ECLI:NL:RBUTR:2011:BP1896

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601179-08 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van vermeende verkrachting van een wilsonbekwame

In de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting van een wilsonbekwame, heeft de rechtbank Utrecht op 24 januari 2011 uitspraak gedaan. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer en de verdachte was aanwezig op de zittingen van 30 augustus 2010 en 10 januari 2011. De tenlastelegging omvatte primair de beschuldiging van verkrachting en subsidiair het seksueel binnendringen van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer, die door haar moeder en een psycholoog zijn verkregen, met grote behoedzaamheid moeten worden behandeld. Er was onvoldoende aanvullend bewijs om de tenlastelegging te ondersteunen, waardoor de rechtbank niet met voldoende zekerheid kon vaststellen welke gedragingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

De rechtbank heeft de oprechtheid van het slachtoffer en haar ouders niet in twijfel getrokken, maar vond het onwaarschijnlijk dat er sprake was van een complot tegen de verdachte. De verklaringen van getuigen, waaronder de ouders van het slachtoffer, ondersteunden de ontmoeting tussen het slachtoffer en de verdachte, maar de rechtbank concludeerde dat de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer niet zonder meer kon worden aangenomen. Gezien het gebrek aan bewijs en de twijfels over de verklaringen, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, die bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De kosten van de verdachte werden op nihil begroot.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601179-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 januari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1958] te [geboorteplaats]
wonende [adres], [woonplaats]
raadsvrouw mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 augustus 2010 en 10 januari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: [slachtoffer] heeft verkracht;
subsidiair: bij [slachtoffer] seksueel is binnengedrongen, door zijn vingers en/of penis in haar vagina te duwen/brengen, terwijl verdachte wist dat [slachtoffer] onvoldoende in staat was om haar wil daaromtrent te bepalen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft hiertoe -kort gezegd- de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] en de getuigen in twijfel getrokken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt allereerst op dat niet zonder meer kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de verklaring die [slachtoffer] uiteindelijk op 17 maart 2008 en op
23 april 2008 bij de politie heeft afgelegd.
Uit de verklaring die de moeder van [slachtoffer] bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, blijkt dat zij, voordat [slachtoffer] door de politie is gehoord, meerdere gesprekken met [slachtoffer] heeft gehad. Aanvankelijk vertelde [slachtoffer] haar alleen dat verdachte met zijn hand in haar broek had gezeten. De moeder heeft verklaard dat zij heeft geprobeerd het verhaal eruit te trekken. Bij de politie heeft de moeder verklaard dat een jaar nadat het gebeurd is, zij met [slachtoffer] is gaan praten naar aanleiding van de opmerking van [slachtoffer] dat verdachte met zijn hand in haar broek had gezeten. Bij de rechter-commissaris heeft de moeder toegelicht dat zij vragen stelde zoals: “wat heeft hij gedaan, hoe heeft hij het gedaan.” Zij vroeg dit steeds met kleine stukjes, omdat het IQ van [slachtoffer] laag is. De moeder heeft verklaard dat [slachtoffer] zei dat hij haar had aangeraakt en van lieverlee zei ze ook dat hij zijn lul in haar kut had gedaan. De moeder heeft haar hier ongeveer vier of vijf keer vragen over gesteld.
Nadat de moeder daar -terwijl [slachtoffer] daarbij aanwezig was- over heeft gesproken met de huisarts, hebben er ten minste drie gesprekken plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en psycholoog drs. [psycholoog]. De rechtbank kan niet beoordelen of de wijze waarop de verklaring van [slachtoffer] tijdens de gesprekken met haar moeder en met de psycholoog tot stand is gekomen zodanig is dat deze is beïnvloed. Met name over de handelingen die bij [slachtoffer] zijn verricht zijn er concrete aanwijzigen dat er een verandering is opgetreden in de verklaring van [slachtoffer].
De rechtbank twijfelt niet aan de oprechtheid van [slachtoffer] en de ouders. Dat [slachtoffer] is ingezet in een complot tegen verdachte, zoals verdachte heeft gesteld, acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk. Nog daargelaten dat de deelnemers van dat complot hun verklaringen slecht op elkaar zouden hebben afgestemd, is niet zonder meer voorstelbaar dat een aanzienlijk aantal mensen bereid zou zijn daaraan mee te werken en een kwetsbaar meisje als [slachtoffer] daarbij zouden inzetten. Naast de verklaringen van de getuigen -onder andere de vader en moeder van [slachtoffer] en de dochter van verdachte- over een persoonlijk gesprek tussen verdachte en [slachtoffer], bevat de verklaring van [slachtoffer] overtuigende elementen dat [slachtoffer] en verdachte elkaar tijdens de verjaardag op 10 maart 2007 hebben ontmoet op haar kamer.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet met grote behoedzaamheid worden omgegaan met de verklaring van [slachtoffer] en dit geldt des te meer ten aanzien van de vraag welke gedraging heeft plaatsgevonden. Aanvullend bewijs dat betrekking heeft op de ten laste gelegde gedraging, ontbreekt. De rechtbank kan onder deze omstandigheden niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen welke gedragingen hebben plaatsgevonden. Voor zover wordt uitgegaan van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte met zijn hand in haar broek is geweest, volgt daaruit niet dat de handelingen van verdachte (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer].
De rechtbank moet verdachte om die reden vrijspreken.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 48,50 aan materiële schade en € 2.048,50 aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.G. van Doorn, voorzitter, mr. R.P. den Otter en
mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 januari 2011.