parketnummer: 16/600666-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 januari 2011
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
Raadsman mr. F.A. Weijzen, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is voor het eerst inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 oktober 2010. Bij tussenvonnis van 21 oktober 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Vervolgens is de zaak behandeld op 4 januari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging wederom hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is zowel op de terechtzitting van 7 oktober 2010 als 4 januari 2011 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: samen met een ander een diefstal met geweld en/of afpersing heeft voorbereid op onder meer een waardetransportbedrijf;
feit 1 subsidiair: samen met een ander een diefstal met geweld en/of afpersing heeft voorbereid;
feit 2: samen met een ander een auto heeft geheeld;
feit 3: een elektrisch stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
feit 4:een alarmpistool voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
3.1. De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de tekst van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde niet voldoet aan de formele vereisten, daar deze te algemeen is geformuleerd. Op grond hiervan is dient de dagvaarding op dit punt nietig te worden verklaard.
3.1.2. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoende feitelijk omschreven en begrijpelijk is en ook voor het overige aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet. De dagvaarding is daarom geldig.
3.2. De rechtbank is bevoegd.
3.3. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de feiten kan komen. De raadsman heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de melder, de heer [getuige], zijn fantasie op hol heeft laten slaan. Uit de verklaringen van [getuige] noch uit andere bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de intentie heeft gehad om het waardetransport te overvallen, dan wel de intentie heeft gehad een misdrijf te plegen zoals omschreven onder het subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft er in dit kader op gewezen dat het in de vroege ochtend bijna onmogelijk is om op industrieterrein Laagraven niet achter een waardetransport aan te rijden. Dat verdachte bij de verkeerslichten in eerste instantie verkeerd stond voorgesorteerd en een manoeuvre maakte naar de rijstrook waar ook het waardetransport stond, bevestigt de verklaring van verdachte dat hij en medeverdachte zoekende waren naar de juiste weg richting De Bilt. Verdachte kon volgens de raadsman er geen weet van hebben gehad dat de auto die hij bestuurde een gestolen auto betrof. De auto werd immers gewoon gestart met een bijpassende sleutel. Ook van de in de auto aangetroffen goederen had verdachte geen weet. Deze goederen waren aan het zicht onttrokken doordat zij zich bevonden in het dashboardkastje en in een rugtas. In dit kader heeft de raadsman er ook op gewezen dat op de aangetroffen goederen geen enkel DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen. Naar de mening van de raadsman kan van het opzettelijk aanwezig hebben van deze goederen derhalve geen sprake zijn geweest. Ook kan op geen enkele wijze aannemelijk worden gemaakt dat verdachte deze goederen daadwerkelijk wilde gebruiken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De melding door [getuige]
De zaak vangt aan met de melding van [getuige] voornoemd, die aan de politie doorgeeft dat hij een verdachte situatie heeft waargenomen. Bij deze melding heeft [getuige] tegenover de politie verklaard dat hij op 1 juli 2010, omstreeks 08.05 uur, op de kruising stond van de Ravenswade en de Wijde Biezen op het bedrijventerrein Laagraven te Nieuwegein. Aan de overkant van de weg zag hij achter bosjes een Renault Clio staan. In deze auto zaten op de bestuurdersstoel een negroïde man en op de bijrijderstoel een man van Marokkaanse of Turkse komaf. Op een gegeven moment zag de melder dat er een geldauto van [bedrijf 1] aan kwam rijden en dat deze geldauto in de richting van de kruising reed. Hij zag dat de mannen snel hun gordels omdeden en dat de Renault Clio meteen gestart werd en achter de geldauto aanreed. Hij zag vervolgens dat de geldauto bij de kruising op de baan voor linksafslaand verkeer ging staan en dat de Renault Clio op de baan voor rechtsafslaand verkeer ging staan. Daarna ging de Renault Clio ook op de baan voor linksafslaand verkeer staan en maakte deze nog een vreemde inhaalmanoeuvre . Hierop heeft de melder deze situatie telefonisch gemeld bij de politie. De melder heeft nog tegenover de politie verklaard dat hij ongeveer een half uur op voornoemde plek heeft gestaan .
In een later stadium heeft [getuige] bij de rechter-commissaris verklaard dat de Renault Clio al geparkeerd stond vanaf het moment dat hij ter plaatse kwam. De twee mannen hebben er volgens zijn verklaring minstens een kwartier gestaan, maar het kan ook iets langer geweest zijn. Op het moment dat de geldauto de drukke weg opdraaide hoorde hij de zwarte auto (de rechtbank begrijpt de Renault Clio) starten en zag hij dat deze auto als een gek achteruit reed en achter de geldauto aan scheurde. De geldauto ging aan het einde van de weg bij de verkeerslichten linksaf. De bestuurder van de Renault Clio deed volgens de heer [getuige] alle mogelijke moeite om achter de geldauto te komen en om ook linksaf te gaan. Doordat er andere auto’s tussen de waardetransportauto en de Renault Clio reden kreeg hij de indruk dat de Renault Clio eerst naar rechts uitweek en vervolgens weer naar links om achter de waardetransportauto door het groene verkeerslicht te rijden. De heer [getuige] heeft verklaard dat de Renault Clio heel hard reed en dat het geen snelheid betrof waarmee je zoekend naar borden kijkt .
