ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9864
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Utrecht op 30 november 2010 uitspraak gedaan over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsvrouwe, mr. M.P. Bos. De raadsvrouwe voerde primair aan dat het binnentreden van de autoriteiten onrechtmatig was en dat dit leidde tot een onherstelbaar vormverzuim, waardoor het verkregen bewijs uitgesloten diende te worden. Subsidiair werd aangevoerd dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, het wederrechtelijk verkregen voordeel beperkt zou zijn tot een bedrag van € 500,00 of € 2.750,00, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak.
De veroordeelde verklaarde dat hij een aanbod had gekregen van een onbekende man in een café om voor een paar uur per week te werken, wat hem tussen de € 220,00 en € 250,00 per week zou opleveren. Daarnaast ontving hij van een andere man twee enveloppen met elk € 250,00. De rechtbank concludeerde op basis van de verklaring van de veroordeelde dat hij een bedrag van € 500,00 als wederrechtelijk voordeel had verkregen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de officier van justitie voor het overige diende te worden afgewezen.
De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 500,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de huidige en toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zou zijn om het vastgestelde bedrag te voldoen.