parketnummer: 16-712132-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 oktober 2011
[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats],
wonende te [gemeente],
thans gedetineerd in PI Utrecht - locatie Nieuwegein.
Raadslieden: mrs. L.P.H. Hameleers en J.W. Heemskerk, beiden advocaat te Roermond.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: in de periode van 14 oktober 2010 tot en met 16 oktober 2010 te Breukelen [slachtoffer ] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gedood door diverse malen met een hard voorwerp op haar hoofd te slaan;
subsidiair: in dezelfde periode te Breukelen [slachtoffer ] opzettelijk van het leven heeft beroofd door diverse keren met een hard voorwerp op haar hoofd te slaan.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer ].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten omdat zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien geen direct bewijs is waaruit onomstotelijk blijkt dat verdachte opzettelijk geweld op [slachtoffer ] heeft uitgeoefend.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen
[getuige 1], wonende aan [adres] te [woonplaats], zag op 14 oktober 2010 omstreeks 19.50 uur dat [slachtoffer ] de trap in de trappenhal van het gebouw naar beneden liep .
Op 14 september 2010 (de rechtbank begrijpt: 14 oktober 2010) ging [getuige 2] samen met zijn zoon de hond uitlaten. Zij liepen vanuit hun woning naar [straat] te Breukelen. Vanaf [straat] zijn [getuige 2] en zijn zoon een weg naar links het steegje in gelopen waar hij later het slachtoffer heeft aangetroffen. Halverwege dat steegje hoorde [getuige 2] een geluid waarvan hij zich achteraf heeft gerealiseerd dat dit een snurkend geluid van het slachtoffer moet zijn geweest. Door de bosjes zag [getuige 2] een schim van een persoon. [getuige 2] en zijn zoon liepen verder rechtdoor. Toen ze op een brug waren keek [getuige 2] achterom en zag hij links op het pad langs het water een manspersoon staan . De man verschool zich achter de bosjes en stond hemelsbreed op een afstand van 4 à 5 meter van waar [getuige 2] later het slachtoffer heeft aangetroffen. [getuige 2] is doorgelopen waarna de manspersoon wegliep naar het einde van het pad langs het water waar hij linksaf sloeg en achter de huizen verdween. [getuige 2] liep in de richting waar de man uit het zicht was verdwenen. De man kwam plotseling weer tevoorschijn. De man had een plastic tasje in zijn hand. Hij liep stevig door met af en toe rennende pasjes. [getuige 2] en zijn zoon bleven hem vanaf een afstand van ongeveer 20 meter volgen. De man liep in de richting van het Amsterdam-Rijnkanaal alwaar hij net voor het kanaal plotseling linksaf sloeg achter de bosjes en verder liep langs het kanaal. Op het moment dat [getuige 2] met zijn zoon bij die bosjes aankwamen, kwam de manspersoon plotseling van achter die bosjes weer hun richting op en had hij geen tasje meer bij zich. De man passeerde [getuige 2] en zijn zoon op een afstand van minder dan 2 meter. Vervolgens versnelde hij zijn pas. [getuige 2] en zijn zoon zijn weer achter de man aan gaan lopen. De man zette het op een lopen en liep het eerste stuk dezelfde route terug. De man ging achter een bushalte staan. Toen [getuige 2] en zijn zoon dichterbij de man kwamen liep hij weer verder. Vanaf de bushalte liep de man weer langs het water maar nu aan de andere kant van het water. Hij begon te rennen. [getuige 2] en zijn zoon bleven de man achtervolgen. Op het moment dat zij langs het water liepen belde [getuige 2] 112. Ze zagen dat de man weer over eerdergenoemde brug liep waarna hij zich in de bosjes verschool. Ze zagen de man weer uit de bosjes komen en langs het paadje en het water verder lopen. Net voordat [getuige 2] en zijn zoon de brug opliepen zagen zij dat de man zijn sleutels pakte en met behulp hiervan de derde woning van een rijtje woningen binnenging. Het was daar goed verlicht. De afstand was ongeveer 30 meter en de woningen waren goed zichtbaar . Vervolgens liep [getuige 2] over eerdergenoemde brug. Achter de bosjes aan de rechterzijde van het pad hoorde hij een snurkend geluid . [getuige 2] liep in de richting van dit geluid en zag dat er iemand lag met de benen buiten het bossage. Hij zag dat een persoon half met het onderlichaam buiten de bosjes en met het bovenlichaam in de bosjes lag. [getuige 2] zag dat deze persoon precies op de plek lag waar hij eerder de schaduw van de man had gezien. De eerste keer dat hij de schaduw van de man zag, was de schaduw 3 à 4 meter van de vrouw af . [getuige 2] zag dat sprake was van zwaar hersenletsel. Hij hoorde een moeizame ademhaling en zag dat het lichaam geen enkele reactie vertoonde. [getuige 2] belde opnieuw 112 en vroeg om een ambulance. [getuige 2] heeft de woning van de manspersoon in de gaten gehouden. De man droeg een lichtblauwe spijkerbroek met een politieblauw vest. [getuige 2] is ervan overtuigd dat hij en zijn zoon steeds dezelfde persoon hebben gevolgd .