De rechtbank ziet anders dan de verdediging geen reden te twijfelen aan de juistheid van de waarnemingen van getuige [getuige]. Blijkens diverse in het dossier opgenomen foto’s had hij goed zicht op de auto waarin de verdachten zich bevonden. Dat de verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris enigszins afwijkt van zijn eerdere verklaring is gelet op het tijdsverloop verklaarbaar. De stelling van de verdediging dat deze getuige zijn verklaring bij de rechtercommissaris heeft aangedikt en daarbij zijn fantasie op hol heeft doen slaan is niet gebleken of anderszins aannemelijk geworden. Zo heeft getuige in eerste instantie verklaard dat de verdachten hun gordels snel omdeden en later bij de rechter-commissaris aangegeven dat hij zich dit niet meer kon herinneren.
4.3.2. Het aantreffen van verdachten
Op 1 juli 2010, omstreeks 8.35 uur, kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de centrale de melding om te gaan naar de Waterlinieweg te Utrecht. Daar zou in de omgeving een geldtransportwagen van [bedrijf 1] zijn gevolgd door een zwarte Renault Clio, welke was voorzien van kenteken [kenteken]. Deze auto zou bovendien als gestolen gesignaleerd staan. Nadat zij hun auto in opdracht van de centralist hadden gepositioneerd op de busbaan van de Berenkuil met de Waterlinieweg te Utrecht, zagen zij dat voornoemde auto in hun richting kwam rijden en dat er achter deze auto een politiemotor reed met blauwe optische signalen. Nadat de auto tot stilstand was gekomen werden de bestuurder [verdachte] en de bijrijder [medeverdachte 1] als verdachten aangehouden .
4.3.3. Het aantreffen van overvalattributen
In voornoemde Renault Clio lag tussen de twee voorstoelen een zwarte wollen bivakmuts. In het gesloten dashboardkastje werden een pistool, een stroomstootwapen en een paar zwarte leren handschoenen aangetroffen. Op de achterbank lag een wit doorzichtige jerrycan die voor de helft gevuld was met een brandbare vloeistof en in het middenconsole, voor de versnellingspook lag een walkie-talkie. Voor de bijrijderstoel lag een rugtas, inhoudende onder meer een mes. Ook lag er op de grond voor de bijrijderstoel nog een zwarte wollen bivakmuts met drie gaten. Deze muts was identiek aan de muts die was aangetroffen tussen de voorstoelen. Voor de bestuurdersplaats en rechts daarvan lagen twee paarse kunststof handschoenen. In de kofferbak lag onder een los liggend reservewiel een breekijzer .
Uit nader onderzoek blijkt dat het aangetroffen vuurwapen een alarmpistool betreft zoals bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III. Het aangetroffen stroomstootwapen is een voorwerp, waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht. Dit aangetroffen stroomstootwapen is een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie II .
Door L.H.M. Peek is op 10 juni 2010 aangifte gedaan van diefstal van voornoemde Renault Clio .
4.3.4. Het aantreffen DNA-materiaal van [medeverdachte 1]
Op diverse van voornoemde goederen is door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) DNA-onderzoek verricht. Zo zijn de aangetroffen bivakmutsen aan de binnenzijde rondom het mondgat bemonsterd. Dit is een plaats waar zich speeksel en/of biologische contactsporen kunnen bevinden van diegene(n) die de bivakmutsen heeft (hebben gedragen). Het DNA-profiel dat is aangetroffen op de bivakmuts die tussen de voorstoelen lag matcht met het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte 1] .
De rechtbank overweegt omtrent de plaats van het aangetroffen DNA-materiaal, aan de binnenzijde rond het mondgat, dat het niet anders kan dan dat verdachte [medeverdachte 1] de bivakmuts ook daadwerkelijk op heeft gehad. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat het DNA-materiaal op andere wijze op de bivakmuts zou zijn terechtgekomen.
