heeft het slachtoffer aangegeven dat zij ten tijde van de overval vreesde voor haar leven, maar ook voor het leven van haar kind. Het slachtoffer heeft zich onder psychische behandeling laten stellen, omdat zij nog steeds grote moeite heeft met de verwerking van de gebeurtenis. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van een beveiligingsmedewerker.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, de psychische gevolgen voor de slachtoffers een gevangenisstraf noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank er, ten nadele van verdachte, rekening mee gehouden dat hij geen openheid van zaken heeft willen geven.
Hoewel de rechtbank rekening dient te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die in dit geval niet rooskleurig zijn en met het uittreksel uit de Justitiële documentatie die niet alarmerend te noemen is, zal de rechtbank deze gegevens echter niet in het voordeel van verdachte mee laten wegen.
Evenwel komt de rechtbank tot een aanzienlijk lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, bezien in het licht van hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd.
De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden opleggen.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 11.290,49 voor de feiten 1 en 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.530,= een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 530,= ter zake van materiële schade en € 2.000,= ter zake van immateriële schade, en acht verdachte en zijn medeverdachten aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36e, 47, 57, 282, 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden;
Feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.530,=, waarvan € 530,= ter zake van materiële schade en € 2.000,= ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 2.530,= te betalen, bij niet betaling te vervangen door 35 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van C. Lith-van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 september 2010.
Mr. Bender is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.