[getuige 3] heeft een gelijkluidende verklaring als zijn vader [getuige 2] bij de politie afgelegd . Hij heeft hierop aanvullend verklaard dat de politie en ambulance snel ter plaatse waren en dat zijn vader de politie heeft verteld over de man met de tas.
[verbalisant ], brigadier van politie Utrecht, kreeg op 14 oktober 2010 omstreeks 20.10 uur een verzoek van de centralist om naar [adres] te [woonplaats] te gaan omdat een getuige een verdacht persoon had gezien en een gewond persoon had aangetroffen. Verbalisant [verbalisant ] zag ter plaatse dat een vrouw in een bosje lag. Deze vrouw had een bebloed achterhoofd. Hij hoorde dat zij reutelend en stokkend ademhaalde. De voeten van de vrouw lagen bij het betegelde pad en haar hoofd lag diep in het bosjes. [verbalisant ] heeft via de portofoon om een ambulance verzocht . Kort hierna kwam de ambulance ter plaatse. [verbalisant ] hoorde een getuige zeggen dat hij wist waar de verdachte woonde. De getuige wees hem op de woning aan de [adres] te [woonplaats] en zei dat de man daar naar binnen was gegaan. [verbalisant ] heeft op dit adres bij de voordeur aangebeld. Het bleef stil in de woning en de woning bleef verduisterd. [verbalisant ] klopte hard op het glas van de voordeur en riep: “Politie! Maak de deur open!”. Er kwam geen reactie uit de woning. [verbalisant ] hoorde geen geluid en zag geen licht aangaan, waarna hij op de ramen van de woning klopte. Hij kreeg hierop geen reactie van de bewoner. Voorts heeft collega [G] met een trap tegen het slot de deur geforceerd. [verbalisant ] ging als eerste de woning binnen en zag daar een geheel naakte man staan . Op 14 oktober 2010 omstreeks 21.45 uur heeft de politie [verdachte], geboren op [1971], op het adres [adres] te [woonplaats] aangehouden .
Op 15 oktober 2010 te 00.00 uur heeft [A], inspecteur van politie Utrecht, de woning van verdachte aan [adres] te [woonplaats] betreden. [A] zag dat in de keuken van de woning een wasmachine stond waarin kleding zat. De glazen deur van de wasmachine voelde warm aan en het rook alsof er zeer recentelijk was gewassen. In de badkamer zag [A] een plasje water onder een hangend douchegordijn . Tijdens een onderzoek in de woning van verdachte aan [adres] te [woonplaats] op 15 oktober 2010 omstreeks 10.10 werd in de keuken een wasmachine aangetroffen. De programmaknop van de wasmachine stond op “uit”. Er bevond zich wasgoed in de wastrommel. De natte kleding uit de wastrommel betrof een lichtblauwe spijkerbroek en een donkerblauw fleecevest. In de lege wastrommel bevond zich een laag zeepwater .
Het aangetroffen slachtoffer blijkt te zijn genaamd [slachtoffer ], geboren op [1947], wonende op het adres [adres] te [woonplaats]. Zij is op 16 oktober 2010 te 12.45 uur overleden. Op 17 oktober 2010 vond bij het Nederlands Forensisch Instituut een sectie plaats op het slachtoffer . Hierbij werd het intreden van de dood zonder meer verklaard door letsels aan de hersenen en verwikkelingen hiervan, ten gevolge van ten minste 4 maal inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld aan het hoofd .