4.3.5. De route van het waardetransport en verdachten
De regiomanager van het waardetransport [bedrijf 1], gevestigd aan de [adres] te Nieuwegein, heeft verklaard dat op 1 juli 2010 omstreeks 08.35 uur een waardetransport is vertrokken. Deze auto mag een maximum van 6,3 miljoen euro transporteren per rit. Deze regiomanager heeft ook verklaard welke route dit waardetransport heeft gereden. Het waardetransport was vanaf de [adres] via de Ravenswade naar de Laagravenseweg en daarna naar de Waterlinieweg gereden. Op de Waterlinieweg had de auto de afslag Rijnsweerd genomen om naar de eerste klant te gaan aan de Pythagoraslaan .
De rechtbank constateert gelet op het vorenstaande en mede gelet op de ter zitting besproken plattegronden, welke zich in het dossier bevinden, dat de verdachten tot de afslag Rijnsweerd dezelfde route hebben afgelegd als het waardetransport.
4.3.6. De verklaring van verdachte
Verdachte heeft zich van meet af aan op het standpunt gesteld dat hij niets met een eventuele overval te maken heeft gehad en dat hij van de aangetroffen goederen in de auto geen enkele weet heeft gehad. Hij zou volgens zijn eigen verklaring door verdachte [medeverdachte 1] zijn gevraagd om de Renault Clio naar Utrecht te rijden en door [betrokkene 1] (de rechtbank begrijpt na nader onderzoek [betrokkene 1]) in de vroege morgen van 1 juli 2010 naar voornoemde auto zijn gebracht. Dat zij achter een waardetransport hebben gereden, is volgens verdachte geheel toevallig.
De rechtbank acht deze verklaringen van verdachte niet geloofwaardig. Ten eerste wordt de verklaring van verdachte met betrekking tot het verzoek van [medeverdachte 1] om de auto voor een vriend van laatstgenoemde weg te brengen, geenszins door [medeverdachte 1] of een ander bevestigd.
Ten tweede lijkt de rol van [betrokkene 1] groter dan dat verdachte doet voorkomen. Uit de historische telefoongegevens van de mobiele telefoons in gebruik bij verdachte en [betrokkene 1] blijkt immers dat zij elkaar in de vroege morgen van 1 juli 2010 ontmoeten. In de loop van de morgen zoekt [betrokkene 1] nog diverse malen contact met de bij verdachte in gebruik zijnde telefoon. Daarbij valt op dat deze [betrokkene 1] tijdens het contact zoeken uitpeilt op diverse locatie gelegen op de route van Amsterdam naar Utrecht, waarbij hij om 9.26 uur zelfs uitpeilt in de buurt van het industrieterrein Laagraven. Dat de rol van [betrokkene 1] groter is geweest, blijkt bovendien uit de door hem aan verdachte gestuurde smsjes met de tekst: “Fawaka met jullie in nood altijd tel even aanzetten want ik was jullie kwijt” en “bel me zodra je dit leest anders ga ik naar damsco”. De verklaring van verdachte dat hij onwetend was en enkel op verzoek van verdachte [medeverdachte 1] de auto heeft bestuurd, valt hiermee niet te verenigen. Dit geldt te meer daar uit het dossier blijkt dat het juist verdachte is die, niet alleen op de bewuste dag, veelvuldig (telefonisch) contact heeft met [betrokkene 1].
Ten derde heeft verdachte geen redelijke uitleg gegeven over de in de auto aangetroffen overvalattributen. Verdachte heeft hieromtrent enkel verklaard dat hij met uitzondering van de tussen de voorstoel gelegen bivakmuts, die hij aanzag voor een sjaal, geen van de aangetroffen goederen in de auto te heeft zien liggen. Deze verklaring valt echter niet te rijmen met de vindplaats van enkele van de hierboven onder 4.3.3 weergegeven goederen. Die lagen namelijk in het zicht en de rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte deze niet heeft opgemerkt.
Uit de combinatie en onderlinge samenhang van de hiervoor vermelde aangetroffen voorwerpen, het (rij)gedrag van de verdachten, het aangetroffen DNA van [medeverdachte 1] op een van de bivakmutsen en de niet geloofwaardige verklaring van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat verdachte en medeverdachte deze voorwerpen voorhanden hebben gehad met het voornemen om daarmee een diefstal met (bedreiging van) geweld op voornoemd waardetransport te plegen dan wel het personeel van dit transport af te persen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij dergelijke overvallen gebruik wordt gemaakt van gestolen voertuigen. Ook in dit geval is gebruikt gemaakt van een gestolen auto. De rechtbank is van oordeel dat deze gestolen auto, in samenhang bezien met de andere overvalattributen bestemd was tot het plegen van het primair ten laste gelegde en dat verdachte van deze criminele herkomst weet heeft gehad.
