ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9515

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600962-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van willekeurige slachtoffers en verbalisant door verdachte onder invloed van alcohol

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 6 december 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich tijdens het uitgaan onder invloed van alcohol schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van twee willekeurige slachtoffers. De verdachte werd op 26 september 2010 in Utrecht aangehouden na het meermalen stompen van de slachtoffers in het gezicht. Na zijn aanhouding mishandelde hij ook een verbalisant op het politiebureau. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 november 2010, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat het vereiste opzet ontbrak. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling van de slachtoffers en de verbalisant. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortvloeien uit de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte zich moet houden aan de voorschriften van de reclassering, inclusief eventuele behandeling voor zijn alcoholproblematiek. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers en de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600962-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
ten tijde van de behandeling gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein.
Raadsman: mr. F.A. Weijzen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: heeft geprobeerd [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hen meermalen
in het gezicht te stompen;
feit 1 subsidiair: [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mishandeld;
feit 2 primair: heeft geprobeerd verbalisant [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen door zijn duim met kracht naar achteren te bewegen;
feit 2 subsidiair: [verbalisant 1] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft vrijspraak gevorderd voor de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten en acht de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet kan komen tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten.
De verdediging heeft zich wat betreft de bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De feiten
Ten aanzien van feit 1 primair/subsidiair
Aangever, [benadeelde 1], heeft verklaard dat er op 26 september 2010, tijdens het uitgaan in Utrecht, een donkere jongen van ongeveer 25 tot 30 jaar oud met een paars T-shirt aan naar hem toekwam. De jongen gaf hem plotseling met kracht met zijn gebalde vuisten ongeveer zes stompen in het gezicht. Nadat zijn vriend - aangever [benadeelde 2] - tussen hem en de jongen in sprong, stompte de jongen ook aangever [benadeelde 2] met kracht met gebalde vuist ongeveer viermaal in het gezicht en op zijn slapen. De jongen werd door omstanders tegengehouden, maar wist los te komen om aangever [benadeelde 1] opnieuw een aantal keer in het gezicht te stompen. Pas nadat de gealarmeerde politie ter plaatse kwam en de jongen vastgreep, stopte hij met stompen. De jongen, verdachte, werd aangehouden en meegenomen naar het politiebureau.
Aangever [benadeelde 1] heeft door de stompen van verdachte een blauw oog, een wond op zijn voorhoofd en een aantal builen op zijn hoofd opgelopen. Zijn kaak doet pijn en hij heeft hoofdpijn. Aangever [benadeelde 2] heeft door de stompen van verdachte een pijnlijke rode linkerslaap, een lichte zwelling van zijn linkerslaap en hoofdpijn opgelopen.
Ten aanzien van feit 2 primair/subsidiair
Nadat verdachte na zijn aanhouding in verband met het onder feit 1 tenlastegelegde op het politiebureau in Utrecht was aangekomen, weigerde hij mee te werken aan het noteren van zijn persoonsgegevens door brigadier van politie Utrecht [verbalisant 1]. Hij pakte de pasjes die ter identificatie van hem waren ingenomen weer terug en nadat voornoemde verbalisant deze pasjes op zijn beurt weer van verdachte terug probeerde te pakken, pakte verdachte de duim van voornoemde verbalisant vast om de linkerduim vervolgens met kracht naar achteren, in een onnatuurlijke richting, te bewegen.
Verbalisant [verbalisant 1], die hierdoor een pijnlijke, gekneusde linkerduim opliep, deed aangifte tegen verdachte.
4.3.2. Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Hoewel uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte beide aangevers meermalen met zijn vuist in het gezicht en tegen de slapen heeft gestompt, blijkt hieruit niet dat verdachte hen hiermee zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen.
Het vereiste opzet ontbrak derhalve en verdachte dient daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van verbalisant [verbalisant 1].
