parketnummer: 16/600204-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 juni 2011
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende/verblijvende: [adres] te [woonplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
Raadsvrouw mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met anderen een auto heeft gestolen, dan wel heeft geheeld;
feit 2: samen met anderen benzine getankt heeft zonder te betalen, dan wel benzine heeft verduisterd.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en, voor wat betreft feit 2, de bekennende verklaring van verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van dit feit.
De verdediging stelt dat de onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten wel wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair, diefstal van een auto
Verklaring verdachte.
De rechtbank acht van belang dat verdachte bij de politie en ter terechtzitting steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd. Verdachte heeft eerst verklaard dat hij op 1 maart 2011 als passagier bij ene [betrokkene 1] in de auto is gestapt op de Europalaan te Utrecht. [betrokkene 2] zat ook in de auto. Vervolgens verklaart verdachte dat hij de auto op 27 februari 2011 heeft geleend van [betrokkene 1]. Later verklaart verdachte dat hij de auto, 60 minuten voordat hij werd aangehouden, in Rotterdam heeft gekregen van [betrokkene 3]. Hij is vervolgens in de auto, samen met [betrokkene 2] en ene [betrokkene 4], van Rotterdam naar Utrecht gereden. [betrokkene 4] is vervolgens ergens in Utrecht afgezet. Het telefoonnummer van [betrokkene 3] zou in zijn telefoon staan. Als verdachte in zijn telefoon zoekt, blijkt het nummer er niet in te staan. Ter zitting heeft verdachte tenslotte verklaard dat hij samen met [betrokkene 2] met het openbaar vervoer naar Rotterdam is gereisd en daar op verzoek van [betrokkene 3] samen met [betrokkene 2] in de Ford Escort van Rotterdam naar Utrecht is gereden.
Voorts zijn de verklaringen van verdachte tegenstrijdig met de verklaring van [betrokkene 2], dat verdachte haar op 28 februari 2011 met de auto heeft opgepikt op de Europalaan te Utrecht.
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte niet geloofwaardig en is van oordeel dat verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven over hoe hij in het bezit van de auto is gekomen.
[aangever 1] heeft aangifte gedaan van diefstal van de auto van zijn echtgenote [benadeelde 1]. In de periode gelegen tussen 26 februari 2011 te 20.00 uur en 27 februari 2011 te 14.30 uur is de afgesloten groene Ford Escort weggenomen vanaf de Idenburghof te Utrecht. Uit onderzoek aan de Ford Escort blijkt dat er bij de auto geen sleutels aanwezig zijn en dat het contactslot uit het stuurhuis is getrokken, waardoor de auto eenvoudig te starten is met een schroevendraaier.
[betrokkene 2] heeft zeer kort na haar aanhouding op 1 maart 2011 verklaard dat verdachte haar had verteld dat hij de auto aflopen zondag (27 februari 2011) had gestolen. De omstandigheid dat zij later op deze verklaring is teruggekomen doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de waarde van deze in een ambtsedig proces-verbaal neergelegde waarneming door verbalisant [verbalisant].
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 1 maart 2011 met de groene Ford Escort naar Lunetten in Utrecht is gereden.
Feit 2, diefstal van benzine
[aangever 2] heeft namens het [benadeelde 2] te Reeuwijk aangifte gedaan van diefstal van 5,9 liter benzine op 1 maart 2011.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [betrokkene 2] op 1 maart 2011 benzine heeft getankt en dat zij zijn weggereden zonder te betalen.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een auto en, samen met een ander, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een hoeveelheid benzine.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair:
omstreeks de periode van 26 tot en met 27 februari 2011 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto, merk Ford, type Escort (kleur groen), toebehorende aan [aangever 1] en/of [benadeelde 1], waarbij verdachte die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door één of meer sloten van die auto stuk te maken en/of te forceren;
feit 2 primair:
op 1 maart 2011 te Reeuwijk, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen ongeveer 5,9 liter benzine toebehorende aan [benadeelde 2].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van twee jaar.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact. Subsidiair heeft de verdediging verzocht aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een auto en diefstal van benzine. Door deze handelingen toont verdachte weinig respect voor andere mensen en hun eigendommen in het bijzonder.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
het Uittreksel Justitiële Documentatie (hierna: strafblad) van 5 april 2011 van verdachte, een reclasseringsadvies van 9 maart 2011 van het Centrum Maliebaan, opgesteld door M. van Elst, reclasseringswerker en het reclasseringsadvies van Bouman GGZ Advies Rotterdam d.d. 13 mei 2011, opgesteld door P. Remmerswaal, reclasseringswerker.
De rechtbank zal de officier van justitie volgen in haar eis tot het opleggen van de ISD-maatregel. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wenselijk en noodzakelijk is. Bij de keuze tot het opleggen van deze maatregel heeft de rechtbank met name gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
- een reclasseringadvies van het Centrum Maliebaan betreffende verdachte d.d. 9 maart 2011, opgemaakt door M. van Elst. In dit rapport is -zakelijk weergegeven- aangegeven dat verdachte in 2005 niet mee wilde werken aan een voorlichtingsrapportage in het kader van de ISD. In 2008 geeft de reclassering Amsterdam aan dat verdachte ISD waardig is. Voorts wordt in 2008 in een voorlichtingsrapportage geconcludeerd dat het delictgedrag van verdachte met name voort komt uit zijn denkpatronen, gedrag en uit zijn houding ten opzichte van zichzelf en de maatschappij. Hieraan ligt vermoedelijk een persoonlijkheidsstoornis ten grondslag. Een contra-indicatie voor een verplicht reclasseringscontact zijn op dat moment: het ontbreken van hulpvragen bij verdachte, het ontbreken van een zichtbare motivatie bij verdachte om zijn gedachtepatronen en houding te veranderen en zijn weigering mee te werken aan een psychologische rapportage. In 2006 en 2010 is geprobeerd verdachte een aanbod te doen in het kader van het programma “Terugdringen Recidive”(TR). In 2006 wordt de TR beëindigd als verdachte weigert mee te werken aan het psychologisch onderzoek. In 2010 verschilt verdachte van gedachte met de rapporteur over de in te zetten interventies en weigert verdachte mee te werken aan een klinische opname en een psychologisch dan wel psychiatrisch onderzoek. Daarnaast constateert men problemen op nagenoeg alle leefgebieden.
