ECLI:NL:RBUTR:2010:BO4419

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
296146 HA RK 10-451
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in faillissementszaak UPEX B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 18 november 2010 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die middellijk bestuurder was van de failliete besloten vennootschap UPEX B.V. Verzoeker diende op 29 oktober 2010 een wrakingsverzoek in tegen mr. [A], de rechter die hem eerder had gehoord in het kader van zijn inbewaringstelling. Verzoeker stelde dat mr. [A] de schijn van partijdigheid had gewekt door een kort gesprek te voeren met de curator, wat volgens hem de onafhankelijkheid van de rechter in gevaar bracht. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende feiten waren die duidden op persoonlijke vooringenomenheid van mr. [A]. De rechtbank oordeelde dat de afspraken die op 10 september 2010 waren gemaakt tussen verzoeker en de curator niet de schending van het rechtsbeginsel van hoor en wederhoor met zich meebrachten. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, omdat er geen objectieve gronden waren voor de vrees dat mr. [A] niet onpartijdig zou zijn. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om de beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Wrakingskamer
Zaaknummer/rekestnummer: 296146 HA RK 10-451
uitspraak van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
in de zaak tussen
[verzoeker] wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. R.A.F. Harmen, advocaat te Zeist
en
mr. [A],
rechter in de sector Civiel van deze rechtbank
De procedure
1.1 Ter zitting van 29 oktober 2010 heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend, gericht tegen mr. [A].
1.2. Mr. [A] heeft niet in de wraking berust.
1.3. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 5 november 2010 plaats gevonden. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd. Mr. [A] is eveneens verschenen ter zitting. De curator van Upex B.V. heeft laten weten verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen.
Feiten
2.1 Bij vonnis van 13 juli 2010 is de besloten vennootschap UPEX B.V., gevestigd te Zeist, in staat van faillissement verklaard. Verzoeker is middellijk bestuurder van UPEX B.V.
2.2 Bij beschikking van 27 augustus 2010 is de verzekerde bewaring bevolen van verzoeker. Deze verzekerde bewaring is op 10 september 2010 ten uitvoer gelegd, waarna verzoeker op diezelfde datum is voorgeleid voor de rechtbank, bestaande uit mr. [A].
Tijdens deze zitting zijn afspraken gemaakt tussen de curator en verzoeker, die zijn vastgelegd in het opgemaakte proces-verbaal. De rechtbank heeft de inbewaringstelling geschorst tot 14 september 2010 te 15.00 uur om verzoeker in de gelegenheid te stellen deze gemaakte afspraken na te komen. In het proces-verbaal is dit als volgt weergegeven: “De curator zal de rechter-commissaris (lees: rechtbank) voor die tijd berichten of verzoeker de gemaakte afspraken is nagekomen. Naar aanleiding van het bericht van de curator zal de rechter-commissaris (lees: rechtbank) beslissen of de inbewaringstelling wordt opgeheven”.
2.3 Bij beschikking van 15 september 2010 heeft de rechtbank het verzoek tot opheffing van het bevel tot inbewaringstelling van verzoeker afgewezen en bepaald dat het op 10 september 2010 geschorste bevel tot in verzekerde bewaringstelling van verzoeker herleeft.
2.4 Naar aanleiding van contact op 28 oktober 2010 van verzoekers gemachtigde met waarnemend rechter-commissaris mr. [B] heeft de rechtbank een zitting bepaald op
29 oktober 2010. Tijdens deze zitting heeft verzoeker een verzoek tot wraking van mr. [A] ingediend.
Het verzoek
3.1 Verzoeker heeft in het telefonische contact dat op 14 of 15 september 2010 heeft plaatsgevonden tussen mr. [A] en de curator aanleiding gezien een verzoek tot wraking in te dienen. Daarbij heeft verzoeker toegelicht dat mr. [A] geen kort gesprek heeft gevoerd dat zich beperkte tot een zakelijke gedachtewisseling over een procedureel punt. Door aldus te handelen is volgens verzoeker de rechterlijke onafhankelijkheid van mr. [A] geschaad, althans is de schijn gewekt dat hij niet langer onpartijdig is. Door de beschikking van 15 september 2010 uitsluitend te baseren op de door de curator verstrekte informatie heeft mr. [A] de beginselen van een eerlijk proces en met name het beginsel van hoor en wederhoor als bedoeld in artikel 6 van het EVRM geschonden, aldus verzoeker.
