parketnummer: 16/600217-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 juni 2011
[verdachte]
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein, te Nieuwegein.
Raadsman mr. A.P. van Stralen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 27 februari 2011 te Veenendaal opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in de schouder van [slachtoffer] te steken.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag door [slachtoffer] in de linker schouder te steken met een mes. De officier van justitie baseert zich daarbij op het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], waaruit blijkt dat verdachte in versnelde pas op [slachtoffer] af kwam lopen en hem toen met een mes in de linkerschouder heeft gestoken. De officier van justitie wijst op het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, waarin hij aangeeft dat hij een stekende beweging met een mes in de richting de linker schouder van [slachtoffer] heeft gemaakt. Ter terechtzitting geeft verdachte nog eens aan hoe hij een stekende beweging gemaakt heeft. De officier van justitie merkt op dat het verzonden sms-bericht van verdachte aan zijn nicht van belang zijn bij de bewijsvoering, omdat verdachte hierin schrijft dat hij iemand heeft neergestoken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde poging doodslag. De verdediging is van mening dat er een alternatief scenario mogelijk is met betrekking tot het moment van het steken. De verdediging voert daartoe aan dat de verklaringen weliswaar grotendeels overeenkomen, maar dat het onduidelijk is op welk moment het mes in de schouder van [slachtoffer] is gekomen. De officier van justitie stelt dat dit is gebeurd op het moment dat verdachte aan kwam lopen en een stekende beweging heeft gemaakt. Het kan echter ook later meer per ongeluk zijn gebeurd op het moment dat verdachte door de aangever was geduwd en er een soort handgemeen was, waarna beiden op de grond terecht kwamen. Verdachte heeft daarbij niet gemerkt dat hij [slachtoffer] heeft geraakt. Indien de rechtbank dit tweede scenario bewezen acht, is er geen sprake van poging doodslag maar van poging zware mishandeling. Dit laatste kan volgens de raadsman ook bewezen worden verklaard.
4.3 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.4 De bewijsoverwegingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag.
Opzet
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake was van opzet. Verdachte heeft [slachtoffer] in de schouder gestoken, op een plaats dicht bij de hals. Deze gedraging kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het -behoudens contra-indicaties die in deze zaak niet aannemelijk zijn geworden- niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard.
Geen alternatief scenario aannemelijk geworden
Anders dan de raadsman heeft betoogd, oordeelt de rechtbank dat er geen alternatief scenario aannemelijk is geworden. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het sms-bericht dat verdachte aan zijn nicht heeft verzonden blijkt dat hij zich bewust was van het feit dat hij iemand had neergestoken. De stelling van verdachte dat hij dit bericht heeft verstuurd omdat hij niet uitsloot dat hij [slachtoffer] per ongeluk had geraakt, is in het licht van de tekst van het sms bericht zo onaannemelijk dat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegeldegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- hij op 27 februari 2011 te Veenendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de linker schouder ter hoogte van de nek en het sleutelbeen van die [slachtoffer] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: Poging doodslag.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie is van mening dat er bijzondere voorwaarden gesteld moeten worden. De officier van justitie denkt daarbij aan een meldingsgebod en deelname aan gedraginterventie. Tevens meent de officier van justitie dat een verbod op het gebruik van drugs en alcohol wenselijk is, omdat gebleken is dat verdachte geen remmingen heeft bij gebruik van alcohol en drugs. De officier van justitie acht het bij het opleggen van de bijzondere voorwaarden noodzakelijk dat de reclassering wordt opgedragen om dragen deze verboden te controleren. De officier van justitie stelt voorts dat de ernst van het tenlastegelegde feit tot uitdrukking moet komen in de straf. De officier van justitie stelt dat verdachte met een scherp mes heeft gestoken en dat er sprake is van een relatief fortuinlijke afloop, aangezien er geen vitale organen zijn geraakt bij het slachtoffer. De officier van justitie is van mening dat een groot deel van de straf voorwaardelijk opgelegd moet worden, om zo een stok achter de deur te creëren voor verdachte. De officier van justitie wijst erop dat verdachte geen geweldsfeiten op zijn Justitiële Documentatie heeft staan.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat rekening gehouden dient te worden met het feit dat beide partijen onder invloed van alcohol waren, waardoor het beoordelingsvermogen van aangever niet helder meer moet zijn geweest. De raadsman geeft aan dat verdachte heeft gestoken, maar niet met de intentie om te doden. De raadsman geeft aan dat verdachte enkel zijn gestolen geld terug wilde van [slachtoffer]. De diefstal van het geld was voor verdachte de aanleiding voor de woede-uitbarsting. De raadsman wijst op de verwonding van het slachtoffer en merkt op dat de gevolgen meegevallen zijn daar de wond met een zwaluwstaart geplakt is. De raadsman wijst op de Justitiële Documentatie van verdachte waaruit blijkt dat verdachte een ‘first offender’ van een geweldsmisdrijf is. De raadsman wijst erop dat verdachte zijn baan zal verliezen bij een lange detentie. De raadsman acht één jaar gevangenisstraf waarvan een half jaar voorwaardelijk afdoende voor het feit dat in zijn visie bewezen kan worden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft onder invloed van alcohol en cocaïne zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [slachtoffer] door hem met een scherp kartelmes in de linkerschouder, vlakbij de hals en het sleutelbeen, te steken. Verdachte heeft, nadat [slachtoffer] de woning van verdachte had verlaten, een mes gepakt en is vervolgens doelbewust op zoek gegaan naar verdachte. Vrijwel onmiddellijk nadat hij verdachte had gevonden, heeft hij hem met een mes gestoken. Door [slachtoffer] op deze wijze met een mes te steken heeft [slachtoffer] een steekwond van ongeveer vijf centimeter diep opgelopen, waarbij het afgebroken lemmet in de wond is blijven zitten. De foto’s van het verwijderde lemmet laten zien dat het een lemmet betreft van meer dan elf centimeter met een kartelrand. Verdachte mag zich gelukkig prijzen dat in dit geval het letstel van [slachtoffer] beperkt is gebleven.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 29 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor het plegen van een geweldsmisdrijf. De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte inderdaad als ‘first offender’ kan worden aangemerkt ter zake geweldpleging. Ook de omstandigheid dat bij verdachte blijkens het door B. Frankes opgemaakte adviesrapport van Reclassering Nederland d.d. 29 april 2004 een minimaal gevaar op recidive aanwezig is, heeft de rechtbank laten meewegen. Daarnaast heeft verdachte ter zitting er blijk van gegeven de ernst van zijn handelen in te zien en zich te realiseren dat hij op een volstrekt verkeerde en excessieve wijze heeft gehandeld.
De rechtbank acht, gelet op de inhoud van voornoemd reclasseringsrapport, een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats. De reclassering acht begeleiding noodzakelijk om impulsief handelen ten gevolge van het ontbreken van bepaalde vaardigheden en het maken van denkfouten, al dan niet in combinatie met alcohol en drugs, in de toekomst te voorkomen. Verdachte heeft aangeven op deze punten graag begeleiding te ontvangen.
Hoewel de eis van de officier van justitie, gelet op het bewezen verklaarde feit, gerechtvaardigd is, kan met na te noemen straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. De rechtbank zal daarbij, gelet op het reclasseringsadvies, de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging doodslag
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een
strafbaar feit;
- omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. E. van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 juni 2011.