Alles overwegende acht de rechtbank het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 01 juli 2010 in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander,
ter voorbereiding van het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan diverse klanten van waardetransportbedrijf [bedrijf 1] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of vergezellen en/of volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen één of meer medewerkers van voornoemd waardetransportbedrijf, althans enig persoon, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of een aan andere deelnemer van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld één of meer medewerker(s) van voornoemd waardetransportbedrijf, althans enig persoon, te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan diverse klanten van waardetransportbedrijf [bedrijf 1],
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
- bivakmutsen en
- handschoenen en
- een walkie talkie en
- een stroomstootwapen en
- een alarmpistool en
- een mes en
- een breekijzer en
- een gestolen auto
bestemd tot het begaan van dat misdrijf hebben verworven en/of (in voornoemde {gestolen} auto) voorhanden hebben gehad en/of
* voornoemde goederen hebben meegenomen naar de directe nabijheid van de route van een geldauto en
* vervolgens de gestolen auto hebben geparkeerd in de directe nabijheid van de route van een geldauto en
* vervolgens gedurende enige tijd in de directe nabijheid van de route van een geldauto hebben staan wachten en/of staan kijken en
* vervolgens een geldauto hebben achtervolgd.
op 1 juli 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een
personenauto (merk Renault, type Clio) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
op 1 juli 2010 te Utrecht een wapen van categorie II onder
5°, te weten een handwapen (merk J.S.J.) waarmee door een elektrische
stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden
toegebracht, niet zijnde wapenstokken voorhanden heeft gehad.
op 1 juli 2010 te Utrecht een vuurwapen van categorie III, te weten een alarm-pistool (merk BBM, kaliber 8mm Knal), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
medeplegen van voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
medeplegen van voorbereiding van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
medeplegen van opzetheling;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de vier ten laste gelegde feiten.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Verdachte heeft samen met een ander voorbereidingshandelingen getroffen voor een overval op een waardetransport. Verdachte en medeverdachte zijn in de morgen van 1 juli 2010 vanuit Amsterdam vertrokken naar een bedrijventerrein in Nieuwegein. Aldaar hebben zij hun van diefstal afkomstige auto, met daarin diverse overvalattributen, zoals een vuurwapen, een stroomstootwapen en een mes, zodanig geparkeerd dat zij vanuit de auto direct zicht hadden op de aanrijroute van de wagens van een waardetransportbedrijf. Na enige tijd hebben zij op het moment dat een auto van het waardetransportbedrijf passeerde de achtervolging ingezet en daarbij getracht zo dicht mogelijk bij voornoemd waardetransport te komen, met de bedoeling deze te overvallen.
Op welke wijze en op welke plaats die overval precies zou plaatsvinden, is in dit voorbereidingsstadium weliswaar niet bekend, maar dat een dergelijke overval gepaard pleegt te gaan met geweld, in welke vorm dan ook, kan wel worden beschouwd als een algemene ervaringsregel, nu niet valt in te zien, op welke wijze het personeel van het geldwagenbedrijf anders tot afgifte van het geld zou kunnen worden gedwongen.
Dergelijke overvallen zijn voor de slachtoffers bijzondere traumatische ervaringen. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan toen hij samen met zijn mededader het plan had opgevat om een waardetransport te overvallen en hiertoe ook de voorbereidingen had getroffen. Verdachte en zijn mededader hebben zich daarentegen kennelijk enkel laten leiden door geldelijk gewin. Door zo te handelen draagt verdachte bij aan de in de maatschappij levende gevoelens van onrust en onveiligheid.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 september 2010. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld en eenmaal is veroordeeld ter zake een overtreding van de Opiumwet.
Door reclasseringswerker mw. I. Koppelman is namens de Reclassering Nederland d.d. 27 augustus 2010 omtrent verdachte een reclasseringsadvies opgemaakt. Uit dit advies blijkt dat verdachte uit een gegoed milieu komt, hij een goede opleiding heeft genoten, maar deze door andere interesses onvoldoende tot een goed einde heeft gebracht. Daar verdachte een ontkennende verdachte betreft en hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest, wordt het recidiverisico ingeschat als laag. Een bijzondere voorwaarde wordt derhalve niet door de reclassering geadviseerd.
Een gewapende overval in vereniging met onder meer een vuurwapen en een mes wordt doorgaans bestraft met een gevangenisstraf van enkele jaren. Als het gaat om voorbereidingshandelingen wordt een dergelijke straf met de helft verminderd.
De rechtbank acht alles afwegende een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden. Bij deze straf, die lager is dan de door de officier gevorderde gevangenisstraf, heeft de rechtbank meer dan de officier in het voordeel van de verdachte meegewogen het nagenoeg blanco strafblad en zijn relatief jeugdige leeftijd.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 46, 47, 57, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
8. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:
medeplegen van voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
medeplegen van voorbereiding van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:
medeplegen van opzetheling;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Wagenmakers, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 januari 2011.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.