[getuige 4], wonende aan [adres] te [woonplaats], heeft de voordeursleutel van verdachte. Zij heeft verdachte op 14 oktober 2010 omstreeks 12.30 uur bij haar voordeur gesproken. Hij vertelde dat hij weg zou gaan en vroeg of [getuige 4] het één en ander in de gaten wilde houden. Omstreeks 15.30 zag zij dat zijn auto weg was. Omstreeks 18.00 uur ging zij naar zijn woning en zag zij dat de lamellen gesloten waren en er geen licht in zijn woning brandde .
Op 19 oktober 2010 is bij een doorzoeking van de woning van verdachte aan [adres] te [woonplaats] een hamer in beslag genomen . Deze hamer is op 20 oktober 2010 onderzocht door technisch rechercheur [B]. De onderzochte hamer betrof een leiendakhamer met aan één zijde een puntig einde en aan de andere zijde een hamereinde. Op de kop van de hamer bevond zich aan één zijde een halfronde uitsparing. Op de kop was een ruitpatroon zichtbaar. De lijnen rondom waren uitgefreesd en de kop was rondom afgeschuind . Bij het Nederlands Forensisch Instituut is sinnummer AACO5843NL aan deze hamer toegewezen . [C] heeft bij zijn onderzoek naar de vraag of de beschadigingen in het gesepareerde schedeldak van [slachtoffer ] (AACC1863 NL), ontvangen van de afdeling pathologie van het Nederlands Forensisch Instituut, zijn veroorzaakt door de tengelhamer (AACO5843NL) de volgende hypothesen gesteld en daaraan de volgende conclusies verbonden.
Hypothese 1: de aangetroffen beschadigingen in het gesepareerde schedeldak (AACC1863NL) zijn veroorzaakt door de tengelhamer (AACO5843NL).
Hypothese 2: de aangetroffen beschadigingen in het gesepareerde schedeldak (AACC1863NL) zijn veroorzaakt door een andere klauwhamer.
De bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is als wanneer hypothese 2 juist is
Hypothese 3: de aangetroffen beschadigingen in het gesepareerde schedeldak (AACC1863NL) zijn veroorzaakt door de tengelhamer (AACO5843NL).
Hypothese 4: de aangetroffen beschadigingen in het gesepareerde schedeldak (AACC1863NL) zijn veroorzaakt door een andersoortige tengelhamer.
De bevindingen van het onderzoek zijn waarschijnlijker wanneer hypothese 3 juist is als wanneer hypothese 4 juist is .
Een referentiemonster van spierweefsel, afkomstig van het slachtoffer [slachtoffer ], is genummerd AACC1857NL . Op 27 oktober 2010 werd in de woning van verdachte luminol onderzoek verricht waarbij diverse sporen werden aangetroffen. De bemonstering van de binnenkast in de keuken werd het sinnummer AACCO5892NL toegewezen . Van het dna in de bemonstering AACO5892NL#01 van de binnenkant van de kast in de keuken is een dna-profiel verkregen van een vrouw. Het dna-profiel van het slachtoffer [slachtoffer ] AACC1857NL matcht met dit dna-profiel. Dit betekent dat het celmateriaal in de bemonstering AACO5892NL#01 afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer ]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering AACO5892NL#01 is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard .
4.3.2 De bewijsoverwegingen
De betrokkenheid van verdachte
[getuige 1] heeft het slachtoffer [slachtoffer ] op 14 oktober 2010 omstreeks 19.50 uur in het trappenhuis de trap af zien lopen. De eerste melding die [getuige 2] bij alarmcentrale 112 heeft gedaan is daar op 20.08 uur binnengekomen . [getuige 2] heeft voordat hij deze 112-melding heeft gedaan vlakbij de plaats delict een op snurkend geluid gehoord waarvan hij zich later realiseerde dat dat de ademhaling van het slachtoffer was. Gelet op de route die de getuige heeft gelopen tussen het moment waarop hij dit geluid voor het eerst hoorde en het moment waarop hij 112 belde, zijn er daartussen tenminste enkele minuten verstreken. Het slachtoffer lag dus nog maar kort op de plaats delict toen verdachte voor het eerst door [getuige 2] en [getuige 3] werd waargenomen in de nabijheid van het slachtoffer. Dit vormt een aanwijzing voor de betrokkenheid van verdachte.
