ECLI:NL:RBUTR:2011:BR0220

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 10-3999
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing voor vestiging kinderdagverblijf in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 30 juni 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest om een ontheffing te verlenen voor het vestigen van een kinderdagverblijf door Gastouderbureau Huisje, Boompje, Beestje. Eiseres had op 15 oktober 2010 een verzoek ingediend voor een ontheffing op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor de opvang van maximaal 12 kinderen. Het college weigerde deze ontheffing, omdat het gebruik van het perceel voor een kinderdagverblijf niet in overeenstemming was met de bestemming 'Woondoeleinden' van het bestemmingsplan 'Zuidelijke Eng'. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid een groter gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van het woongenot van de omwonenden dan aan het belang van eiseres. De rechtbank stelde vast dat de opvang van 12 kinderen een onevenredige inbreuk zou maken op het woongenot van de buren, wat leidde tot de conclusie dat de weigering van de ontheffing gerechtvaardigd was. Eiseres had ook aangevoerd dat er sprake was van ongelijke behandeling, omdat aan een ander kinderdagverblijf wel een ontheffing was verleend, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van gelijke gevallen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: SBR 10/3999
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Gastouderbureau Huisje, Boompje, Beestje, te Soest,
vertegenwoordigd door: [eiseres], eiseres,
gemachtigde: mr. D. van Loon, advocaat te Soest,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder,
gemachtigden: ing. K.G.M. van Aken en J.G. van der Velde, werkzaam bij de gemeente Soest.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 15 oktober 2010 (hierna: het bestreden besluit), verzonden 20 oktober 2010, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft verweerder de door Gastouderbureau Huisje, Boompje, Beestje te Soest (hierna: eiseres) gevraagde ontheffing voor het vestigen van een kinderdagverblijf geweigerd. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 19 mei 2011, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door de voornoemde gemachtigden. Voorts zijn verschenen als belanghebbende [belanghebbende], woonachtig op [adres], en namens Stichting De Alliantie Eemvallei te Amersfoort, [vertegenwoordiger].
Overwegingen
2.1 De rechtbank merkt allereerst op dat op 1 oktober 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking is getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat die wetswijzigingen niet van toepassing zijn in dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij de invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2 Bij brief van 8 december 2009 heeft eiseres aan verweerder verzocht medewerking te verlenen aan een ontheffing op grond van artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor de bedrijfsmatige opvang van maximaal 12 kinderen op het perceel [adres] te Soest (hierna: het perceel). Blijkens het voorstel tot besluit van 31 mei 2010 was verweerder aanvankelijk voornemens om medewerking te verlenen aan het verzoek van eiseres. Dit voornemen heeft vanaf 24 juni 2010 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Na binnenkomst van een tweetal zienswijzen heeft verweerder het nadere standpunt ingenomen dat onvoldoende rekenschap was gegeven aan het feit dat zich aan één kant van het perceel wel degelijk buren bevinden en dat het een twee-onder-een-kapwoning betreft. De bedrijfsmatige opvang van 12 kinderen maakt volgens verweerder een onevenredige inbreuk op de woonbestemming van de [adres], zijnde de woning van [belanghebbenden]. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de door eiseres gevraagde ontheffing van het bestemmingsplan geweigerd.
2.3 Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Zuidelijke Eng’. Op het perceel rust de bestemming ‘Woondoeleinden’.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het bestemmingsplan zijn de op de kaart voor eengezinshuizen aangegeven gronden door EB bestemd voor eengezinshuizen met daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en tuinen.
Op grond van het tweede lid van dit artikel in relatie tot artikel 24, eerste en tweede lid, waar verboden gebruik wordt gedefinieerd, wordt in ieder geval als verboden gebruik verstaan het gebruik van:
I. elk eengezinshuis anders dan uitsluitend of overwegend voor bewoning met dien verstande dat gebruik voor praktijk aan huis toelaatbaar is, mits van dat eengezinshuis niet minder dan 60% van het vloeroppervlak voor de woonfunctie behouden blijft.
II. elk bijgebouw anders dan uitsluitend als berg- en/of stallingsruimte ten behoeve van de bewoning.
2.4 Op grond van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
2.5 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het gebruik van het perceel ten behoeve van een kinderdagverblijf niet onder de bestemming woondoeleinden valt, zodat sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
2.6 In de ingediende zienswijzen is kort samengevat naar voren gebracht dat sprake is van (geluids)overlast van de kinderen die worden opgevangen door het gastouderbureau, dat het aantal verkeersbewegingen bij een toename van het aantal kinderen (van zes naar twaalf) nog verder zal toenemen, en dat door de realisatie van parkeerplekken in de voortuin stankoverlast wordt veroorzaakt. Stichting de Alliantie heeft als eigenaar en verhuurder van de [adres] en van diverse andere omringende woningen, in het bijzonder naar voren gebracht dat één van haar hoofdverplichtingen is het verschaffen van het rustige woongenot aan haar huurders.