Verdachte zelf geeft aan dat hij vanuit een gemakzuchtige manier van denken beslissingen neemt die hem met politie en justitie in aanraking brengen. Hij bagatelliseert de gevolgen van zijn gedrag en denkt onvoldoende na over de consequenties daarvan. Geadviseerd wordt, nu verdachte aangeeft open te staan voor een reclasseringstraject, aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen;
- een reclasseringsadvies van GGZ Bouman Advies Rotterdam betreffende verdachte d.d. 13 mei 2011, opgemaakt door P. Remmerswaal, waarin een RISc bij verdachte is afgenomen. Hieruit komt -zakelijk weergegeven- naar voren dat verdachte, ondanks dat hij naar eigen zeggen voldoende inkomsten heeft, moeite heeft met het rondkomen van zijn geld. Verdachte heeft tot nu toe zijn medewerking aan psychologisch onderzoek geweigerd. Derhalve is niet bekend wat zijn beweegredenen zijn voor zijn pro-criminele levensstijl. Het recidive risico wordt derhalve ingeschat als hoog.
Verdachte heeft eerder opgelegde werkstraffen niet uitgevoerd. Voorts heeft hij aangegeven wel open te staan voor interventies “mits dit nut heeft”. Op basis van deze constatering en uitspraak wordt ingeschat dat er een hoog risico is op het onttrekken aan de voorwaarden.
Volgens het CJO te Utrecht komt verdachte in aanmerking voor de ISD-maatregel.
Geadviseerd wordt aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden van een meldingsgebod en een behandelverplichting, waarbij het van belang is dat verdachte meewerkt aan een diagnostisch onderzoek;
- De inhoud van het strafblad van de verdacht d.d. 5 april 2011, dat 37 pagina’s telt, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig is veroordeeld voor gewelds-/vermogensdelicten en dat hij in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten tenminste driemaal onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf wegens soortgelijke misdrijven, laatstelijk te weten op:
* 1 december 2010 door de Politierechter te Utrecht tot een gevangenisstraf van 4 weken;
* 5 februari 2010 door het Gerechtshof te ‘‘s-Gravenhage tot, onder andere, een gevangenisstraf van 30 maanden;
* 14 oktober 2008 door de Politierechter tot een gevangenisstraf van 169 dagen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat de drie laatste vonnissen op de datum van de ten laste gelegde feiten waren ten uitvoer gelegd.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten van artikel 38m, eerste lid, Wetboek van Strafrecht is voldaan. Immers, verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en de feiten begaan zijn na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Uit de hiervoor aangehaalde rapporten en de justitiële documentatie trekt de rechtbank de conclusie dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Het werk van verdachte en de wetenschap dat hij wederom vader ging worden hebben verdachte er ook ditmaal niet van weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.
Een voorwaardelijke ISD-maatregel of een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, onder andere inhoudende een psychologisch onderzoek, is naar het oordeel van de rechtbank, niet aan de orde. De rechtbank overweegt daartoe dat GGZ Bouman vraagtekens plaatst bij de motivatie van verdachte en het risico op onttrekking aan de voorwaarden als hoog inschat. Voorts heeft verdachte tot nu toe stelselmatig zijn medewerking aan enig psychologisch onderzoek geweigerd. Verder geeft verdachte aan, ook ter terechtzitting, dat hij onder zijn voorwaarden zijn medewerking aan reclasseringcontact wil verlenen.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het niet aannemelijk dat een reclasseringtraject met voorwaarden kans van slagen heeft.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de maatregel van plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de maximale termijn van 2 jaar opleggen. De veiligheid van goederen en personen eist het opleggen van de maatregel. De maatregel strekt voorts tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte.
Om de recidive te beëindigen en tot een zo optimaal mogelijke oplossing van de problematiek van verdachte te komen, zal de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
De rechtbank zal, met het oog op een tussentijdse beoordeling van de noodzakelijkheid van de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, bepalen dat de officier van justitie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank hieromtrent dient te berichten.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schade vergoeding voor feit 1 van € 1.196,93, waarvan € 1.046,93 ter zake materiële schade en € 150,00 ter zake immateriële schade.
(Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van slachtofferhulp bevestigd dat er een rekenfout zit in het in de vordering genoemde bedrag betreffende de waarde van de auto, dit bedrag dient € 920,00 te zijn; de totale vordering bedraagt derhalve € 1.196,93).
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij geheel dient te worden toegewezen met de oplegging van de maatregel tot schadevergoeding.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Zo ontbreekt een aankoopnota van de auto en kan derhalve de waarde niet vastgesteld worden. De vordering kan derhalve deels worden toegewezen en dient voor het overige niet ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt en voldoende onderbouwd. Ook de opgevoerde waarde van de auto komt de rechtbank voldoende aannemelijk voor, zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 38m, 38, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
- bepaalt dat het verloop van deze maatregel tussentijds dient te worden beoordeeld na negen maanden.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 1.196,93, waarvan € 1.046,93 ter zake van materiële schade en € 150,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 1.196,93 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 21 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 juni 2011.