3.2 Mr. [A] heeft niet berust in het verzoek to wraking en heeft ter zitting het toegelicht dat verzoeker en de curator op 10 september 2010 afspraken hebben gemaakt, die zijn neergelegd in het proces-verbaal van de zitting van dezelfde datum. De inbewaringstelling van verzoeker werd geschorst teneinde de gemaakte afspraken na te kunnen komen. De curator zou vóór 14 september 2010, 15.00 uur de rechtbank berichten of de gemaakte afspraken nagekomen waren. Naar aanleiding van negatief bericht van de curator heeft de rechtbank in de eindbeschikking van 15 september 2010 besloten om de schorsing van de inbewaringstelling op te heffen. Vervolgens heeft op 28 oktober 2010 de rechter-commissaris (mr. [B]), contact opgenomen met de rechtbank omdat verzoeker, die van die beschikking op de hoogte was geraakt door een bezoek van de politie, hem had bericht niet te zijn gehoord voordat de beslissing van 15 september 2010 genomen is. Aangezien de beslissing van 15 september 2010 een eindbeslissing was, waarvoor geen zitting meer belegd kon worden, heeft de rechtbank dit verzoek in het belang van verzoeker opgevat als een nieuw verzoek tot opheffing van de inbewaringstelling en heeft op 29 oktober 2010 een nieuwe zitting belegd. Tijdens die zitting is gebleken dat verzoeker en de curator de beschikking van 15 september 2010 niet hadden ontvangen en is mr. [A] gewraakt in verband met gestelde schending van het rechtsbeginsel van hoor en wederhoor. Mr. [A] bestrijdt dat door zijn handelen de schijn van partijdigheid kan zijn gewekt.
Beoordeling
4.1 De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Artikel 37 Rv bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.2 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3 Er zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van
mr. [A] jegens verzoeker. Onderzocht zal daarom slechts worden of er objectief bepaalde feiten en omstandigheden zijn die verzoeker grond geven te vrezen dat het
mr. [A] aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4 De rechtbank stelt vast dat verzoeker op 10 september 2010 inbewaring is gesteld, waarna hij door de rechtbank ter zake van deze inbewaringstelling is gehoord. Tijdens deze zitting op 10 september 2010 zijn afspraken gemaakt tussen de curator en verzoeker, die zijn vastgelegd in het van die zitting opgemaakte proces-verbaal. Mr. [A] heeft de inbewaringstelling geschorst tot 14 september 2010 te 15.00 uur om verzoeker in de gelegenheid te stellen deze afspraken na te komen. Blijkens het proces-verbaal is het al dan niet opheffen van de schorsing van de inbewaringstelling afhankelijk gesteld van het oordeel van de curator die de rechtbank voor die tijd zou berichten of verzoeker de gemaakte afspraken was nagekomen. Bij het maken van deze afspraken op de zitting van 10 september 2010 is verzoeker bijgestaan door zijn advocaat-gemachtigde. De rechtbank constateert dat in de afspraken, die voorafgingen aan een eindbeschikking van 15 september 2010, niet is opgenomen op welke wijze de curator de rechtbank/mr. [A] zou informeren noch dat verzoeker opnieuw de gelegenheid zou krijgen daarover te worden gehoord. Onder deze omstandigheden kan verzoeker naar het oordeel van de rechtbank er niet in redelijkheid van uitgaan dat mr. [A] de van de curator verkregen informatie zou terugkoppelen en zou verzoeken om een nadere reactie van verzoeker. Van een schending van het rechtsbeginsel van hoor en wederhoor is dan ook geen sprake.
Vervolgens heeft mr. [A] op 15 september 2010, zich baserend op de afspraken tussen de curator en verzoeker, een eindbeschikking gegeven. Voor zover het wrakingsverzoek ook op deze beschikking ziet, overweegt de rechtbank dat het middel van wraking niet bedoeld is om te ageren tegen onjuist geachte rechterlijke uitspraken. Nu het beginsel van hoor en wederhoor voorafgaand aan de beschikking van 15 september 2010 naar het oordeel van de rechtbank niet is geschonden, is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van bijzondere omstandigheden die kunnen doorwerken in hetgeen is gebeurd ter zitting van
29 oktober 2010.
4.5 De zitting van 29 oktober 2010 is belegd, omdat het op 28 oktober 2010 bij de rechter-commissaris gedane verzoek van verzoeker te worden gehoord is opgevat als een nieuw verzoek om opheffing van de schorsing. De rechtbank is van oordeel dat uit het verloop van de zitting van 29 oktober 2010 niet is gebleken van enige vooringenomenheid van mr. [A]. Evenmin is op die zitting door hemde schijn van partijdigheid gewekt. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. [A] af;
5.2. draagt de griffier op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan verzoeker,
mr. [A], de sectorvoorzitter van de sector handels- en familierecht van deze rechtbank en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, mr. M. ter Brugge en
mr. L.E. Verschoor-Bergsma, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2010, bijgestaan door de griffier mr. J.J. van Doorn.
De griffier: De voorzitter van de wrakingskamer:
mr. J.J. van Doorn mr. J. Sap
De leden van de wrakingskamer:
mr. M. ter Brugge
mr. L.E. Verschoor-Bergsma