2.7 Eiseres heeft – samengevat weergegeven – aangevoerd dat de gastouderopvang voldoet aan de wettelijke eisen voor welzijn en veiligheid. Verder heeft eiseres betoogd dat aan een ander kinderdagverblijf, genaamd Lierelijn aan [adres] te Soest, wel een ontheffing is verleend van het daar geldende bestemmingsplan, terwijl het perceel van eiseres gunstiger gelegen is. Ook heeft verweerder in haar vergadering van 9 juni 2010 in beginsel al besloten tot verlening van ontheffing, en is er bovendien een grote vraag naar kinderopvang in Soest. Eiseres heeft voorts nog uiteengezet dat er geen sprake is van overlast van de kinderen.
2.8 Het beroep richt zich tegen de geweigerde ontheffing op grond van artikel 3.23 Wro. De rechtbank stelt voorop dat het verlenen van ontheffing een bevoegdheid is die door de bestemmingsplanwetgever uitdrukkelijk aan verweerder is toegekend. De beleidsvrijheid die bij een dergelijke bevoegdheid hoort, dient de rechter te respecteren. Dat betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door verweerder door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst De rechtbank moet zich daarom beperken tot de vraag of verweerder op basis van de door hem verrichte belangenafweging in redelijkheid de gevraagde ontheffing heeft kunnen weigeren.
2.9 Verweerder heeft een belangenafweging moeten maken tussen de belangen van eiseres enerzijds en de belangen van de belanghebbenden, zoals weergegeven in hun zienswijzen, anderzijds. De belangen van belanghebbenden kunnen worden weergegeven als woongenot. In het bestreden besluit heeft verweerder neergelegd dat de ervaren overlast van de opvang van maximaal 12 kinderen fors is. Een kinderopvang met een dergelijke omvang heeft een andere ruimtelijke uitwerking en een grotere impact op de omgeving dan woongebruik. Om deze redenen zijn in het bestemmingsplan en het ontheffingenbeleid ook beperkingen gesteld aan de mogelijkheden voor aan huis gebonden beroep of bedrijf. Nu de voorgenomen activiteit niet past binnen de begrensde mogelijkheden van het bestemmingsplan of het ontheffingenbeleid, mag met inachtneming van de specifieke omstandigheden bezien worden of het voorgenomen gebruik uit planologisch oogpunt aanvaardbaar is of niet, aldus verweerder. Het belang van het woongenot van de omgeving heeft verweerder in het onderhavige geval zwaarder laten wegen dan het belang van eiseres, omdat de impact van de opvang op het woongenot van de omgeving te groot is.
2.10 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid een groter gewicht heeft mogen toekennen aan het meer algemene belang van een ongestoord woongenot dan aan het belang van eiseres. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de opvang van 12 kinderen te zeer afbreuk doet aan de (op het naastgelegen perceel gegeven) woonbestemming en in redelijkheid de ontheffing kunnen weigeren.
2.11 Eiseres heeft met een beroep op het gelijkheidsbeginsel betoogd dat aan haar niettemin ontheffing had moeten worden verleend, en daarbij gewezen naar kinderopvang Lierelijn, gelegen aan de Valeriaanstraat 64 te Soest, een opvang voor maximaal zes kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar. Dit betoog slaagt niet, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Die woning is gelegen in een andere wijk, waar een ander bestemmingsplan van toepassing is. Daarbij ziet de aanvraag van eiseres op de opvang van maximaal twaalf kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 12 jaar, in plaats van maximaal zes in de leeftijd van 0 tot 4 jaar.
2.12 De rechtbank kan, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, eiseres niet volgen in haar stelling dat geen sprake is of zal zijn van (toename van) overlast. Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat verweerder, na voornemens te zijn geweest de gevraagde ontheffing te verlenen, niet meer bevoegd zou zijn de ontheffing te weigeren, overweegt de rechtbank dat dit gelet op het aan de orde zijnde wettelijke kader evenmin slaagt.
2.13 Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid de gevraagde ontheffing kunnen weigeren. Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.14 De rechtbank merkt ten slotte nog op dat de gemachtigde van de Stichting De Alliantie Eemvallei ter zitting heeft aangegeven bereid te zijn om over te gaan tot inschakeling van buurtbemiddeling om de gemoederen in de buurt te bedaren en de onderlinge verstandhouding van de buurtbewoners te verbeteren.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.M. Overbeeke en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2011.
De griffier: De rechter:
mr. A.L. de Gier mr. A.M. Overbeeke
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State,
Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.