Kort nadat [getuige 2] voor het eerst een op een snurkend gelijkend geluid hoorde, heeft hij de schaduw van verdachte op een afstand van 3 à 4 meter vanaf het later aangetroffen slachtoffer gezien. Verdachte gedroeg zich vervolgens op verdachte wijze. Hij verschool zich achter de bosjes terwijl hij zich hemelsbreed op een afstand van 4 à 5 meter van het slachtoffer vandaan bevond. Verdachte liep vervolgens met een stevige pas weg en maakte daarbij soms rennende pasjes. Hij verdween met een plastic tas in zijn hand uit het zicht van [getuige 2] door langs een kanaal achter bosjes verder te lopen. Vervolgens kwam hij uit die bosjes tevoorschijn nadat hij zich van het plastic tasje ontdaan. Verdachte liep toen in de richting van [getuige 2] en zijn zoon en passeerde hen waarna hij zijn pas weer versnelde. Op een gegeven moment is verdachte achter een bushalte gaan staan en liep hij verder toen [getuige 2] en zijn zoon dichterbij hem in de buurt kwamen. Verdachte verschool zich nogmaals in de bosjes waarna hij naar zijn woning liep en daar naar binnen ging. Verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven voor dit opmerkelijke gedrag.
Verdachte heeft vervolgens in zijn woning geen verlichting aan gedaan en hield zich stil toen verbalisant [verbalisant ] bij zijn woning aanbelde, aanklopte en riep dat hij de deur open moest doen. Eerder op die dag heeft verdachte aan zijn buurvrouw [getuige 4] gevraagd of zij zijn woning in de gaten wilde houden omdat hij weg zou gaan. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte de indruk heeft willen wekken dat hij zich op de avond van 14 oktober 2010 niet in zijn woning bevond.
Na het forceren van de voordeur door de politie -anderhalf uur nadat verdachte zijn woning was binnengegaan- werd verdachte naakt in zijn woning aangetroffen. De deur van zijn wasmachine was warm en in de wastrommel bevond zich een lichtblauwe spijkerbroek en donkerblauw vest die de getuige [getuige 2] hem heeft zien dragen terwijl hij verdachte achtervolgde. Daarnaast lag er een plasje water onder het douchegordijn. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte sporen heeft willen wissen die hem in verband konden brengen met het op het slachtoffer toegepaste geweld door zich te douchen en de kleding die hij op de bewuste avond droeg te wassen.
Verdachte heeft tot de terechtzitting van 3 oktober 2011 nimmer een verklaring ten aanzien van de ten laste gelegde feiten afgelegd. Op voormelde terechtzitting heeft hij enkel verklaard dat hij het slachtoffer niet om het leven heeft gebracht en voorts consequent een beroep op zijn zwijgrecht gedaan. De omstandigheid dat een verdachte weigert om vragen te beantwoorden, kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. Dit brengt echter niet mee dat de rechtbank, indien verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde, geen redelijk, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, dit niet in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.
Nu verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over de hierboven omschreven gedragingen, er een bloedspoor van het slachtoffer in de woning van verdachte is aangetroffen en mede gelet op de bevindingen van het NFI onderzoek naar de aangetroffen leiendakhamer, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de persoon is geweest die het slachtoffer dermate ernstig hersenletsel heeft toegebracht dat zij hierdoor is komen te overlijden.
Vermoedelijke motief van verdachte
De rechtbank heeft de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen gezien tegen de achtergrond van de conflictueuze situatie die al enige tussen verdachte en zijn buurvrouw [slachtoffer ] bestond.