Hoewel uit voornoemd bewijsmiddel volgt dat hij de duim van deze verbalisant heeft vastgepakt en deze duim vervolgens met kracht naar achteren heeft bewogen in een onnatuurlijke richting, blijkt uit hieruit niet dat verdachte hem hiermee zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. Nu het vereiste opzet ontbrak, kan ook dit feit niet wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3.3. Bewezenverklaring ten aanzien van feit 1 subsidiair en 2 subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 subsidiair tenlastegelegde mishandeling van aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en de onder 2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling van verbalisant [verbalisant 1] wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
subsidiair
op 26 september 2010 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [benadeelde 1] en
[benadeelde 2] meermalen met kracht in/tegen het gezicht en slaap van die
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft gestompt, waardoor voornoemde [benadeelde 1] en [benadeelde 2] letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden;
2.
subsidiair
op 26 september 2010 te Utrecht, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], brigadier van politie Utrecht, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van
zijn bediening, met kracht een duim van die [verbalisant 1] heeft vastgepakt en vervolgens die duim
met kracht naar achteren, in een onnatuurlijke richting, heeft bewogen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair: mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2 subsidiair: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte tot en met heden in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt dat verdachte een behandeling bij Centrum Maliebaan of een soortgelijke instelling dient te ondergaan.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tijdens het uitgaan onder invloed van alcoholhoudende drank schuldig gemaakt aan de mishandeling van twee willekeurige slachtoffers. Nadat hij hiervoor was aangehouden en was overgebracht naar het politiebureau, mishandelde hij daar een verbalisant die zijn gegevens wilde noteren.
De rechtbank acht dergelijk agressief handelen ontoelaatbaar. Slachtoffers van dergelijke geweldsfeiten kunnen hiervan nog geruime tijd (psychische) gevolgen ondervinden. Bovendien veroorzaken dergelijke geweldsfeiten, zeker als het gaat om volkomen willekeurige slachtoffers, veel angst en onrust in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld wegens geweldsfeiten.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van Centrum Maliebaan d.d. 17 november 2010, opgemaakt door L. Scheffers, reclasseringsmedewerker. Uit dit rapport blijkt dat verdachte na een aantal jaren waarin hij meermalen werd veroordeeld wegens strafbare feiten op de juiste weg leek te zijn. Voornoemde rapporteur ziet de huidige feiten als een terugval tengevolge van alcoholmisbruik en schat het risico op recidive laag gemiddeld in. Voornoemde rapporteur acht een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact geïndiceerd, ook als dit inhoudt dat verdachte zich in verband met zijn alcoholproblematiek dient te laten behandelen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij het eens is met deze begeleiding en bereid is een behandeling bij Centrum Maliebaan of een soortgelijke instelling te volgen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de inhoud van voornoemde rapportage, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie is.
De rechtbank ziet daarbij aanleiding de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke- en voorwaardelijke straf te matigen.
De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden op, waarvan
2 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk. Met deze voorwaardelijke straf beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden om wederom in de fout te gaan en om zijn alcoholprobleem aan te pakken. Gezien deze problematiek van verdachte zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht opleggen, ook als dit inhoudt dat verdachte een behandeling bij Centrum Maliebaan of een soortgelijke instelling dient te volgen.
7 De benadeelde partijen
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 457,45 voor feit 1 subsidiair.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 157,45 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter zake van immateriële schade en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 460,00 voor feit 1 subsidiair.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 415,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 165,00 ter zake van materiële schade en € 250,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[verbalisant 1]
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van € 500,00 voor feit 2 subsidiair.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 100,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, te weten immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van voornoemde benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair: mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2 subsidiair: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een
ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening
van zijn bediening;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan, ook als dit inhoudt dat hij bij Centrum Maliebaan of een soortgelijke instelling een behandeling dient te volgen;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
De benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van
€ 457,45, waarvan € 157,45 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van
€ 415,00, waarvan € 165,00 ter zake van materiële schade en € 250,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 100,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [benadeelde 1], € 457,45, 9 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 2], € 415,00, 8 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [verbalisant 1], € 100,00, 2 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. S. Wijna en
mr. E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 december 2010.