ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9758

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/440541-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan het kweken van hennep en diefstal van elektriciteit

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 30 november 2010, is de verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan het kweken van hennep en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het kweken van hennep in een loods waar 2400 hennepplanten werden aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij op het moment van aanhouding zich bewust was van zijn betrokkenheid bij de wietplantage. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van het kweken van hennep, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het subsidiaire feit van medeplichtigheid aan het kweken van hennep. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de verdachte het feit heeft begaan, zijn eerdere veroordelingen en de omvang van de hennepplantage. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd. De benadeelde partij, een bedrijf, heeft een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 48 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/440541-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1959] te [woonplaats] (Marokko),
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 november 2010. Tegen de verdachte is verstek verleend. De officier van justitie heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair en subsidiair: zich in vereniging schuldig heeft gemaakt aan het kweken van hennep, dan wel het aanwezig hebben van die hennep;
Feit 2: diefstal van elektriciteit in vereniging door middel van braak heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit, te weten het medeplichtig zijn op een tijdstip aan het kweken van hennep. De officier van justitie baseert zich hierbij op de bekennende verklaring van de verdachte die hij op 11 augustus 2009 bij de politie heeft afgelegd en de processen-verbaal van bevindingen van de politie.
4.2 Het oordeel van de rechtbank
Op 11 augustus 2009 is verdachte aangehouden in een loods aan de [adres] te [woonplaats], waar een hennepkwekerij werd aangetroffen met 2400 planten. Na onderzoek is gebleken dat de aangetroffen planten hennepplanten waren van het geslacht cannabis. Gelet op onder meer het aantreffen van kluiten van eerdere planten in de kweekpotten, het aantreffen van deels gedroogde plantenresten, de vervuilde koolstoffilters, de kalkafzetting op de afvoergoten en het stof op de lichtkappen van de zogenaamde assimilatielampen kan de conclusie worden getrokken dat in ieder geval sprake is geweest van één eerdere oogst. Tevens kan van een kweekcyclus van tien weken worden uitgegaan , zodat vastgesteld kan worden dat in ieder geval in de periode van 2 juni 2009 tot en met 11 augustus 2009 er hennep is gekweekt in de loods aan de [adres] in [woonplaats].
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij op het moment van aanhouding bezig was in een wietplantage. Verdachte heeft verklaard dat [A] hem heeft verteld kleine wietplantjes in een pot te doen en dat hij ongeveer 15 minuten heeft gewerkt toen de politie kwam.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij het kweken van hennep. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte een grotere rol, in de zin van een nauwe en bewuste samenwerking met deze onbekend gebleven personen, kan worden verweten. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde medeplegen van het kweken van hennep. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen het subsidiaire tenlastegelegde feit, te weten het medeplichtig zijn aan het kweken van hennep.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de tenlastegelegde diefstal van elektriciteit heeft gepleegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
4.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstippen in de periode van 2 juni 2009 tot en met 11 augustus 2009 te [woonplaats], met elkaar, opzettelijk hebben geteeld en bereid en bewerkt, in een pand gelegen aan de [adres] aldaar een hoeveelheid van in totaal ongeveer 2400 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op een tijdstip in de periode van 2 juni 2009 tot en met 11 augustus 2009 te [woonplaats] opzettelijk behulpzaam is geweest, door voor die onbekend gebleven persoon/personen werkzaamheden ten behoeve van de teelt/het kweken van hennepplanten te verrichten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 1 subsidiair: medeplichtig zijn aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van een organisatie die zich op betrekkelijk grote schaal bezighield met het illegaal kweken van hennep.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, zeker in een omvang als hier sprake van is, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte hiervoor bestraft moet worden en zij acht een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden. Bij het bepalen van deze straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de grootte van de aangetroffen hennepplantage, de omstandigheden waaronder verdachte dit feit heeft begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bij haar keuze om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met name rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en daar reeds een werkstraf voor heeft opgelegd gekregen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [bedrijf] vordert een schadevergoeding van
€ 14.060,83 voor feit 2. Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 primair en onder feit 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1 subsidiair: medeplichtig zijn aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden onvoorwaardelijk;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Reitsma, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 november 2010.