[getuige 4], wonende aan [adres] te [woonplaats], heeft op 15 oktober 2010 verklaard dat haar buurvrouw [slachtoffer ] twee weken eerder bij haar in de woning was. Tijdens dit bezoek kwam verdachte eveneens bij haar op bezoek. In de woning van [getuige 4] ontstond een conflict tussen [slachtoffer ] en verdachte over geluidsoverlast die volgens verdachte door [slachtoffer ] werd veroorzaakt. Verdachte stond hierbij op en hief zijn arm naar [slachtoffer ] op. Vervolgens was verdachte ongeveer 3 dagen vóór 14 oktober 2010 in haar woning. Zij spraken toen over [slachtoffer ]. Verdachte zei toen: “vandaag of morgen sla ik haar nog wel een keer in elkaar”. Op 14 september 2009 heeft verdachte tijdens een chatgesprek met een persoon genaamd [D] gezegd dat hij de televisiekabel van zijn bovenbuurvrouw heeft doorgeknipt. Uit het strafdossier blijkt dat deze televisiekabel destijds daadwerkelijk is doorgeknipt. In een chatgesprek via hyves met een vriend, genaamd [E], heeft verdachte op 12 november 2009 gevraagd of hij nog iemand wist die zijn bovenbuurvrouw uit haar huis kon krijgen en gezegd dat dat wijf van de aardbodem mocht verdwijnen zodat hij eindelijk rust zou hebben en dat hij anders haar nek nog een keer zou omdraaien. In de periode van 3 januari 2009 tot en met 9 december 2009 zijn door verdachte en het slachtoffer over en weer in het totaal 12 meldingen van geluidsoverlast bij de politie gedaan. In de vuilnisbak van verdachte zijn tot slot versnipperde repen papier aangetroffen van een stuk waarop het volgend geschreven stond: “buurvrouw, begintijd 22.30, eindtijd 23.00, moord 01.00, 2 uur, in sloot 03.00, gang L 160 B 350, Bkamer L 160 B 320”. Het NFI was desgevraagd niet in staat om vast te stellen of het handschrift op dit briefje van verdachte afkomstig is. Vaststaat echter dat het briefje in de woning van verdachte is aangetroffen, waarbij verdachte ervoor heeft gekozen om geen verklaring af te leggen over de herkomst en/of de betekenis van dit briefje. Dat de tijden op het briefje niet overeenstemmen met hetgeen heeft plaatsgevonden op 14 oktober, is niet relevant voor de vaststelling dat er kennelijk sprake was van een hoogoplopend conflict tussen verdachte en het slachtoffer.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer ] na kalm beraad en rustig overleg van het leven heeft beroofd en neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat verdachte op 14 oktober 2010 omstreeks 12.30 uur zijn buurvrouw [getuige 4] bij haar voordeur heeft gevraagd of zij zijn woning in de gaten wilde houden omdat hij weg zou gaan. De rechtbank beziet dit in het licht van de wijze waarop verdachte reageerde toen de politie bij zijn woning aanbelde en hard op het glas van zijn voordeur aanklopte, namelijk door niet te reageren en zijn woning verduisterd te houden. Verdachte heeft aldus voorafgaand aan het delict, en ook daarna, de indruk willen wekken dat hij ten tijde van het begaan van het delict niet thuis was.
Gelet op de omstandigheid dat eerdergenoemde tengelhamer (AACO5843NL) in de woning van verdachte is aangetroffen acht de rechtbank het aannemelijk dat deze aan verdachte toebehoort. Verdachte heeft op een zeker moment besloten om deze hamer mee te nemen naar de locatie waar het slachtoffer later zwaargewond is aangetroffen en heeft dit voorwerp in ieder geval gedurende enige tijd bij zich gedragen. Verdachte had hiermee tijd zich te beraden op het door hem voorgenomen besluit om [slachtoffer ] van het leven te beroven, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
4.3.3 De verweren
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat er geen direct bewijs is waaruit onomstotelijk blijkt dat verdachte opzettelijk geweld op het slachtoffer heeft uitgeoefend.
Volgens de raadslieden kan niet worden uitgesloten dat [slachtoffer ] is overleden doordat zij zonder toedoen van een ander persoon ten val is gekomen.
Op 14 oktober 2010 heeft dr. Bouma, als neurochirurg verbonden aan het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, het slachtoffer [slachtoffer ] geopereerd. Bouma trof hierbij fors hersenletsel aan waarbij op meer plaatsen de schedel was gebroken. De breuken van de schedel pasten volgens Bouma niet bij een val. Bouma heeft tot op 5 centimeter diepte in de hersenen schedel- en huidresten heeft aangetroffen . Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer ] werd het intreden van de dood zonder meer verklaard door letsels aan de hersenen en verwikkelingen hiervan, ten gevolge van ten minste 4 maal inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld aan het hoofd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [slachtoffer ] als gevolg van een val en zonder toedoen van een ander persoon is komen te overlijden.
De verdediging heeft gesteld dat bij het opsporingsonderzoek mogelijk twee belangrijke personen niet zijn achterhaald die [getuige 2] heeft gezien voordat hij verdachte op 14 oktober 2010 voor het eerst zag.
De politie heeft uitvoerig onderzoek verricht naar de identiteit van de twee personen waar de verdediging op doelt. Uit dit onderzoek is gebleken dat het vermoedelijk de familie [familie] is geweest, die door getuige [getuige 2] is gezien. De rechtbank overweegt in dat verband dat niet valt uit te sluiten dat het andere personen betrof. In het dossier bevinden zich echter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de betreffende personen in verband kunnen worden gebracht met de dood van het slachtoffer.
De raadslieden hebben aangevoerd dat verdachte op 14 oktober 2010 mogelijk niet heeft gehoord dat de politie voor zijn woning stond.
De rechtbank acht dit niet aannemelijk en heeft daarbij gelet op het relaas van verbalisant [verbalisant ], inhoudende dat hij heeft aangebeld, hard op het glas van de voordeur heeft geklopt en heeft geroepen: “Politie! Maak de deur open!”. De rechtbank betrekt daarbij dat de woning van verdachte geheel verduisterd was, hetgeen er temeer op duidt dat verdachte zich verborgen heeft willen houden.
Voorts heeft de verdediging er op gewezen het onderzoek naar de kleding die in de wasmachine van verdachte is aangetroffen geen enkel spoor heeft opgeleverd dat naar het slachtoffer [slachtoffer ] wijst.
Nu verdachte deze kleding in de wasmachine heeft gewassen is het een te verwachten gevolg dat hierop geen sporenmateriaal van het slachtoffer wordt aangetroffen.
De raadslieden hebben betoogd dat de uitkomsten van het kras-, indruk- en vormsporenonderzoek aan schedeldelen van het slachtoffer en de bij verdachte in beslag genomen hamer niet voor het bewijs mogen worden gebruikt omdat dit onderzoek nog niet officieel geaccrediteerd is. Voorts merkt de verdediging op dat volgens dit onderzoek schedelopening B bij de klauwzijde van de hamer kan passen en schedelopening C bij de vlakke baanzijde. De raadslieden achten het niet waarschijnlijk dat de dader de hamer zou hebben gedraaid tijdens het slaan.
In het rapport, inhoudende het voormelde kras-, druk en vormsporenonderzoek, staat vermeld dat dit onderzoek (nog) niet is geaccrediteerd, doch dat de onderzoeksmethodiek vergelijkbaar is met de bestaande geaccrediteerde onderzoeksmethodiek op het gebied van werktuigsporen. De raadslieden hebben geen verweer gevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de gehanteerde onderzoeksmethodiek. De rechtbank sluit de resultaten van dit onderzoek dan ook niet van het bewijs uit. De rechtbank ziet niet in waarom het niet mogelijk zou zijn dat de dader de hamer heeft gedraaid tijdens het slaan op het hoofd van het slachtoffer.
De omstandigheid dat bij dna-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut naar de bewuste hamer geen bloed op deze hamer is aangetroffen, sluit niet uit dat deze hamer is gebruikt bij het ten laste gelegde delict.
Met betrekking tot het bloedspoor dat aan de binnenkant van een keukenkastje in de woning van verdachte is aangetroffen heeft de verdediging aangevoerd dat het onderzoek hiernaar niet formeel geaccrediteerd is en dus niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Daarnaast is het mogelijk dat verdachte onbedoeld en ongewild in aanraking is gekomen met het bloed van het slachtoffer door vlakbij het lichaam van [slachtoffer ] te hebben gestaan nadat haar hoofdletsel was toegebracht, aldus de verdediging.
Nu voormeld onderzoek naar biologische sporen en dna- onderzoek met betrekking tot het bloedspoor aan de binnenkant van de keukenkast nog geen formele accreditatie is verleend, is dit onderzoek uitgevoerd binnen het zogenoemde “Borging Infrequent Maatwerk-traject” waarmee de kwaliteit en betrouwbaarheid van dit onderzoek is gewaarborgd. Overigens heeft de verdediging de betrouwbaarheid van de gehanteerde onderzoeksmethoden niet betwist.
Het door de verdediging gesuggereerde alternatieve scenario waarbij verdachte onbedoeld en ongewild in aanraking is gekomen met het bloed van het slachtoffer is louter speculatief. Vast staat dat verdachte zeer korte tijd nadat haar het hoofdletsel was toegebracht in de nabijheid van het slachtoffer heeft gestaan. De rechtbank heeft hiervoor al uiteengezet dat dit in de gegeven omstandigheden bijdraagt aan het bewijs dat het ook verdachte is geweest die haar van het leven heeft beroofd. In theorie zijn er alternatieve scenario’s denkbaar die de aanwezigheid van verdachte ook zouden kunnen verklaren. Voor dergelijke scenario’s ontbreekt echter ieder aanknopingspunt in het dossier, terwijl ook verdachte op dat punt geen enkele verklaring heeft gegeven. In deze omstandigheden laat de rechtbank het door de verdediging geschetste maar niet voldoende concreet onderbouwde scenario dan ook buiten beschouwing.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 14 oktober 2010 opzettelijk en met voorbedachte rade, [slachtoffer ], geboren [1947], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg voornoemde [slachtoffer ] meermalen met een hard voorwerp met kracht geslagen op het hoofd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer ] is overleden.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet over de strafoplegging uitgelaten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn bovenbuurvrouw [slachtoffer ] op zeer gewelddadige en pijnlijke wijze vermoord door meermalen zeer krachtig met een hamer op haar hoofd te slaan tengevolge waarvan zij gruwelijk hoofdletsel heeft bekomen. Het slachtoffer is als gevolg hiervan twee dagen later overleden. De neurochirurg die het slachtoffer op 14 oktober 2010 heeft geopereerd heeft tot op 5 centimeter diepte schedel- en huidresten in haar hersenen aangetroffen, hetgeen duidt op de enorme kracht waarmee verdachte het slachtoffer op het hoofd heeft geslagen.
[slachtoffer ] was een kwetsbare vrouw van 62 jaar oud bij wie sprake was van zwakbegaafdheid. Zij was slecht ter been en liep met behulp van een wandelstok. Verdachte was gedurende lange tijd met haar in conflict over geluidsoverlast. Verdachte heeft ervoor gekozen om deze conflictueuze situatie met zijn fysiek zwakkere buurvrouw te beëindigen door haar van het leven te beroven.
Verdachte heeft geen openheid van zaken met betrekking tot het bewezen verklaarde gegeven. Hoewel hij eveneens geen medewerking heeft verleend aan onderzoek naar zijn geestvermogen, hebben S. Went, psychiater, en J.B. Seinen, psycholoog, naar aanleiding van milieuonderzoek op 30 juni 2011 het volgende in het Pieter Baan Centrum gerapporteerd:
“Betrokkene komt uit de beschikbare informatie naar voren als een kwetsbare, intellectueel enigszins beperkte man die in zijn jeugd stotterde, kampte met spreekangst, gepest werd en last had van concentratiestoornissen. (…) In zijn volwassen leven blijft zijn sociale netwerk grotendeels beperkt tot familieleden. Hij weet zich te handhaven in zijn werk, maar wordt ook daar gepest. (…) Hij komt naar voren als sociaal onhandig en het lukt hem niet een duurzame relatie met een vrouw te krijgen terwijl hij daar wel moeite voor doet. Vanaf 2005 is er een accumulatie van stressfactoren. Zijn korte relatie met [F] eindigt, zijn vader overlijdt en hij verhuist naar een woning alwaar hij wordt blootgesteld aan geluidsoverlast de benedenbuurvrouw (het slachtoffer in onderhavige zaak). Betrokkene raakt werkloos. (…) Hij is gefrustreerd over het uitblijven van succes bij het vinden van een partner. Hierdoor ontstaat het beeld van een man die steeds verder lijkt vast te lopen in zijn leven en die gekweld wordt door een pijnlijk besef hiervan”.
Uit het dossier blijkt dat verdachte zich van zijn problemen bewust is en hiervoor ook hulp heeft gezocht. Mogelijk hebben deze problemen in enige mate bijgedragen aan de onmacht van verdachte om zijn conflict met het slachtoffer op een andere manier op te lossen. Uit de in het strafdossier beschikbare rapporten omtrent de persoon van verdachte ziet de rechtbank echter geen aanknopingspunten om verdachte als (verminderd) ontoerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank houdt het er daarom voor dat verdachte willens en wetens de keuze gemaakt zijn conflict met het slachtoffer op deze manier te beëindigen, terwijl hij wel in staat was om een andere oplossing voor dit conflict te zoeken. Deze keuze kan hem dan ook volledig worden toegerekend. Verdachte heeft door aldus te handelen blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van het slachtoffer. Daarnaast heeft hij de nabestaanden en bekenden van het slachtoffer verdriet toegebracht. Door het onderhavige misdrijf is de rechtsorde op zeer ernstige wijze geschokt.
Uit de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 augustus 2011, blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld is.
Voor het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van een persoon komt slechts een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur in aanmerking. Bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank zal verdachte conform de eis van de officier van justitie veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 jaren.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: Moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 oktober 2011.